Verdedigingswerken van Tel Masos (Horma) uit de Midden-Bronstijd IIB 1
Inleiding
In het laatste jaar van Israëls tocht door de woestijn (Num 33:38-41, 1407/6) kwam het volk onder leiding van Mozes in de buurt van het Zuiderland. Dit gebied heet in het Hebreeuws, ook tegenwoordig, de Negev. Hier werden ze aangevallen door de koning van Arad. De Heer gaf de Kanaänieten in Israëls hand en Israël sloeg hun steden met de ban, en gaf die plaats de naam Horma. (Num 21:1-3 2 )
Mozes’ opvolger Jozua versloeg de koningen van Horma en Arad (Joz 12:14). In hun tijd stonden in de Negev dus twee goed versterkte steden in elkaars buurt. Deze situatie komt in heel de geschiedenis van de Negev maar één keer voor, in de Midden-Bronstijd IIB. Dit is ook de periode dat Jericho en Hazor, twee van de door Jozua verbrandde steden, volgens de archeologie verbrand zijn. Ook de beschrijving van Kanaän uit Numeru 13:27-29 en Deuteronomium 9:1-2, een Egyptische vermelding van de Enakieten uit deze verzen, wat de Bijbel zegt over Jeruzalem, de tabernakel en het verlaten van de berg Sinaï, ofwel de Har Karkom, passen rond deze tijd.
In deze post dateer ik Mozes en Jozua in de Midden-Bronstijd IIB. Dat past ook bij de bewaard gebleven teksten over het Hazor uit deze tijd.
Horma en Arad
De Negev uit de Bijbel is alleen het oostelijke deel van de huidige Negev. Het gebied begon toen zo’n 20 kilometer ten zuiden van Berseba en liep zo’n 50 kilometer naar het oosten, in de richting van de Dode zee. In dit hele gebied liggen de resten van slechts vier grotere steden: Tel Arad in het oosten, Tel Beer-sheba in het westen dat meestal wordt geïdentificeerd met Berseba, Tel Malhata en Tel Masos. Op Tel Arad na liggen deze steden bij de belangrijkste bronnen aan de wadi, waar ook in de 20e eeuw n.Chr. nog bedoeïenen hun kudden lieten drinken. 3
Israëls aankomst in Kanaän wordt meestal geplaatst in de Late Bronstijd, maar toen was de oostelijke Negev onbewoond. Alleen in de Midden-Bronstijd IIB stonden in dit gebied twee versterkte steden, Tel Malhata en Tel Masos. 4 Zij werden rond dezelfde tijd gebouwd. Tel Masos is gaandeweg de eeuwen grotendeels verwoest door de wadi die er doorheen stroomt, maar wel duidelijk is dat het slechts een korte tijd bewoond werd, hoogstens twee of drie generaties. Tel Malhata bleef nog bestaan tot ongeveer de tijd dat de Late Bronstijd begon. 5
Tel Masos zal Horma zijn. Het ligt net als Horma, Berseba en Arad in het gebied van Simeon. In dit deel van de Negev woonden de Kenieten (Richt 1:16); hun naam is bewaard gebleven in die van de Wadi el-Qeini, ten oosten van Tel Arad, en in de plaatsnaam Kina (Joz 15:22), die vermeld is op ostraka uit Tel Arad. Aan het begin van de koningstijd was Horma belangrijk (1 Sam 30:30) en toen Tel Masos na de verlating uit de Late Bronstijd weer bewoond werd, was het de grootste stad in de regio. 6 Het was een handelscentrum; er is aardewerk gevonden uit grote steden in het noorden van Israël, zoals Megiddo, en uit de Hejaz (het westelijke Arabische schiereiland). Ook komt hiervandaan een scarabee uit dynastie XIX (1054-951). 7 Horma komt ook voor in de vervloekingsteksten uit het Egyptische Middenrijk. 8 Deze teksten komen uit de late dynastie XII of uit dynastie XIII. 9 Ondanks dat het Tel Masos uit de Midden-Bronstijd IIB slechts kort bewoond was kan dit dezelfde plaats zijn, want in mijn chronologie eindigde dynastie XII pas in 1412.
Tel Malhata zal Arad zijn. Op het eerste gezicht lijkt dat onmogelijk, want in de buurt ligt al een Tel Arad. Maar dat er twee Arads bestonden blijkt uit de lijst van door Shoshenq I (819/8-797) in Israël veroverde plaatsen. Hij noemt na elkaar Groter Arad en Arad van het Huis van Yeroham (of Yerahem), ofwel Arad van de Jerahmeëlieten. Groter Arad is duidelijk Tel Arad; in Shoshenqs tijd was dit het centrum van de regio. Tel Malhata kan daarom het andere Arad zijn. 8 Tel Masos was ongeveer 20 dunam groot en Tel Malhata 10, of misschien 15 dunam. 10 Horma was dus groter dan Arad. Toeval of niet, de belangrijkste stad die door Israël werd verslagen was niet Arad, maar Horma (Num 21:3) en Jozua vermeldt Horma direct voor Arad (Joz 12:14).
Jericho
Jozua versloeg de koningen van Kanaän tussen 1406-1401, ofwel binnen een decennium nadat de koning van Arad door Israël was verslagen. Hij verbrandde drie steden, Jericho, Ai en Hazor, wat als Tel Masos en Tel Malhata inderdaad Horma en Arad zijn in de Midden-Bronstijd IIB gebeurde.
Voor de datering van Jozua’s Jericho als dat uit de Midden-Bronstijd IIB, zie hier, de stukjes “Jericho: het huis van Rachab” en “Jericho: de val”.
Naar Ai heb ik op dit moment nog niet genoeg onderzoek gedaan om er iets zinnigs over te kunnen zeggen.
Hazor
Een preciezere datering van het verbrande Hazor begint zowel in Egypte als Babylon. In stratum (bewoningslaag) F in Avaris (ca.1410-1390), een grote stad in de oostelijke Nijldelta, werden dezelfde types aardewerk gebruikt als in het Hazor van Phase 4/XVII; dit aardewerk komt uit de transitieperiode van de Midden-Bronstijd IIA naar IIB. Het hier op volgende Hazor, dat van Phase 3/XVI, komt uit de Midden-Bronstijd IIB. Dit was een grote stad en wordt vermeld in de archieven van Mari, een stad in het oosten van Syrië, op hetzelfde niveau als onder andere Babylon. Hazor wordt hier vermeld in de laatste een of twee decennia voordat Hammurabi de stad veroverde in zijn jaar 32 (1398). Egypte wordt in Mari niet genoemd; dat was op dit moment niet belangrijk in het Midden-Oosten. 11
De strata van Avaris zijn gedateerd op basis van mijn Egyptische chronologie, maar dat betekent niet dat de jaartallen van stratum F ook die van Phase 4/XVII in Hazor zijn. Uit meerdere sites in de Levant blijkt dat de Midden-Bronstijd uit de Levant Avaris ongeveer een stratum later bereikte; zie de connecties van Avaris’ strata met Aphek en Tel Nami in Israël, en met Tell el-Burak, Sidon en Byblos in Libanon. Phase 4/XVII was daarom een tijdgenoot van het voorgaande stratum G/1-3 in Avaris (ca.1440-1410).
Van het Hazor uit Phase 4/XVII is weinig bekend, maar de bewoners bouwden hier grote verdedigingswerken. Pas toen die af waren begon de stad, in Phase 3/XVI, enorm te bloeien. Het is dit Hazor dat het hoofd was van alle koninkrijken in de regio (Joz 11:10) en genoemd wordt in Mari. Hazors eerste vermelding in Mari is in de tijd van Samsi-Adad I (1445-1413), in zijn brieven aan zijn zoon Yasmah-Addu, en voor het laatst in jaar 12 van Zimri-Lim van Mari (ca.1400); samen is dat zo’n 20 jaar. 12 De bouw van de verdedigingswerken duurde minstens 10-20 jaar 13 en Phase 3/XVI bestond dus al ca.1420-1410. Gebaseerd op de redenatie uit de vorige alinea was Phase 3/XVI een tijdgenoot van stratum F. Het bloeide dan omstreeks 1420-1400 of kort daarna en is uitstekend te synchroniseren met de bouw van de muren tijdens stratum G/1-3 in Avaris (ca.1440-1410), het moment dat Hazor uit de archieven van Mari verdwijnt (ca.1400) en Jozua’s verbranding van de stad (1401).
Met deze dateringen kan Jozua alleen het Hazor van Phase 3/XVI hebben aangevallen. Dit werd in ieder geval deels verwoest door een vuurzee, want in de benedenstad stond het volgende stratum op een dikke laag as. 14 Voor de volgende stap, de identificatie van koning Ibni-Addu van Hazor uit deze tijd met de door Jozua verslagen koning Jabin van Hazor, zie hier.
Kanaän en de Enakieten 15
Kort na de exodus (1446) stuurde Mozes twaalf verkenners naar Kanaän. Zij waren vol lof over het land. “Het volk echter dat in het land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak (reuzen) gezien. In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.” (Num 13:27-29) Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bewoners van het bergland, en die aan de zee en de Jordaan. Ondanks de verschillende volken was het land een eenheid.
Aan het eind van zijn leven (1407/6) sprak Mozes het volk toe: “Luister, Israël! U gaat heden de Jordaan oversteken om het land binnen te gaan en in bezit te nemen van volken die groter en machtiger zijn dan u, met grote en hemelhoog versterkte steden; een groot en lang volk, de Enakieten, die u zelf kent en over wie u zelf gehoord hebt: Wie kan standhouden tegenover de Enakieten?” (Deut 9:1-2)
In de Midden-Bronstijd IIA groeide de bevolking van Kanaän, vooral aan de kust en langs de belangrijkste routes; buiten deze gebieden lagen een paar steden aan de Jordaan, zoals Tell el-Hayyat en Gesher. In andere delen van Kanaän gingen mensen wonen aan de oost-west-wadi’s wonen, om zich vandaar te verspreiden naar de regio’s eromheen. Vanaf deze tijd werden in onder andere Askelon en Tel Dan grote verdedigingswerken gebouwd, “paleizen” en andere publieke gebouwen, zoals al gebruikelijk was in de noordelijke Levant. Tussen de steden werden forten gebouwd, zoals Tel Poleg en Tel Burga. 16 In de Midden-Bronstijd IIB bleef de bevolking groeien, ook in gebieden waar eerder nauwelijks iemand woonde. De in deze periode begonnen bevolkingskrimp op het platteland ging verder in de Midden-Bronstijd IIC. In de meeste van deze steden stonden massieve verdedigingswerken van goede kwaliteit. Susan Cohen denkt dat er in elke grote stad een gecentraliseerde macht was die het omliggende gebied controleerde. Overal werd steeds vaker op dezelfde manier gebouwd; Kanaän werd steeds uniformer. 17
In het late Middenrijk schreven een paar Egyptenaren de namen van hun vijanden op aardewerk en smeten het daarna kapot, om daarmee de macht van de vijanden te breken. Deze teksten komen uit de late dynastie XII, maar niet eerder dan Senusret III (1487-1449), of uit dynastie XIII (ca.1445-1412). Het grootste deel van de tegenstanders waren de heersers van verschillende steden in Kanaän. Boven aan een van deze teksten staan “The Ruler of Iy-‘Anaq, ‘Erum, and all the retainers who are with him; the Ruler of Iy-‘Anaq, Abi-yamimu, and all the retainers who are with him; the Ruler of Iy-‘Anaq, ‘Akirum, and all the retainers who are with him”. 18 De geïdentificeerde en opgegraven plaatsen in deze teksten waren allen steden in de Midden-Bronstijd IIB. 19
Verschillende andere identificeerbare plaatsen in deze vervloekingsteksten komen ook voor in Jozua’s tijd. Ayyabum (Job), Kushar en Zabulanu (Zebulon) heersten over Shutu (Moab en Ammon), Khalu-kim over Asqanu (Askelon, Joz 13:3), Yaqar-‘Ammu en Setj-‘Anu over Jeruzalem (Joz 10:1), Abesh-Hadad over Sichem (Joz 21:21); ‘Apiru-Anu over Pella, Yanki-ilu over Afek (Joz 12:18), Y‘apanu over Achsaf (Joz 11:1), Getji over Hazor (Joz 12:1), […] over Astaroth (Joz 9:10) en […] over Laïs (Richt 18:27). 20 Deze teksten werden voor Jozua’s veroveringen geschreven. De koning van Hazor die door Jozua werd verslagen heette namelijk niet Getji, maar Jabin. Astharoth werd al door Mozes veroverd werd in 1407/6 (Deut 1:4, Num 21:33). Uit de archeologie is bekend dat in deze tijd bewoond werden Dan (Laïs), Hazor (Joz 12:19), Kabri, Ginosar aan het Meer van Galilea, Dor (Joz 12:23), Yoqne‘am (Joz 12:22), Megiddo (Joz 12:21), Gesher, Beth-Sean (Joz 17:11), el-Yahhat, Burga, Ifshar, Poleg, Sichem (Joz 21:21), Afek (Joz 12:18), Jericho (Joz 12:9), Gezer (Joz 12:12), Askelon (Joz 13:3), Ajjul, Efrata, Beit Mirsini en Haror. 21 Voor Jeruzalem, zie hieronder.
Jeruzalem
Volgens een profetie die Ezechiël kreeg waren de eerste bewoners van Jeruzalem Amorieten en Hethieten. Niemand vond de stad toen belangrijk; ze “werd weggeworpen op het open veld uit afschuw voor uw leven op de dag dat u geboren werd”. Hierna groeide Jeruzalem op en werd ze rijk. (Ez 16:1-7) Alhoewel Jeruzalem hier een beeld is van Israël is het mogelijk dat God tegelijk de geschiedenis van de stad zelf beschreef.
Phase I, de oudste bewoningslaag Jeruzalem van Jeruzalem, werd bewoond helemaal aan het begin van de Midden-Bronstijd IIA, in volgens C14-dateringen de 20e eeuw v.Chr.. In deze tijd was Jeruzalem nog geen stad. Archeologisch is er erg weinig gevonden; publieke gebouwen en aardewerk ontbreken. 22 Ter vergelijking met mijn chronologie, in Avaris is dit de tijd van stratum N/2-3 (ca.1585-1565) tot en met M (ca.1545-1540). 23 De volgende bewoningslaag, Phase II, werd bewoond in de 19e en vroege 18e eeuw; dit is nog steeds de Midden-Bronstijd IIA. Uit deze tijd komen het oudst gevonden aardewerk en de oudste muren. 24 De grens met Phase III is met C14 gedateerd op 1780-1760. 25 Opnieuw ter vergelijking, in Avaris is deze grens ongeveer de tijd van G/4 (ca.1460-1440). 26
De oudste vermeldingen van Jeruzalem zijn die van een belangrijke Kanaänitische stad. Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, verzamelde vier koninklijke bondgenoten om tegen Jozua te strijden (Joz 10:1-3). Adoni-Zedek werd gedood en aan een paal gehangen (vers 26), en in tegenstelling tot andere steden in het zuiden van Kanaän wordt niet gezegd dat Jeruzalem ingenomen is (vers 28-40). Jeruzalem bleef in handen van de Jebusieten (Joz 15:8), maar de Judeeërs woonden in hun midden (Joz 15:63). Jeruzalem zal net als de andere steden in Kanaän versterkt en groot zijn geweest (Num 13:28, Deut 9:1).
Jeruzalem viel pas kort na Jozua’s dood (1379) in de handen van Israël. Toen de stammen Juda en Simeon het zuiden van Kanaän in bezit namen, vingen ze onder andere Adoni-Bezek, de koning van Jeruzalem. “Toen zei Adoni-Bezek: Zeventig koningen, van wie de duimen van hun handen en hun grote tenen afgehakt waren, zaten onder mijn tafel en raapten de kruimels op. Zoals ik met anderen gedaan heb, zo heeft God mij vergolden. En zij brachten hem naar Jeruzalem en hij stierf daar. De Judeeërs hadden namelijk tegen Jeruzalem gestreden, het ingenomen, de inwoners met de scherpte van het zwaard gedood en de stad in brand gestoken.” (Richt 1:1-8) Daarna verdwijnt het koningschap uit Jeruzalem en woonden er Benjaminieten bij de Jebusieten (Richt 1:21, Richt 19:11).
Phase III in Jeruzalem werd bewoond vanaf 1780-1760 tot 1700-1680. Uit deze fase komen meerdere asresten. 25 In Avaris is 1700-1680 ongeveer de tijd van stratum F (ca.1410-1390) en het begin van E/3 (ca.1390-1370). 26 In deze tijd stond er een sterke muur om de stad en liepen er watertunnels onder de grond. Het was een grote en machtige stad, die heerste over de landen eromheen. 27
Phase IV bestaat uit een gat in de bewoning; Jeruzalem lijkt in deze tijd verlaten te zijn. Het is daarentegen mogelijk dat er in een niet met C14 onderzocht deel van Jeruzalem aardewerk uit deze tijd gevonden is. 28 In ieder geval werd er wel gewoond in Phase V, volgens C14-dateringen vanaf 1620-1600 en duurde in ieder geval tot 1400. 25 In Avaris is 1620-1600 ongeveer het eerste deel van stratum E/1 (ca.1345-1325) en 1400 het einde van C/2 (ca.1225-1195). 26 Phase V is de Midden-Bronstijd IIC. 24 De stad werd uitgebreid en eerdere gebouwen gerepareerd of opgeknapt. Waar Jericho, Azeka en Lachis in deze periode werden verwoest, bleef Jeruzalem bewoond. 29
De tabernakel
De tabernakel (Ex 26-36) werd gebouwd rond de Midden-Bronstijd. Alleen in die periode van de geschiedenis komen dezelfde onderdelen en gebruiken voor als in de Bijbel beschreven staan.

De tabernakel bestond uit een serie tentkleden over een verguld houten geraamte, met speciale hoekplanken (Ex 26:1-30). Eenzelfde verguld houten geraamte met speciale hoekplanken is gevonden in de tombe van Hetepheres I, de moeder van Khufu (1847-1824); dit is de Vroege Bronstijd. Volgens Kenneth Kitchen is het duidelijk dat eroverheen gordijnen lagen. Deze paviljoenen werden onder andere gebruikt voor rituelen tijdens en na het mummificeren. In het Nieuwe Rijk waren de muren van deze paviljoenen dicht gemaakt. De enige set die volledig bewaard is gebleven komt uit de tombe van Tutankhamun (1082-1073), ofwel de Late Bronstijd. In de Late Bronstijd hadden de dekkleden van de paviljoenen één patroon dat telkens herhaald werd, net als voor de tabernakel (Ex 26:1). Dit soort patronen op rijk geweven of geborduurd linnen (Ex 26:1) werd al gebruikt in de tijd van Sahure (1771-1758). In zijn tijd waren het sterren en rozetten op een zeil. 31
De tabernakel had een dekkleed van zeekoeienhuid (Ex 26:14). Deze dieren werden al voor de uitvinding van het schrift gejaagd langs de Arabische golf. 32
Net als de tabernakel bestond de oorlogstent van Ramses II uit twee ruimtes; de totale lengte daarvan was twee keer die van het heilige. Ramses’ tent stond net als de tabernakel in een rechthoekige voorhof, omgeven door de rest van het legerkamp (Num 2). De tabernakel van 45 bij 15 voet en de voorhof van 75 bij 150 voet hebben dezelfde verhoudingen als het Ramesseum, de tempel van Ramses II. Deze was 200 bij 600 voet en had een voorhof van 1200 bij 600 voet. 33 Volgens teksten uit Ugarit werden tabernakelachtige gebouwen gebruikt in de Midden- en Late Bronstijd. De legendarische koning Keret bracht offers in een tent. Het Hebreeuwse woord voor de planken waarmee de tabernakel werd gemaakt is qerashim, dat ook zo in Ugarit gebruikt werd. Ook miškan, het Hebreeuwse woord voor tabernakel, werd in Ugarit voor deze tijden gebruikt. 32
De ark was tweeëneenhalve el lang en anderhalve el breed en hoog. Het was een houten doos, volledig met zuiver goud overtrokken en met vier gouden ringen aan de onderkant, waarin twee draagbomen van verguld acaciahout staken. Bovenop stonden twee cherubs van goud, die met hun vleugels het verzoendeksel bedekten. God ontmoette de Israëlieten daar. (Ex 25:10-22) Dit soort dozen, met draagbomen die door ringen aan de doos gingen, is bekend vanaf dynastie VI (1718-1556). Een prachtig exemplaar komt uit Tutankhamuns tombe, met verhoudingen (63,5 bij 60,5 bij 83 centimeter) die bijna die van de ark zijn. Deze werd gebruikt in plengoffers. In de tempel van Hatshepsut is een vergelijkbare lege “leeuwentroon” afgebeeld voor een festival. 34
De priesterwijding van Aäron en zijn zonen (Lev 8-9, Ex 29:35-37) duurde 7 dagen. Bij de Hethieten in Turkije duurde dit ritueel 6 of 7 dagen, in Emar in Syrië werden twee priesteressen gewijd in 7 dagen. Beide rituelen komen uit de 14e of 13e eeuw in de standaardchronologie, ofwel de eeuw van Ramses II en daarvoor. Het verschil is dat deze rituelen veel uitgebreider en ingewikkelder zijn dan die uit de Bijbel. Het betekent dat die uit de Bijbel “primitiever” is. 34
In de tempels werden offers voor verschillende gelegenheden gebracht (Lev 1-7), net als dagelijkse offers (Ex 29:38-41, Num 28:1-10), maandelijkse offers en offers bij jaarlijkse feesten (Num 28:11-2:40, Lev 23). Deze soorten offers komen in het hele Midden-Oosten van de Bronstijd voor. De Bijbelse rituelen zijn daarentegen opnieuw veel simpeler en korter en passen beter bij de tijd voor dynastie I dan het eerste millennium v.Chr.. In de tabernakel moest twee keer per dag een lam worden aangeboden, met meelbloem, olie en sterkedrank, en een sabbatsbrandoffer. Het minimale dagelijkse ritueel voor alle tempels in het Egyptische Nieuwe Rijk werd in 48-62 keer gebracht, drie keer per dag. De Israëlieten hadden nauwelijks 12 jaarlijkse feesten; in Egypte werden minstens 60 jaarlijkse feesten gevierd, waarvan onder andere Opet lang duurden. Ook dit is “primitieve” eenvoud. 34
Er werd op twee zilveren trompletten geblazen om de Israëlieten te verzamelen, het kamp op te breken, als er oorlog werd gevoerd en tijdens feestdagen (Num 10:1-10). Twee van dit soort trompletten, een zilveren en een koperen of bronzen, bedekt met goud, lagen in de tombe van Tutankhamun. Dit soort trompetten werd volgens verschillende reliëfs uit Egyptische tempels uit het Nieuwe Rijk gebruikt om groepen soldaten te verzamelen, de mars naar de oorlog te beginnen of begeleiden, tijdens een veldslag en voor religieuze feesten, zoals onder Hatshepsut (1228-1208). Ook in Egypte werden ze per twee gebruikt. 35 (Klik hier voor het geluid uit Tutankhamuns trompetten.) In mijn chronologie werden de Bijbelse trompetten ruim 200 jaar voor Hatshepsut gebruikt, maar gezien de “primitieve” eenvoud uit de vorige twee alinea’s vind ik dat geen probleem. Israëls tocht door de woestijn is namelijk die van de Tweede Tussenperiode, en uit die tijd worden bijvoorbeeld hele militaire ontwikkelingen gemist. De eerste geschreven aanwijzingen voor cavalerie komen uit dynastie XXVI, in Assyrische teksten over Taharqa (690-664). 36 Het skelet van Useribre Senebkay, een koning uit de Tweede Tussenperiode, verraadt daarentegen dat hij al van kinds af aan op een paard reed en als een cavalerist op paarden streed. 37
De berg Sinaï
Tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn verbleef Israël een tijd bij de berg Sinaï, die ook de Horeb heette. Deze berg is naar mijn mening alleen te identificeren met de Har Karkom in het zuiden van het huidige Israël. Dit is de enige berg in deze periode die een heilige berg kan worden genoemd. Net als in de Bijbel was dit al voor de komst van de Israëlieten een heilige berg (Ex 3:1). Voor de details, zie hier.
De Har Karkom werd net als de Sinaï op een gegeven moment verlaten. De Sinaï wordt na het verblijf van Israël nauwelijks nog genoemd en het “nieuwste” aardewerk dat bij de Har Karkom gevonden is, dateert uit het begin van de Midden-Bronstijd. Emmanuel Anati, de hoofdarcheoloog hier, deelde de vondsten uit de Bronstijd op in vier fasen, BAC-I tot en met BAC-IV. Hij kreeg de indruk dat dit “nieuwste” aardewerk al voor BAC-III verscheen. Hij schrijft zelfs: “In such a case, these patterns may have become established here earlier than in the fertile areas.” BAC-III duurde volgens hem zo’n 250 jaar en BAC-IV zo’n 350 jaar, tot het verlaten van de regio tussen 2000-1950. 38 De berg werd dan pas een eind na het begin van de Midden-Bronstijd verlaten.
Tel Masos (Horma) en Tel Malhata (Arad) werden gebouwd omstreeks 1800. 10 Dat is een verschil van 150-200 jaar met het verlaten van de Har Karkom. In een ingekorte chronologie is dat verschil kleiner, maar het is er nog steeds. Dat komt naar mijn idee doordat Anati de vondsten bij de Har Karkom dateerde op de Egyptische chronologie 38 en Tel Masos en Tel Malhata gedateerd zijn op het lokale aardewerk 10. In dat geval kunnen we terugkeren naar de datering van Avaris zoals hierboven uitgelegd, waaruit bleek dat de Midden-Bronstijd Egypte later bereikte dan Kanaän. De datering “een eind na het begin van de Midden-Bronstijd” voor het verlaten van de Har Karkom is dan dezelfde periode als later in de Midden-Bronstijd in Kanaän.
Conclusie
De situatie uit Numeri 21:1-3 past alleen in de Midden-Bronstijd IIB. Geen enkele andere periode uit de geschiedenis van de Negev komt hiervoor in aanmerking. 8 Ook in de Midden-Bronstijd IIB werden Jericho en Hazor verbrand, zoals volgens de Bijbel binnen een decennium na Numeri 21:1-3 gebeurde. In deze periode stonden in Kanaän vele goed versterkte steden, zoals beschreven in Numeri en Deuteronomium, en archeologisch is er net als in Numeri onderscheid te maken tussen de bewoners van de kust en de Jordaanoevers, en die van het bergland. Daarnaast leefden rond deze periode ook volgens Egyptische teksten de Enakieten in Kanaän, passen de geschiedenis van Jeruzalem en de tabernakel in deze periode en werd de berg Sinaï verlaten. Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat Mozes en Jozua in deze tijd leefden. In ieder geval Numeri 21:1-3 bestond daarom al in die tijd.
In de standaardchronologie werden Horma en Arad zoals gezegd gebouwd omstreeks 1800. Omdat Horma door slechts twee of drie generaties bewoond werd en het vermeld wordt in 1407/6, is 1800 te “vertalen” naar omstreeks 1450.
27 augustus 2023: toevoeging van Kanaän en de Enakieten
17 september 2023: toevoeging van de tabernakel, de lijst bewoonde plaatsen in Kanaän en het stuk over Jeruzalem
- Yohanan Aharoni, Nothing Early and Nothing Late: Re-Writing Israel’s Conquest, in The Biblical Archaeologist, Vol. 39, No. 2 (May, 1976), p. 60[↩]
- De HSV noemt Arad Harad. Die H heb ik nergens anders gevonden, ook niet in het Hebreeuws, waar de naam begint met een ayin. Ik heb hem daarom weggelaten.[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 55-56[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 71, de precieze Midden-Bronstijd IIB staat vermeld op p. 57[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 57, 59[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 71, 73[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 66-67[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 73[↩][↩][↩]
- ANET, p. 328, met voetnoot 1[↩]
- Aharoni, op. cit., p. 59[↩][↩][↩]
- Bietak (2013), p. 81, 83, voor afbeeldingen van het relevante aardewerk zie p. 91-92[↩]
- Amnon Ben-Tor, Hazor and Chronology, in Ägypten und Levante / Egypt and the Levant 14 (2004), p. 51-52, 54[↩]
- Ben-Tor, op. cit., p. 54[↩]
- Yigeal Yadin, Hazor, in New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land 2 (1993), p. 595[↩]
- Voor de beschrijving van Kanaän, met dank aan deze post.[↩]
- Susan L. Cohen, The Southern Levant (Cisjordan) during the Middle Bronze Age, Chapter 30 in The Oxford Handbook of The Archaeology of the Levant c.8000-332 BCE (2014), in The Southern Levant (Cisjordan) during the MIddle Bronze Age, p. 453-454[↩]
- Cohen, op. cit., p. 459-460[↩]
- ANET, p. 328, met voetnoot 2[↩]
- Katharina Streit, A Maximalist Interpretation of the Execration Texts – Archaeological and Historical Implications of a High Chronology, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections 13 (2017), p. 59-69[↩]
- ANET, p. 329, met voetnoten 7-8[↩]
- Cohen, op. cit., p. 454[↩]
- Johanna Regev, Yuval Gadot, Helena Roth, Joe Uziel, Ortal Chalaf, Doron Ben-Ami, Eugenia Mintz, Lior Regev en Elisabetta Boaretto, Middle Bronze Age Jerusalem: Recalculating its Character and Chronology, in Radiocarbon, Vol. 63, Nr. 3 (2001), p. 873-875. In deze paper worden alternatieve benamingen voor de Midden-Bronstijd gebruikt: I daar is IIA hier, II daar is IIB hier en III daar is IIC hier. De benamingen IIA, IIB en IIC komen uit het oudere systeem.[↩]
- Walter Kutschera, Manfred Bietak, Eva Maria Wild, Christopher Bronk Ramsey, Michael Dee, Robin Golser, Karin Kopetzky, Peter Stadler, Peter Steier, Ursula Thanheiser en Franz Weninger, The Chronology of Tell el-Daba: A Crucial Meeting Point of 14C Dating, Archaeology, and Egyptology in the 2nd Millennium BC, in Radiocarbon 54(3-4) (2013), p. 418[↩]
- Regev et al., op. cit., p. 874[↩][↩]
- Regev et al., op. cit., p. 865[↩][↩][↩]
- Kutschera et al., op. cit., p. 418[↩][↩][↩]
- Regev et al., op. cit., p. 855, 875-876[↩]
- Regev et al., op. cit., p. 874, 876[↩]
- Regev et al., op. cit., p. 879[↩]
- Public Domain[↩]
- Kenneth A. Kitchen, The Tabernacle – A Bronze Age Artefact, in Eretz-Israel: Archaelogical, Historical and Geographical Studies, Vol. Avraham Malamat (1993), p. 119*-121*[↩]
- Kitchen, op. cit., p. 121*[↩][↩]
- Kitchen, op. cit., p. 121*, 123*[↩]
- Kitchen, op. cit., p. 125*[↩][↩][↩]
- Kitchen, op. cit., p. 124*, met de dateringen van de gebruiken op het Nieuwe Rijk in voetnoten 38-40 op p. 128*[↩]
- Troy Leiland Sagrillo, Šîšaq’s Army: 2 Chronicles 12:2-3 from an Egyptological Perspective, in The Ancient Near East in the 12th–10th Centuries BCE, Culture and History, Proceedings of the International Conference held at the University of Haifa, 2–5 May, 2010 (2012), p. 426-428[↩]
- Josef Wegner, A royal necropolis at South Abydos – New Light on Egypt’s Second Intermediate Period, in Near Eastern Archaeology, Vol. 78, No. 2 (June 2015), p. 74-75[↩]
- Anati (2001), hoofdstuk 6[↩][↩]