Categorieën
Exodus

Mozes en Jozua leefden in de Midden-Bronstijd IIB

Verdedigingswerken van Tel Masos (Horma) uit de Midden-Bronstijd IIB 1

Inleiding

In het laatste jaar van Israëls tocht door de woestijn (Num 33:38-41, 1407/6) kwam het volk onder leiding van Mozes in de buurt van het Zuiderland. Dit gebied heet in het Hebreeuws, ook tegenwoordig, de Negev. Hier werden ze aangevallen door de koning van Arad. De Heer gaf de Kanaänieten in Israëls hand en Israël sloeg hun steden met de ban, en gaf die plaats de naam Horma. (Num 21:1-3 2 )

Mozes’ opvolger Jozua versloeg de koningen van Horma en Arad (Joz 12:14). In hun tijd stonden in de Negev dus twee goed versterkte steden in elkaars buurt. Deze situatie komt in heel de geschiedenis van de Negev maar één keer voor, in de Midden-Bronstijd IIB. Dit is ook de periode dat Jericho en Hazor, twee van de door Jozua verbrandde steden, volgens de archeologie verbrand zijn. Ook de beschrijving van Kanaän uit Numeru 13:27-29 en Deuteronomium 9:1-2, een Egyptische vermelding van de Enakieten uit deze verzen, wat de Bijbel zegt over Jeruzalem, de tabernakel en het verlaten van de berg Sinaï, ofwel de Har Karkom, passen rond deze tijd.

In deze post dateer ik Mozes en Jozua in de Midden-Bronstijd IIB. Dat past ook bij de bewaard gebleven teksten over het Hazor uit deze tijd.

Egypte

Deze archeologische periode is ten opzichte van Egypte redelijk makkelijk te dateren. De Midden-Bronstijd IIB begon in Kanaän volgens C14-dateringen omstreeks 1850, 3 wat in Avaris ongeveer de tijd is van stratum G/1-3. 4 Stratum G/1-3 is in mijn chronologie te plaatsen ca.1440-1410.

Dit betekent dat Mozes leefde in de nadagen van dynastie XII (1590-1412) en de eerste dagen van dynastie XIV (ca.1476-1292). Dit is het chronologische grensgebied tussen het Middenrijk en de Tweede Tussenperiode. Dit grensgebied is voor Egypte de juiste periode om, als je alle details over Gosen en de farao van de exodus nagaat, Gods tegenstander te kunnen identificeren. Alle details passen bij de eerste tijd van dynastie XIV, en de farao van de exodus is te identificeren met Yakbim (ca.1455-1445).

Horma en Arad

De Negev uit de Bijbel is alleen het oostelijke deel van de huidige Negev. Het gebied begon toen zo’n 20 kilometer ten zuiden van Berseba en liep zo’n 50 kilometer naar het oosten, in de richting van de Dode zee. In dit hele gebied liggen de resten van slechts vier grotere steden: Tel Arad in het oosten, Tel Beer-sheba in het westen dat meestal wordt geïdentificeerd met Berseba, Tel Malhata en Tel Masos. Op Tel Arad na liggen deze steden bij de belangrijkste bronnen aan de wadi, waar ook in de 20e eeuw n.Chr. nog bedoeïenen hun kudden lieten drinken. 5

Israëls aankomst in Kanaän wordt meestal geplaatst in de Late Bronstijd, maar toen was de oostelijke Negev onbewoond. Alleen in de Midden-Bronstijd IIB stonden in dit gebied twee versterkte steden, Tel Malhata en Tel Masos. 6 Zij werden rond dezelfde tijd gebouwd. Tel Masos is gaandeweg de eeuwen grotendeels verwoest door de wadi die er doorheen stroomt, maar wel duidelijk is dat het slechts een korte tijd bewoond werd, hoogstens twee of drie generaties. Tel Malhata bleef nog bestaan tot ongeveer de tijd dat de Late Bronstijd begon. 7

Tel Masos zal Horma zijn. Het ligt net als Horma, Berseba en Arad in het gebied van Simeon. In dit deel van de Negev woonden de Kenieten (Richt 1:16); hun naam is bewaard gebleven in die van de Wadi el-Qeini, ten oosten van Tel Arad, en in de plaatsnaam Kina (Joz 15:22), die vermeld is op ostraka uit Tel Arad. Aan het begin van de koningstijd was Horma belangrijk (1 Sam 30:30) en toen Tel Masos na de verlating uit de Late Bronstijd weer bewoond werd, was het de grootste stad in de regio. 8 Het was een handelscentrum; er is aardewerk gevonden uit grote steden in het noorden van Israël, zoals Megiddo, en uit de Hejaz (het westelijke Arabische schiereiland). Ook komt hiervandaan een scarabee uit dynastie XIX (1054-951). 9 Horma komt ook voor in de vervloekingsteksten uit het Egyptische Middenrijk. 10 Deze teksten komen uit de late dynastie XII of uit dynastie XIII. 11 Ondanks dat het Tel Masos uit de Midden-Bronstijd IIB slechts kort bewoond was kan dit dezelfde plaats zijn, want in mijn chronologie eindigde dynastie XII pas in 1412.

Tel Malhata zal Arad zijn. Op het eerste gezicht lijkt dat onmogelijk, want in de buurt ligt al een Tel Arad. Maar dat er twee Arads bestonden blijkt uit de lijst van door Shoshenq I (819/8-797) in Israël veroverde plaatsen. Hij noemt na elkaar Groter Arad en Arad van het Huis van Yeroham (of Yerahem), ofwel Arad van de Jerahmeëlieten. Groter Arad is duidelijk Tel Arad; in Shoshenqs tijd was dit het centrum van de regio. Tel Malhata kan daarom het andere Arad zijn. 10 Tel Masos was ongeveer 20 dunam groot en Tel Malhata 10, of misschien 15 dunam. 12 Horma was dus groter dan Arad. Toeval of niet, de belangrijkste stad die door Israël werd verslagen was niet Arad, maar Horma (Num 21:3) en Jozua vermeldt Horma direct voor Arad (Joz 12:14).

Nehustan

Na het verslaan van de koning van Arad reisden de Israëlieten verder en klaagden over een gebrek aan brood en water. God strafte hen met gifslangen, en toen ze erkende ndat ze gezondigd hadden maakte Mozes maakte in Gods opdracht een koperen slang en zette hem op een staak, om de Israëlieten te genezen die gebeten werden door gifslangen. (Num 21:4-9) Hizkia (715-686) verbrijzelde deze slang, die toen Nehustan werd genoemd, omdat de Israëlieten deze tot die tijd vereerden (2 Kon 18:4).

Bewijs voor slangenverering in Israël begint in de Midden-Bronstijd II. In Beth-Shemesh komen slangen uit de Midden-Bronstijd II en ergens tussen 1500-1200 (standaardchronologie, hier 1300/1250-1000/950), in Jericho uit de Midden-Bronstijd II, in Hazor uit het heilige der heiligen van een tempel uit de 18e-13e eeuw (hier 1600/1450-1100/950) en op twee kommen en drie vazen uit ongeveer Hizkia’s tijd, in Megiddo uit de 18e eeuw (hier 1600/1450) en uit strata 10 (1650-1550, hier 1450/00-1350/00) en 8B (1250-1150, hier 1050/00-950/00), in Tell Beit Mirsim uit de Midden-Bronstijd IIC, in Gezer en Sichem uit de Late Bronstijd, in Beth-Sean uit de Late Bronstijd II en de IJzertijd I, en in Taänach. In Timna, 30 mijl ten noorden van Elath, stond in een tempel uit ongeveer de IJzertijd I een koperen slang van 12 centimeter. 13 De oude naam van Tell Beit Mirsim is onbekend. Jericho (Joz 6:24) en Hazor (Joz 11:10) waren veroverd door Jozua, Taänach en Megiddo waren verslagen door Jozua (Joz 12:21) en hoorden net als Beth-Sean niet lang na de verovering bij Israël (Richt 1:27), net als Beth-Semes (Richt 1:33). “niet lang na de verovering” betekent mogelijk in de tijd van Othniël (1361-1321), ofwel aan het eind van de Midden-Bronstijd IIB; zie hier.

Jericho

Jozua versloeg de koningen van Kanaän tussen 1406-1401, ofwel binnen een decennium nadat de koning van Arad door Israël was verslagen. Hij verbrandde drie steden, Jericho, Ai en Hazor, wat als Tel Masos en Tel Malhata inderdaad Horma en Arad zijn in de Midden-Bronstijd IIB gebeurde.

Voor de datering van Jozua’s Jericho als dat uit de Midden-Bronstijd IIB, zie hier, de stukjes “Jericho: het huis van Rachab” en “Jericho: de val”.

Naar Ai heb ik op dit moment nog niet genoeg onderzoek gedaan om er iets zinnigs over te kunnen zeggen.

Hazor en Jabin

Hazor was de grootste stad in het noorden van Kanaän. Haar koning Jabin streed met paarden en strijdwagens tegen Jozua, maar werd door hem verslagen. De inwoners vermoord en de stad verbrand. (Joz 10:10-11, 13)

Hazors koning Ibni-Addu wordt vermeld in Mari, met dezelfde rank als Hammurabi van Babylon (1445-1403); uit Hazor komt een fragment van een kleitablet van koninklijke kwaliteit met de naam Ibni-[…]. In de archeologische Phase 3/XVI, uit de Midden-Bronstijd IIB, was Hazor een grote stad die over de omgeving regeerde. Voor de details, en de onduidelijkheid over de brand die volgens Yadin aan het eind Phase 3/XVI is gevonden, zie hier.

Kanaän en de Enakieten 14

Kort na de exodus (1446) stuurde Mozes twaalf verkenners naar Kanaän. Zij waren vol lof over het land. “Het volk echter dat in het land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak (reuzen) gezien. In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.” (Num 13:27-29) Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bewoners van het bergland, en die aan de zee en de Jordaan. Ondanks de verschillende volken was het land een eenheid.

Aan het eind van zijn leven (1407/6) sprak Mozes het volk toe: “Luister, Israël! U gaat heden de Jordaan oversteken om het land binnen te gaan en in bezit te nemen van volken die groter en machtiger zijn dan u, met grote en hemelhoog versterkte steden; een groot en lang volk, de Enakieten, die u zelf kent en over wie u zelf gehoord hebt: Wie kan standhouden tegenover de Enakieten?” (Deut 9:1-2)

In de Midden-Bronstijd IIA groeide de bevolking van Kanaän, vooral aan de kust en langs de belangrijkste routes; buiten deze gebieden lagen een paar steden aan de Jordaan, zoals Tell el-Hayyat en Gesher. In andere delen van Kanaän gingen mensen aan de oost-west-wadi’s wonen, om zich vandaar te verspreiden naar de regio’s eromheen. Vanaf deze tijd werden in onder andere Askelon en Tel Dan grote verdedigingswerken gebouwd, “paleizen” en andere publieke gebouwen, zoals al gebruikelijk was in de noordelijke Levant. Tussen de steden werden forten gebouwd, zoals Tel Poleg en Tel Burga. 15 In de Midden-Bronstijd IIB bleef de bevolking groeien, ook in gebieden waar eerder nauwelijks iemand woonde. De in deze periode begonnen bevolkingskrimp op het platteland ging verder in de Midden-Bronstijd IIC. In de meeste van deze steden stonden massieve verdedigingswerken van goede kwaliteit. Susan Cohen denkt dat er in elke grote stad een gecentraliseerde macht was die het omliggende gebied controleerde. Overal werd steeds vaker op dezelfde manier gebouwd; Kanaän werd steeds uniformer. 16

In het late Middenrijk schreven een paar Egyptenaren de namen van hun vijanden op aardewerk en smeten het daarna kapot, om daarmee de macht van de vijanden te breken. Deze teksten komen uit de late dynastie XII, maar zijn niet eerder dan Senusret III (1487-1449), of uit dynastie XIII (ca.1445-1412). Het grootste deel van de tegenstanders waren de heersers van verschillende steden in Kanaän. Boven aan een van deze teksten staan “The Ruler of Iy-‘Anaq, ‘Erum, and all the retainers who are with him; the Ruler of Iy-‘Anaq, Abi-yamimu, and all the retainers who are with him; the Ruler of Iy-‘Anaq, ‘Akirum, and all the retainers who are with him”. 17 De geïdentificeerde en opgegraven plaatsen in deze teksten waren allen steden in de Midden-Bronstijd IIB. 18

Verschillende andere identificeerbare plaatsen in deze vervloekingsteksten werden bewoond in Jozua’s tijd. Ayyabum (Job), Kushar en Zabulanu (Zebulon) heersten over Shutu (Moab en Ammon), Khalu-kim over Asqanu (Askelon, Joz 13:3), Yaqar-‘Ammu en Setj-‘Anu over Jeruzalem (Joz 10:1), Abesh-Hadad over Sichem (Joz 21:21); ‘Apiru-Anu over Pella, Yanki-ilu over Afek (Joz 12:18), Y‘apanu over Achsaf (Joz 11:1), Getji over Hazor (Joz 12:1), […] over Astaroth (Joz 9:10) en […] over Laïs (Richt 18:27). 19 Deze teksten werden voor Jozua’s veroveringen geschreven. De koning van Hazor die door Jozua werd verslagen heette namelijk niet Getji, maar Jabin, en Astharoth werd al door Mozes veroverd werd in 1407/6 (Deut 1:4, Num 21:33).

Uit de archeologie is bekend dat in deze tijd bewoond werden Dan (Laïs), Hazor (Joz 12:19), Kabri, Ginosar aan het Meer van Galilea, Dor (Joz 12:23), Yoqne‘am (Joz 12:22), Megiddo (Joz 12:21), Gesher, Beth-Sean (Joz 17:11), el-Yahhat, Burga, Ifshar, Poleg, Sichem (Joz 21:21), Afek (Joz 12:18), Jericho (Joz 12:9), Gezer (Joz 12:12), Askelon (Joz 13:3), Ajjul, Efrata, Beit Mirsini en Haror. 20 In Gath (Joz 13:3), ofwel het huidige Tell es-Safi, werd in de Midden-Bronstijd alleen gewoond tijdens IIB. 21 Tel Burna, dat voldoet aan alle kenmerken van het Bijbelse Libna (Joz 10:29-30) 22, werd bewoond in de Midden-Bronstijd IIB en/of IIC; dat is niet duidelijk, omdat alleen nog aan de oppervlakte is gekeken. 23 Voor Jeruzalem, zie hieronder.

Silo 24

De Israëlieten zetten al kort na de aankomst in Kanaän in Silo de tabernakel op (Joz 18:1). Hier sloegen ze hun kamp op (vers 9). De tabernakel bleef hier lang staan (Richt 18:31) en later stond er een huis (Richt 21:19) of tempel (1 Sam 1:9) van God, waarmee de tabernakel bedoeld zal zijn 25. Het laatste geciteerde vers komt uit de tijd van Eli (1124-1085/4); in mijn chronologie is dat de Late Bronstijd. In zijn tijd kwamen de mensen naar Silo toe om God te aanbidden en te offeren (1 Sam 1:3). Tot aan de Babylonische ballingschap, ofwel tijdens de IJzertijd, woonden er mensen in Silo (1 Kon 11:9, 1 Kro 9:5).

De vroegste bewoning van Silo’s heuvel komt uit de Midden-Bronstijd IIB. Het enige bewijs hiervoor is een grote hoeveelheid aardewerk, gevonden in de in de Midden-Bronstijd IIC gebouwde glacis en als opvulling van gaten. In de onderste laag van de glacis lagen naast de scherven een fragment van een beschilderde cultische standaard, een bot met een uitgesneden decoratie en een diervormige kruik. Dit oude aardewerk lag direct op de stenen, dus in deze tijd was Silo nog niet versterkt. 26

In deze glacis lag een scarabee uit de Hyksos-tijd (ca.1402-1276). In de stad uit deze periode werden vergelijkbare vondsten gedaan als uit de MIdden-Bronstijd IIB: twee cultische standaards, offerkommen en een grote kruik in de vorm van een stier. Ook hier zal een heiligdom hebben gestaan. Deze stad verbrandde. Uit de Late Bronstijd komt vooral as, lichtgekleurd materiaal en stenen met een grote hoop aardewerk, vooral uit de Late Bronstijd I, en botten. In sommig aardewerk zaten as en botten. Dit zijn waarschijnlijk de resten van een heiligdom. De Late Bronstijd is alleen bekend uit area D, zonder metselwerk te vinden; Silo was toen waarschijnlijk alleen een heiligdom, waar de mensen uit de omgeving naartoe gingen om te offeren. In de IJzertijd I-II stonden er huizen in Silo. 27

Sichem 28

De archeologie van Sichem is bewijs dat Jozua Kanaän niet in de Midden-Bronstijd IIA of een eerdere periode veroverde, maar op zijn vroegst in de Midden-Bronstijd IIB.

Eerst iets bijzonders over Sichem. Nergens in de Bijbel staat dat de stad veroverd werd door Israël. Meteen na de verwoesting van Jericho en Ai bouwde Jozua een altaar voor God op de berg Ebal (Joz 8:30); Israël stond bij de Ebal en de berg Gerizim (vers 33). Sichem ligt precies tussen de Ebal en de Gerizim in, zie deze kaart. Hier voerden ze de instructies van Mozes uit (Deut 11:29-30, 27:4-13), die dus al voorzag dat dit mogelijk was. Volgens John Bimson is het mogelijk dat Sichem al verwoest en verlaten was voordat de Israëlieten arriveerden. 29 Kort na de veroveringen was Sichem één van de vrijsteden, waar iemand die per ongeluk een ander had doodgeslagen naartoe kon vluchten (Joz 20:7, 21:21). Het was toen een versterkte stad (Joz 20:4). In Sichem verzamelde Jozua aan het eind van zijn leven alle stammen en belangrijke mensen, “en zij stelden zich op voor het aangezicht van God.” (Joz 24:1) Hier stond dus een heiligdom dat gewijd was aan de God van Israël.

Sichem, ofwel Tell Balâtah, werd schaars bewoond in de Kopertijd en het begin van de Vroege Bronstijd I. Aardewerk uit de laatste periode werd regelmatig gebruikt om iets op te vullen. In de Vroege Bronstijd II-III werd Tell Balâtah niet bewoond, maar wel Khirbet Makhneh el-Fauqa, 4 kilometer ten zuiden daarvan; het Sichem van die tijd moet daar hebben gelegen. Ook aardewerk uit de Midden-Bronstijd I (= Vroege Bronstijd IV) is gebruikt voor vullingen, maar bewoning is niet gevonden. De eerste duidelijke strata, XXII en XXI, komen uit de Midden-Bronstijd IIA. Sichem was toen een dorp zonder versterkingen, met huizen die gebouwd waren op de natuurlijke hellingen. 30 Het Sichem uit Jozua’s tijd lag tussen de Ebal en de Gerizim lag, en moet dus Tell Balâtah zijn. Maar omdat deze plaats tot en met de Midden-Bronstijd IIA niet versterkt was, kan Jozua alleen daarna Kanaän hebben veroverd.

De eerste versterkingen in Sichem werden gebouwd tijdens stratum XX, uit de transitieperiode Midden-Bronstijd IIA-IIB. In de hier op volgende strata XIX-XVII, allen uit de Midden-Bronstijd IIB, werden meer versterkingen toegevoegd. 31 De versterking uit stratum XX bleef maar kort in gebruik zoals die was gebouwd; in stratum XIX werd van twee kanten een enorme dijk van krijt en mergel tegenaan geworpen. Hier lag ook aarde van de berg Ebal. 32 In stratum XX werd de acropolis gebouwd, en na de eerste verbouwingen stond hier waarschijnlijk een heiligdom. 33 Het kan dit heiligdom zijn, dat niet uit het vroegste deel van de Midden-Bronstijd IIB dateert en de rest van de periode bestond, waar de God van Israël werd vereerd.

Vier strata is veel voor de Midden-Bronstijd IIB, die relatief gezien kort duurde. 34 De eerste verwoesting van Sichem kwam pas in de Late Bronstijd I. 35 Sichem werd dus tot die tijd continu bewoond. Dat de Israëlieten kennelijk zonder te vechten Sichem konden bewonen, maar de stad tot in de Late Bronstijd I continu bewoond bleef zonder verwoest te zijn, betekent voor mij dat ze geen moeite hoefden te doen om haar in handen te krijgen. Het is mogelijk dat de inwoners uit zichzelf waren vertrokken. De bewoners van Kanaän waren doodsbang voor de Israëlieten (Joz 2:9-11), die vlak voor hun komst naar Sichems omgeving al Jericho en Ai hadden verwoest (Joz 6:24, 8:20). God wou de inwoners van Kanaän niet uitroeien, maar zou ze verdrijven (Ex 23:28-31, 33:2, 34:11, etc.). De inwoners moeten bovendien in leven zijn gebleven, want toen het mogelijk was om terug te gaan grepen ze die kans. In de tijd van de richteren probeerde Gaäl, één van “de mannen van Hemor, de vader van Sichem,” de macht over de stad in handen te krijgen (Richt 9:28-29). Als Sichem was verlaten konden de Israëlieten daar zonder problemen gaan wonen en een heiligdom bouwen.

Sichem wordt in Mozes’ en Jozua’s tijd twee keer genoemd in Egypte:

  • Volgens de stela van Khu-Sobek, ofwel Djaa, ging Khakaure (Senusret III, 1487-1449) naar het noorden “to overthrow the Asiatics. His majesty reached a foreign country of which the name was Sekmem (voetnoot 8: Probably Shechem (cf. p. 329, n.8).). His majesty took the right direction in proceeding to the Residence of life, prosperity, and health (Itj-tawy, Senusrets hoofdstad). Then Sekmem fell, together with the wretched Retenu.” 36 Als Sekmem inderdaad Sichem was, is het mogelijk het Sichem van de Midden-Bronstijd IIA. 37
  • “the Ruler of Shechem, Abesh-Hadad” wordt vermeld in de vervloekingsteksten. 38 De vervloekingsteksten passen in de wereld van de Midden-Bronstijd IIB, 39 die zoals boven aan deze post staat in de tweede helft van de 15e eeuw begon. Maar in die teksten wordt ook Astharoth genoemd 38, dat door Mozes was veroverd in 1407/6 (Deut 1:4, Num 21:33). Abesh-Hadad heerste dan waarschijnlijk over stratum XX.

Jeruzalem

Volgens een profetie die Ezechiël kreeg waren de eerste bewoners van Jeruzalem Amorieten en Hethieten. Niemand vond de stad toen belangrijk; ze “werd weggeworpen op het open veld uit afschuw voor uw leven op de dag dat u geboren werd”. Hierna groeide Jeruzalem op en werd ze rijk. (Ez 16:1-7) Alhoewel Jeruzalem hier een beeld is van Israël is het mogelijk dat God tegelijk de geschiedenis van de stad zelf beschreef. Haar bewoners, de Jebusieten, woonden daar minstens al tijdens de exodus (Ex 3:8).

Phase I, de oudste bewoningslaag Jeruzalem van Jeruzalem, werd bewoond helemaal aan het begin van de Midden-Bronstijd IIA, in volgens C14-dateringen de 20e eeuw v.Chr.. In deze tijd was Jeruzalem nog geen stad. Archeologisch is er erg weinig gevonden; publieke gebouwen en aardewerk ontbreken. 40 Ter vergelijking met mijn chronologie, in Avaris is dit de tijd tot en met stratum H (ca.1480-1460), mogelijk vanaf K (ca.1520-1500). 41 De volgende bewoningslaag, Phase II, werd bewoond in de 19e en vroege 18e eeuw; dit is nog steeds de Midden-Bronstijd IIA. Uit deze tijd komen het oudst gevonden aardewerk en de oudste muren. 42 De grens met Phase III ligt op 1780-1760. 43 Ter vergelijking, in Avaris is dit ongeveer de tijd van stratum E/3 (ca.1390-1370). 44

De oudste vermeldingen van Jeruzalem komen uit de tijd van Jozua. Adoni-Zedek, de Kanaänitische koning van Jeruzalem, verzamelde vier koninklijke bondgenoten om tegen Jozua te strijden (Joz 10:1-3). Deze stad was dus niet zo machtig als Hazor, dat alle koningen in het noorden verzamelde (Joz 11:1-4). Adoni-Zedek werd gedood en aan een paal gehangen (vers 26), en in tegenstelling tot andere steden in het zuiden van Kanaän wordt niet gezegd dat Jeruzalem is ingenomen (vers 28-40). Jeruzalem bleef in handen van de Jebusieten (Joz 15:8), maar de Judeeërs woonden in hun midden (Joz 15:63). Jeruzalem zal net als de andere steden van Kanaän groot en versterkt zijn geweest (Num 13:28, Deut 9:1).

Jeruzalem viel pas kort na Jozua’s dood (1379) in Israëls handen. Toen de stammen Juda en Simeon het zuiden van Kanaän in bezit namen, vingen ze onder andere Adoni-Bezek, de koning van Jeruzalem. “Toen zei Adoni-Bezek: Zeventig koningen, van wie de duimen van hun handen en hun grote tenen afgehakt waren, zaten onder mijn tafel en raapten de kruimels op. Zoals ik met anderen gedaan heb, zo heeft God mij vergolden. En zij brachten hem naar Jeruzalem en hij stierf daar. De Judeeërs hadden namelijk tegen Jeruzalem gestreden, het ingenomen, de inwoners met de scherpte van het zwaard gedood en de stad in brand gestoken.” (Richt 1:1-8) Sindsdien woonden er Benjaminieten bij de Jebusieten (Richt 1:21, 19:11), in ieder geval uit de familie van Saul (1 Kro 8:28, 32). “Jebusi (dat is Jeruzalem)” was bij de verdeling van het land toegewezen aan Benjamin (Joz 18:28). In de tijd van de richteren was “Jebus (dat is Jeruzalem)” een versterkte stad van de Jebusieten, waar in ieder geval sommige Israelieten graag omheen liepen (Richt 19:10-12). Koningen worden niet meer genoemd. Maar Adoni-Zedek moet, zoals hij claimde, een grote macht in de omgeving hebben gehad. “Jebusi (dat is Jeruzalem)” werd namelijk bij de verdeling van Kanaän toegewezen aan Benjamin (Joz 18:28), maar toen Juda zijn grondgebied wou veroveren moesten ze daarvoor Jeruzalem verslaan (Richt 1:2, 8).

In Phase II zijn dikke lagen as gevonden. 45 De hier op volgende Phase III in Jeruzalem werd bewoond vanaf 1780-1760 tot 1700-1680. Ook uit Phase III komen asresten. 43 Ter vergelijking, 1780-1760 is in Avaris ongeveer de tijd van stratum E/3 (ca.1390-1370) en 1700-1680 is ongeveer D/3 (ca.1325-1305). 44 Gaandeweg de volledige Midden-Bronstijd groeide Jeruzalem uit van een dorp tot een kleine stad. 46 Phase II eindigde in de eerste helft van de Midden-Bronstijd IIB, Phase III aan het begin van de Midden-Bronstijd IIC. 47 In de Midden-Bronstijd stonden verschillende sites zonder versterkingen rond Jeruzalem. Het gaat om dorpen op verschillende plekken, een versterkte stad (Bittir/Khirbet el-Yahid, ofwel Betar) dat mogelijk een fort was van een grotere plaats, een tempel en begraafplaatsen. Het volgens Aren Maeir meest logische scenario is dat dit het centrum van de regio was. In de Midden-Bronstijd IIB liepen de grenzen van Jeruzalem waarschijnlijk tot aan Hebron in het zuiden, Silo in het noorden, Jericho in het oosten en Gezer en Beth-Semes in het westen. 48

Phase IV bestaat uit een gat in de bewoning; Jeruzalem lijkt in deze tijd verlaten te zijn. Het is daarentegen mogelijk dat er in een niet met C14 onderzocht deel van Jeruzalem aardewerk uit deze tijd gevonden is. 49 In ieder geval werd er wel gewoond in Phase V, volgens C14-dateringen vanaf 1620-1600 en duurde in ieder geval tot 1400. 43 Opnieuw ter vergelijking, in Avaris is 1620-1600 ongeveer stratum C/2 (ca.1225-1195). 44 Waar 1400 in C14-termen ligt in mijn chronologie is me niet duidelijk. Phase V is de Midden-Bronstijd IIC. 42 De stad werd uitgebreid en eerdere gebouwen gerepareerd of opgeknapt. Waar Jericho, Azeka en Lachis in deze periode werden verwoest, bleef Jeruzalem bewoond. 50

De tabernakel

De tabernakel (Ex 26-36) werd gebouwd rond de Midden-Bronstijd. Alleen in die periode van de geschiedenis komen dezelfde onderdelen en gebruiken voor als in de Bijbel beschreven staan.

Paviljoen van Hetepheres, de moeder van Khufu 51

De tabernakel bestond uit een serie tentkleden over een verguld houten geraamte, met speciale hoekplanken (Ex 26:1-30). Eenzelfde verguld houten geraamte met speciale hoekplanken is gevonden in de tombe van Hetepheres I, de moeder van Khufu (1847-1824); dit is de Vroege Bronstijd. Volgens Kenneth Kitchen is het duidelijk dat eroverheen gordijnen lagen. Deze paviljoenen werden onder andere gebruikt voor rituelen tijdens en na het mummificeren. In het Nieuwe Rijk waren de muren van deze paviljoenen dicht gemaakt. De enige set die volledig bewaard is gebleven komt uit de tombe van Tutankhamun (1082-1073), ofwel de Late Bronstijd. In de Late Bronstijd hadden de dekkleden van de paviljoenen één patroon dat telkens herhaald werd, net als voor de tabernakel (Ex 26:1). Dit soort patronen op rijk geweven of geborduurd linnen (Ex 26:1) werd al gebruikt in de tijd van Sahure (1771-1758). In zijn tijd waren het sterren en rozetten op een zeil. 52

De tabernakel had een dekkleed van zeekoeienhuid (Ex 26:14). Deze dieren werden al voor de uitvinding van het schrift gejaagd langs de Arabische golf. 53

Net als de tabernakel bestond de oorlogstent van Ramses II uit twee ruimtes; de totale lengte daarvan was twee keer die van het heilige. Ramses’ tent stond net als de tabernakel in een rechthoekige voorhof, omgeven door de rest van het legerkamp (Num 2). De tabernakel van 45 bij 15 voet en de voorhof van 75 bij 150 voet hebben dezelfde verhoudingen als het Ramesseum, de tempel van Ramses II. Deze was 200 bij 600 voet en had een voorhof van 1200 bij 600 voet. 54 Volgens teksten uit Ugarit werden tabernakelachtige gebouwen gebruikt in de Midden- en Late Bronstijd. De legendarische koning Keret bracht offers in een tent. Het Hebreeuwse woord voor de planken waarmee de tabernakel werd gemaakt is qerashim, dat ook zo in Ugarit gebruikt werd. Ook miškan, het Hebreeuwse woord voor tabernakel, werd in Ugarit voor deze tijden gebruikt. 53

De ark was tweeëneenhalve el lang en anderhalve el breed en hoog. Het was een houten doos, volledig met zuiver goud overtrokken en met vier gouden ringen aan de onderkant, waarin twee draagbomen van verguld acaciahout staken. Bovenop stonden twee cherubs van goud, die met hun vleugels het verzoendeksel bedekten. God ontmoette de Israëlieten daar. (Ex 25:10-22) Dit soort dozen, met draagbomen die door ringen aan de doos gingen, is bekend vanaf dynastie VI (1718-1556). Een prachtig exemplaar komt uit Tutankhamuns tombe, met verhoudingen (63,5 bij 60,5 bij 83 centimeter) die bijna die van de ark zijn. Deze werd gebruikt in plengoffers. In de tempel van Hatshepsut is een vergelijkbare lege “leeuwentroon” afgebeeld voor een festival. 55

De priesterwijding van Aäron en zijn zonen (Lev 8-9, Ex 29:35-37) duurde 7 dagen. Bij de Hethieten in Turkije duurde dit ritueel 6 of 7 dagen, in Emar in Syrië werden twee priesteressen gewijd in 7 dagen. Beide rituelen komen uit de 14e of 13e eeuw in de standaardchronologie, ofwel de eeuw van Ramses II en daarvoor. Het verschil is dat deze rituelen veel uitgebreider en ingewikkelder zijn dan die uit de Bijbel. Het betekent dat die uit de Bijbel “primitiever” is. 55

In de tempels werden offers voor verschillende gelegenheden gebracht (Lev 1-7), net als dagelijkse offers (Ex 29:38-41, Num 28:1-10), maandelijkse offers en offers bij jaarlijkse feesten (Num 28:11-2:40, Lev 23). Deze soorten offers komen in het hele Midden-Oosten van de Bronstijd voor. De Bijbelse rituelen zijn daarentegen opnieuw veel simpeler en korter en passen beter bij de tijd voor dynastie I dan het eerste millennium v.Chr.. In de tabernakel moest twee keer per dag een lam worden aangeboden, met meelbloem, olie en sterkedrank, en een sabbatsbrandoffer. Het minimale dagelijkse ritueel voor alle tempels in het Egyptische Nieuwe Rijk werd in 48-62 keer gebracht, drie keer per dag. De Israëlieten hadden nauwelijks 12 jaarlijkse feesten; in Egypte werden minstens 60 jaarlijkse feesten gevierd, waarvan onder andere Opet lang duurde. Ook dit is “primitieve” eenvoud. 55

Er werd op twee zilveren trompletten geblazen om de Israëlieten te verzamelen, het kamp op te breken, als er oorlog werd gevoerd en tijdens feestdagen (Num 10:1-10). Twee van dit soort trompletten, een zilveren en een koperen of bronzen, bedekt met goud, lagen in de tombe van Tutankhamun. Dit soort trompetten werd volgens verschillende reliëfs uit Egyptische tempels uit het Nieuwe Rijk gebruikt om groepen soldaten te verzamelen, de mars naar de oorlog te beginnen of begeleiden, tijdens een veldslag en voor religieuze feesten, zoals onder Hatshepsut (1228-1208). Ook in Egypte werden ze per twee gebruikt. 56 (Klik hier voor het geluid uit Tutankhamuns trompetten.) In mijn chronologie werden de Bijbelse trompetten ruim 200 jaar voor Hatshepsut gebruikt, maar gezien de “primitieve” eenvoud uit de vorige twee alinea’s vind ik dat geen probleem. Israëls tocht door de woestijn is namelijk de tijd van de Tweede Tussenperiode, en uit die tijd worden bijvoorbeeld hele militaire ontwikkelingen gemist. De eerste geschreven aanwijzingen voor cavalerie komen uit dynastie XXVI, in Assyrische teksten over Taharqa (690-664). 57 Het skelet van Useribre Senebkay, een koning uit de Tweede Tussenperiode, verraadt daarentegen dat hij al van kinds af aan op een paard reed en als een cavalerist op paarden streed. 58

De berg Sinaï

Tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn verbleef Israël een tijd bij de berg Sinaï, die ook de Horeb heette. Deze berg is naar mijn mening alleen te identificeren met de Har Karkom in het zuiden van het huidige Israël. Dit is de enige berg in deze periode die een heilige berg kan worden genoemd. Net als in de Bijbel was dit al voor de komst van de Israëlieten een heilige berg (Ex 3:1). Voor de details, zie hier.

De Har Karkom werd net als de Sinaï op een gegeven moment verlaten. De Sinaï wordt na het verblijf van Israël nauwelijks nog genoemd en het “nieuwste” aardewerk dat bij de Har Karkom gevonden is, dateert uit het begin van de Midden-Bronstijd. Emmanuel Anati, de hoofdarcheoloog hier, deelde de vondsten uit de Bronstijd op in vier fasen, BAC-I tot en met BAC-IV. Hij kreeg de indruk dat dit “nieuwste” aardewerk al voor BAC-III verscheen. Hij schrijft zelfs: “In such a case, these patterns may have become established here earlier than in the fertile areas.” BAC-III duurde volgens hem zo’n 250 jaar en BAC-IV zo’n 350 jaar, tot het verlaten van de regio tussen 2000-1950. 59 De berg werd dan pas een eind na het begin van de Midden-Bronstijd verlaten.

Tel Masos (Horma) en Tel Malhata (Arad) werden gebouwd omstreeks 1800. 12 Dat is een verschil van 150-200 jaar met het verlaten van de Har Karkom. In een ingekorte chronologie is dat verschil kleiner, maar het is er nog steeds. Dat komt naar mijn idee doordat Anati de vondsten bij de Har Karkom dateerde op de Egyptische chronologie 59 en Tel Masos en Tel Malhata gedateerd zijn op het lokale aardewerk 12. In dat geval kunnen we terugkeren naar de datering van Avaris zoals hierboven uitgelegd, waaruit bleek dat de Midden-Bronstijd Egypte later bereikte dan Kanaän. De datering “een eind na het begin van de Midden-Bronstijd” voor het verlaten van de Har Karkom is dan dezelfde periode als later in de Midden-Bronstijd in Kanaän.

Conclusie

De situatie uit Numeri 21:1-3 past alleen in de Midden-Bronstijd IIB. Geen enkele andere periode uit de geschiedenis van de Negev komt hiervoor in aanmerking. 10 Ook in de Midden-Bronstijd IIB werd Silo gesticht, was Sichem een stad, had Jericho de muren die ze volgens de Bijbel had en regeerde in Hazor een koning met een naam die lijkt op die van Jozua’s tegenstander Jabin. In deze periode stonden in Kanaän vele goed versterkte steden, zoals beschreven in Numeri en Deuteronomium, en archeologisch is er net als in Numeri onderscheid te maken tussen de bewoners van de kust en de Jordaanoevers, en die van het bergland. Daarnaast leefden rond deze periode ook volgens Egyptische teksten de Enakieten in Kanaän, passen de geschiedenis van Jeruzalem en de tabernakel in deze periode en werd de berg Sinaï verlaten. Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat Mozes en Jozua in deze tijd leefden. In ieder geval Numeri 21:1-3 bestond daarom al in die tijd.

In de standaardchronologie werden Horma en Arad zoals gezegd gebouwd omstreeks 1800. Omdat Horma door slechts twee of drie generaties bewoond werd en het vermeld wordt in 1407/6, is 1800 te “vertalen” naar omstreeks 1450.

27 augustus 2023: toevoeging van Kanaän en de Enakieten
17 september 2023: toevoeging van de tabernakel, de lijst bewoonde plaatsen in Kanaän en het stuk over Jeruzalem
7 oktober 2023: toevoeging van Gath en Libna aan de lijst van bewoonde plaatsen
24 januari 2024: datering van Hazor verplaatst naar de pagina over Hazor en Jabin. Fouten hersteld in de C14-dateringen van Avaris, die als vergelijking waren opgenomen bij de C14-dateringen van Jeruzalem. (Ik had scheef gekeken in de drukke grafiek van Kutschera et al., op. cit., p. 418. Dat waren niet de C14-dateringen van de strata, maar de archeologische, en die zijn 120 jaar later.) Verkeerde lezingen van de paper over de datering van Jeruzalem in de Midden-Bronstijd hersteld.
10 maart 2024: toevoeging van het stukje over Nehustan
16 maart 2024 toegevoegd het stukje over Silo
9 april 2024: Jeruzalem was in de Midden-Bronstijd het centrum van de regio (Maeir), zoals Adoni-Zedek claimde
21 april 2024: toegevoegd het stukje over Sichem

  1. Yohanan Aharoni, Nothing Early and Nothing Late: Re-Writing Israel’s Conquest, in The Biblical Archaeologist, Vol. 39, No. 2 (May, 1976), p. 60[]
  2. De HSV noemt Arad Harad. Die H heb ik nergens anders gevonden, ook niet in het Hebreeuws, waar de naam begint met een ayin. Ik heb hem daarom weggelaten.[]
  3. Katharina Streit, A Maximalist Interpretation of the Execration Texts – Archaeological and Historical Implications of a High Chronology, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections 13 (2017), p. 62[]
  4. Walter Kutschera, Manfred Bietak, Eva Maria Wild, Christopher Bronk Ramsey, Michael Dee, Robin Golser, Karin Kopetzky, Peter Stadler, Peter Steier, Ursula Thanheiser en Franz Weninger, The Chronology of Tell el-Daba: A Crucial Meeting Point of 14C Dating, Archaeology, and Egyptology in the 2nd Millennium BC, in Radiocarbon 54(3-4) (2013), p. 418[]
  5. Aharoni, op. cit., p. 55-56[]
  6. Aharoni, op. cit., p. 71, de precieze Midden-Bronstijd IIB staat vermeld op p. 57[]
  7. Aharoni, op. cit., p. 57, 59[]
  8. Aharoni, op. cit., p. 71, 73[]
  9. Aharoni, op. cit., p. 66-67[]
  10. Aharoni, op. cit., p. 73[][][]
  11. ANET, p. 328, met voetnoot 1[]
  12. Aharoni, op. cit., p. 59[][][]
  13. James Bollhagen, Nehushtan and Serpent Symbolism in the Ancient Near East (1983), p. 40-52, met p. 75 voor Timna[]
  14. Voor de beschrijving van Kanaän, met dank aan deze post.[]
  15. Susan L. Cohen, The Southern Levant (Cisjordan) during the Middle Bronze Age, Chapter 30 in The Oxford Handbook of The Archaeology of the Levant c.8000-332 BCE (2014), in The Southern Levant (Cisjordan) during the MIddle Bronze Age, p. 453-454[]
  16. Cohen, op. cit., p. 459-460[]
  17. ANET, p. 328, met voetnoot 2[]
  18. Katharina Streit, A Maximalist Interpretation of the Execration Texts – Archaeological and Historical Implications of a High Chronology, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections 13 (2017), p. 59-69[]
  19. ANET, p. 329, met voetnoten 7-8[]
  20. Cohen, op. cit., p. 454[]
  21. Joe Uziel, David Ben-Shlomo, David Ilan, Itzhaq Shai en Aren M. Maeir, Middle Bronze Age II Pottery Producton in the Western Shephelah: Comparing Methods from Tel Nagila, Tell es Safi /Gath and Tel Burna, in Leiden Journal of Pottery Studies, Volume 25-2009, p. 142[]
  22. Matthew J. Suriano, Itzhaq Shai en Joe Uziel, In Search of Libnah, Journal of the Ancient Near Eastern Society 35 (1), p. 151-181[]
  23. Uziel, Ben-Shlomo, Ilan, Shai en Maeir, op. cit., p. 145[]
  24. Met dank aan Andrew P.[]
  25. Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op 1 Samuel 1:9[]
  26. Israel Finkelstein, Shiloh: Renewd Excavations, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 4 (1993), p. 1366[]
  27. Israel Finkelstein, Shiloh: Renewd Excavations, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 4 (1993), p. 1367-1369[]
  28. Met, voor wat betreft het heiligdom in Sichem, dank aan Andrew P.[]
  29. Bryant G. Wood, The Role of Shechem in the Conquest of Canaan (2008), zie de stukjes Shechem in the Conquest Narrative en Previously Proposed Solutions[]
  30. Edward F. Campbell, Shechem, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 4 (1993), p. 1347, 1349[]
  31. Katharina Streit, A Maximalist Interpretation of the Execration Texts – Archaeological and Historical Implications of a High Chronology, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections 13 (2017), p. 63, waar de Midden-Bronstijd IIA en IIB de Midden-Bronstijd I en II worden genoemd[]
  32. Joe D. Seger, The MB II Fortifications at Shechem and Gezer: A Hyksos Retrospective, in Eretz-Israel: Archaeological, Historical and Geographical Studies, Vol. Nelson Glueck Memorial Volume (1975), p. 35*, 38*[]
  33. Campbell, op. cit., p. 1349[]
  34. Timothy P. Harrison, review van Shechem III: The Stratigraphy and Architecture of Shechem/Tell Balâtah, by Edward F. Campbell and G. R. H. Wright, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research 135 (2004), p. 94[]
  35. Seger, op. cit., p. 43*[]
  36. ANET, p. 230, met voetnoot 8[]
  37. Streit, op. cit., p. 64, waar de Midden-Bronstijd IIA de Midden-Bronstijd I wordt genoemd[]
  38. ANET, p. 329, voetnoot 8[][]
  39. Streit, op. cit., p. 62-66[]
  40. Johanna Regev, Yuval Gadot, Helena Roth, Joe Uziel, Ortal Chalaf, Doron Ben-Ami, Eugenia Mintz, Lior Regev en Elisabetta Boaretto, Middle Bronze Age Jerusalem: Recalculating its Character and Chronology, in Radiocarbon, Vol. 63, Nr. 3 (2001), p. 873-875[]
  41. Walter Kutschera, Manfred Bietak, Eva Maria Wild, Christopher Bronk Ramsey, Michael Dee, Robin Golser, Karin Kopetzky, Peter Stadler, Peter Steier, Ursula Thanheiser en Franz Weninger, The Chronology of Tell el-Daba: A Crucial Meeting Point of 14C Dating, Archaeology, and Egyptology in the 2nd Millennium BC, in Radiocarbon 54(3-4) (2013), p. 417[]
  42. Regev et al., op. cit., p. 874[][]
  43. Regev et al., op. cit., p. 865[][][]
  44. Kutschera et al., op. cit., p. 416[][][]
  45. Regev et al., op. cit., p. 875[]
  46. Regev et al., op. cit., 879[]
  47. Regev et al., op. cit., p. 877[]
  48. Aren M. Maeir, Assessing Jerusalem in the Middle Bronze Age: A 2017 Perspective, in New Studies in the Archaeology of Jerusalem and Its Region, Collected Papers, Volume XI (2017), p. 68-69. Hier staat MB II, ofwel Midden-Bronstijd IIB in het oudere systeem, dat ik gebruik.[]
  49. Regev et al., op. cit., p. 874, 876[]
  50. Regev et al., op. cit., p. 879[]
  51. Public Domain[]
  52. Kenneth A. Kitchen, The Tabernacle – A Bronze Age Artefact, in Eretz-Israel: Archaelogical, Historical and Geographical Studies, Vol. Avraham Malamat (1993), p. 119*-121*[]
  53. Kitchen, op. cit., p. 121*[][]
  54. Kitchen, op. cit., p. 121*, 123*[]
  55. Kitchen, op. cit., p. 125*[][][]
  56. Kitchen, op. cit., p. 124*, met de dateringen van de gebruiken op het Nieuwe Rijk in voetnoten 38-40 op p. 128*[]
  57. Troy Leiland Sagrillo, Šîšaq’s Army: 2 Chronicles 12:2-3 from an Egyptological Perspective, in The Ancient Near East in the 12th–10th Centuries BCE, Culture and History, Proceedings of the International Conference held at the University of Haifa, 2–5 May, 2010 (2012), p. 426-428[]
  58. Josef Wegner, A royal necropolis at South Abydos – New Light on Egypt’s Second Intermediate Period, in Near Eastern Archaeology, Vol. 78, No. 2 (June 2015), p. 74-75[]
  59. Anati (2001), hoofdstuk 6[][]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *