Categorieën
Koningstijd

Bewijs voor Bijbelse personen

Inleiding

In deze post staat bewijs voor een aantal Bijbelse personen. Het zijn vooral personen uit de koningstijd, vanaf de tijd van David.

Dit overzicht is een beginnetje en wordt gaandeweg aangevuld.

Personen waar bewijs voor is gevonden, op alfabetische volgorde:

Jozef (1915-1805) is de enige van de aartsvaders die geïdentificeerd kan worden. Om te beginnen kan hij, als alle details uit de Bijbel worden nagegaan, gedateerd worden in de tijd van het Oude Rijk, en wel in dynastie III. In dat geval kan hij alleen Imhotep zijn. In zijn tijd trof een 7-jarige hongersnood Egypte, waarvoor zie hier, en hier voor een mogelijke vermelding van deze hongersnood in Ugarit.

Dit is niet de zoon van Adam, maar een latere naamgenoot. De Moabieten, nakomelingen van Abrahams neef Lot, worden door Bileam de “zonen van Seth” genoemd (Num 24:17). Dat maakt het mogelijk om de Moabieten te identificeren als een stam van de Suteeërs. Suteeërs is in het Akkadisch namelijk Sutī’ū, wat komt van Amoritisch of Aramees Šᵊti’ū, “nakomelingen van Šutu of Šitu”. Voor de details, zie hier.

Wanneer Seth leefde is onbekend.

Het bewijs voor David (1011-971) bestaat uit een aantal vermeldingen van hem als stamvader van het Judeese koninklijke geslacht. Daarnaast worden “de hoogten (of het hoogland) van David” genoemd op de plek waar hij zich verborg voor Saul. Voor dit, samen met ander bewijs, zie hier.

Het bewijs voor Salomo (971-931) bestaat vooral uit archeologische vondsten van zijn bouwwerken. De enig mogelijke vermelding van zijn naam buiten de Bijbel om is een mogelijke vermelding uit de verloren gegane archieven van Tyrus. Voor de details, zie hier.

Jehu (841-814/3) was de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi (1 Kon 19:2), maar wordt meestal alleen de zoon van Nimsi genoemd (vers 20, etc.). Van de usurpers in het tienstammenrijk wordt de genealogie meestal niet verder dan de vader opgevoerd (Baësa 1 Kon 15:27, Tibni 1 Kon 16:21, Sallum 2 Kon 15:10, Menahem 2 Kon 15:14, Pekah 2 Kon 15:25, Hosea 2 Kon 15:30). Nimsi zal daarom een belangrijk man zijn geweest. Voor zijn archeologische datering: in de tijd van Salomo (971-931) begon de IJzertijd I, waarvoor zie hier, wat betekent dat Jehu aan het eind van de IJzertijd I of het begin van de IJzertijd IIA leefde.

Nimsi was een zeldzame naam. Hij komt in de IJzertijd I en IIA voor op potscherven, uit Tel ‘Amal bij Beth-Sean, Tel Rehov en waarschijnlijk (de lezing is niet zeker) Khirbet Tannim bij Jenin, allen uit het tienstammenrijk. In een ingekorte chronologie leefde Nimsi in de tijd van Jehu’s voorvader. 1

De tekst “(eigendom) van Nimsi” op de scherf uit Tel Rehov 2

Omri (885/4-874/3) was een usurper in Israël. Hij wordt vermeld door de Assyriërs, die zijn naam soms gebruiken voor het hele koninkrijk, en door Mesa, en zijn bouw van Samaria (2 Kon 16:24) is archeologisch te plaatsen aan het eind van de IJzertijd I. Voor de details, zie hier.

Achab trouwde met Izebel, de dochter van Ethbaäl, de koning van de Sidoniërs, en ging de Baäl dienen (1 Kon 16:31). Hij wordt vermeld in een verloren gegaan geschiedenisboek als Ithobalus, een koning van Tyrus; een deel van de koningslijst hieruit wordt geciteerd door Josephus. Ithobalus kan daardoor worden gedateerd op ca.877-845. Hij was een priester van Astarte en een usurper. Zijn priesterschap is opvallend door de combinatie van Izebels huwelijk en de herintroductie van de Baälcultus in Israël. Voor de details, zie hier.

Achab (874/3-853) is één van de bekendste koningen van Israël. Naast de Bijbel wordt hij vermeld door de Assyriërs, kan hij door “al de steden” die hij bouwde (2 Kon 22:39) en zijn bouwactiviteiten in Samaria en waarschijnlijk Jizreël, worden geplaatst in de IJzertijd IIA. Dit is ook de tijd dat Jericho opnieuw werd gebouwd (1 Kon 16:34). Voor de details, zie hier.

Voor zijn anonieme vermelding op de stela van Mesa, de koning van Moab (2 Kon 3:4-5), zie hier.

Benhadad II (ca.875-860) was een koning van Syrië en regeerde in Damascus. Hij verloor in twee achtereenvolgende jaren een oorlog van Achab (1 Kon 20). Benhadad wordt ook vermeld door Nicolens, die geciteerd wordt door Josephus; zie hier.

Mesa was een koning van Moab, die een schatting betaalde aan Achab, maar na diens dood in opstand kwam (2 Kon 3:4-5). Van hem is een uitgebreide stela bewaard gebleven waarop zijn kant van de gebeurtenissen staat, in combinatie met een flinke serie bouwwerken. Hij noemt hierbij Omri, diens zoon en het huis (de dynastie) van die zoon. De stedenbouw is genoeg bewijs om hem te plaatsen in de IJzertijd IIA. Voor de details, en zijn vermelding van een oorlog tegen Juda (mogelijk tegen Josafat), zie hier.

In de tijd van Achab (874/3-853) zalfde de profeet Elia Elisa uit Abel-Mehola tot zijn opvolger (1 Kon 19:16). Achab is archeologisch gezien te dateren in de IJzertijd IIA; zie hier.

Uit Tel Reḥov, in de Jordaanvallei en slechts iets ten noorden van Abel-Mehola, komen twee scherven van dezelfde kruik, met een inscriptie in rode inkt. Op de grote scherf zijn niet alle letters even duidelijk, maar hier lijkt de naam Elisa (אלישע) te staan. Op de kleine scherf staat een ל, lamed. Het is niet duidelijk waar ten opzichte van de grote scherf de de kleine scherf hoort, maar als de extra lamed direct voor de naam hoort staat hier “for/ (belonging) to Elisha”. De scherven komen uit een kleine kamer in een groot gebouw. Vlak buiten de toegangen tot deze kamer lagen twee altaren van klei, met vier hoorns. Het gebouw is verwoest in de grote brand die Stratum IV in Tel Reḥov verwoestte. Reḥov was een van de grootste steden van Israël, ook al wordt ze niet vermeld in de Bijbel. Dit stratum komt uit de IJzertijd IIA. De bedoelde Elisa is mogelijk de profeet. 3

Stratum IV van Tel Rehov werd verwoest in de IJzertijd IIA, waarschijnlijk door Hazaël, de koning van Syrië; zie hier.

De potscherf met de naam Elisa 4

Josafat (871/0-846/5) is een van de bekendere koningen van Juda. Zijn naam wordt buiten de Bijbel en Joodse geschriften om nergens vermeld, maar de bouw van zijn steden, in combinatie met zijn hervormingen van de rechtspraak en een indicatie van zijn macht, kan worden geïdentificeerd aan het begin van de IJzertijd IIA. Voor de details, zie hier.

Josafat streed tegen Moab (2 Kro 20:1-30). Voor de mogelijke Moabitische kant van deze oorlog, die vermeldt wordt door Mesa, zie hier.

Achab sneuvelde in 853 tegen een koning van Syrië, wiens naam niet wordt genoemd (1 Kon 22). Opnieuw een anonieme koning van Syrië wordt vermeld in de tijd van Joram (852-841); zijn bevelhebber Naäman had door de Heer de Syriërs verlossing gegeven (2 Kon 5:1). Een tweede vermelding van een anonieme koning in Jorams tijd komt toen zijn leger Israël binnendrong (2 Kon 6:8-23). Deze drie vermeldingen zijn chronologisch gezien van Hadadezer, een koning van Damascus die door de Assyriërs wordt vermeld; zie hier.

Joram (852-841) was de tweede zoon en opvolger van Achab. Het bewijs voor hem bestaat uit het feit dat Jizreël slechts kort bewoond was, maar hij daar gewond in bed werd gelegd (1 Kon 9:15), de vermeldingen van zijn tijdgenoten Benhadad IIa en mogelijk de profeet Elisa, en chronologie. Zijn regering en die van zijn broer Ahazia passen namelijk precies tussen de Assyrische vermeldingen van zijn vader (853) en opvolger (841). Voor de details, zie hier.

Voor Jorams anonieme vermelding door Mesa, de koning van Moab (2 Kon 3:4-5), zie hier.

Hazaël (ca.842-810) was een usurper in Damascus, die de vorige koning vermoordde (2 Kon 8:14-15). In de dagen van Jehu (841-814/3) veroverde hij het Overjordaanse op Israël (2 Kon 10:32-33) en in de dagen van Joahaz (816/5-800/799) onderdrukte hij Israël (2 Kon 13:3). Naast de Bijbel wordt hij vermeld door de Assyriërs. Zijn verwoestingen in Israël zijn archeologisch gezien te plaatsen in de IJzertijd IIA en zijn naam duikt op in een stad aan de Eufraat. Voor de details, zie hier.

Jehu (841-814/3) is de enige koning van Israël en Juda die ergens wordt afgebeeld. Hij staat op de Black Obelisk van de Assyrische koning Salmaneser III, aan wie hij een tribuut bracht. 5

Iaua (mia-ú-a) de zoon van Omri (DUMU-mḫu-um-ri-i, mar-Ḫumrî) betaalde tribuut aan Salmaneser III, de koning van Assyrië, in diens jaar 18 (841/0). 6 Een net iets andere versie van deze tekst schrijft zijn naam als mia-a-ú 7, en een reconstructie van weer een variant, die nogal beschadigd is, heeft mia-ú. 8

Wat Jehu precies gaf noemt Salmaneser ergens anders: “I received tribute from Jehu (mia-ú-a, Iāūa) of (Bīt)-Ḫumrî (DUMU mḫu-um-ri-i, lit. “son of Omri”): silver, gold, a gold bowl, a gold tureen, gold vessels, gold pails, tin, the staffs of the king’s hand, (and) spears.” 9

(Voor zijn afkomst van Omri, zie hier.)

Benhadad III (ca.810-798), de zoon van Hazaël, onderdrukte Israël in de dagen van Joahaz (2 Kon 13:3), maar werd door diens zoon Joas verslagen (2 Kon 13:17, 25). Hij wordt vermeld op de stela van Zakar, koning van Hamath en Laash; zie hier.

Juda en Jeruzalem werden bij de wisseling van het jaar, in het sterfjaar van Joas (796), overvallen door het leger van de koning van Syrië (2 Kro 24:23-24). De naam van de Syrische koning wordt niet genoemd, maar in 796 wordt door de Assyriërs een zekere Mari genoemd als koning van Damascus; zie hier.

Joas (800/799-784/3) was een koning van Israël en regeerde in Samaria.

Adad-narari III, koning van Assyrië, ontving het tribuut van miu-’a-su (Joas) KUR.sa-me-ri-na-a-a (van het land Samaria). 10 De stela waar dit op staat kan worden gedateerd op ca.797. 11 Om precies te zijn kan het 796 zijn, het eerste en tegelijk laatste jaar dat Adad-nirari na 805-802 weer oorlog voerde in het westen 12.

Jerobeam II (785/4-745) wordt vermeld op een zegel van jaspis. Hierop staat: “Belonging to Shema‘ servant of Yarob‘am”. Deze is gevonden in Megiddo in 1904. 13 Het zegel van de foto is een kopie; op het oorspronkelijke zegel stonden nog twee tekens, een palmblad(?) links van de leeuw en een ankh rechts. 14

Afdruk van Shema’s zegel 15

Uzzia (783-732/1) wordt vermeld op het zegel van twee van zijn dienaren en door Tiglath-Pileser III, de koning van Assyrië.

Voor- en achterkant van een zegel met de tekst: “Belonging to Shebanyau servant of ‘Uzziyau”. 16

Zegel van onyx, met de tekst: “Belonging to Abiyau, servant of ‘Uzziyau.” 17

Tiglath-Pileser III, de koning van Assyrië, noemt een zekere Azriyau als koning van Jaudi. Voor zijn identificatie met Uzzia, die ook Azarja wordt genoemd, zie hier.

Zegelafdruk, gevonden in de Stad van David, met de tekst “Van Jotham, dienaar
van de koning”. Dit is mogelijk het zegel van Jotham (749-730) als regent. 18

Menahem (744-734/3) was een koning van het tienstammenrijk, die tribuut betaalde aan Assyrië (2 Kon 15:19-20).

Tiglath-Pileser III van Assyrië (744-727) vermeldt het tribuut van mme-ni-ḫi-im-me (Menahem) URU.sa-me-ri-na-a-a (van de stad Samaria). 19 In een andere versie worden deze namen anders gespeld, als mme-ni-ḫi-me URU.sa-me-ri-i-na-a-a 20, en in een andere lijst met tribuutbetalers van Tiglath-Pileser regeerde Menahem niet over de stad (URU), maar over het land (KUR) Samaria: mmi-ni-ḫi-im-˹me˺ KUR.sa-˹me˺-ri-i-na-a-˹a˺ 21.

Het ene tribuut staat in een koninklijke inscriptie over de campagne tegen Medië in 737, maar kan worden gedateerd op de campagne uit 740; het andere tribuut komt uit 738.  22

Achaz (734-715) wordt vermeld in een zegelafdruk en op het zegel van zijn dienaar Ushna.

Zegelafdruk, gemaakt met het zegel waarop stond: “Belonging to Ahaz, son of Jotham, king of Judah”. 23

Zegel van oranje carneool, met de tekst “Belonging to Ushnâ servant of Aḥaz”. 24

Pekah (751/0-731/0) heerste 20 jaar over Israël (2 Kon 15:27).

Niet in Hazor

Bij opgravingen in Hazor is een fragment van een voorraadkruik gevonden, waarop staat: “To Peqaḥ. Sᵊmādar (een soort wijn)”. Hij wordt geïdentificeerd met koning Pekah. 25

Deze kruik komt uit stratum V van Hazor. Dit stratum zou verwoest zijn door Tiglath-Pileser III van Assyrië, toen hij grote delen van Israël veroverde (in 731). De identificatie met koning Pekah is volledig afhankelijk van de datering van het stratum. De Pekah van de inscriptie wordt geen koning genoemd, wat Peter James een probleem vindt. 26 Dat laatste hoeft niet, als de inscriptie werd geschreven voor Pekahs kroning. Maar de bedoelde Pekah moet een ander zijn geweest. Uit een uitvoerig onderzoek van James bleek namelijk dat niet stratum V, maar het oudere stratum VII verwoest werd door Tiglath-Pileser. Stratum V werd mogelijk zelfs een eeuw later verwoest. 27

Tiglath-Pileser III

“In de dagen van Pekah, de koning van Israël, kwam Tiglath-Pileser (III, 744-727), de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en ook Abel-Beth-Maächa, Janoah, Kedes, Hazor, Gilead, Galilea en het hele land van Naftali; en hij voerde de inwoners weg naar Assyrië. En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekah, de zoon van Remalia; hij sloeg hem neer, doodde hem en werd koning”. (2 Kon 15:29-30a)

Voor de bevestiging van deze gebeurtenissen in de teksten van Tiglath-Pileser III, zie hier.

In de dagen van Achaz (734-715) trok Rezin, de koning van Syrië, ten strijde tegen Jeruzalem. Nadat Achaz Tiglath-Pileser III, de koning van Assyrië (744-727), om hulp vroeg, keerde deze zich tegen Rezin, nam de stad in en voerde de inwoners af. (2 Kon 16:5-9) Voor de Assyrische verslagen van deze oorlog, en twee eerdere vermeldingen van Rezin door Tiglath-Pileser, zie hier.

Voor zijn troonsbestijging in Assyrische teksten en de datering daarvan in 731, zie hier.

Hosea betaalde jaarlijks een tribuut aan Salmaneser, de koning van Assyrië (2 Kon 17:3-4). Dit tribuut wordt vermeld door Salmanesers opvolger, Sargon II. Na de verovering van Samaria schreef hij: “I set a eunuch of mine over them and imposed upon them (the same) tribute (as) the former king (had paid).” 28

Zegel: “Belonging to Abdi, servant of Hoshea (731/0-722)”. Abdi is een afkorting van Obadja. 29

De val van Samaria is uitgebreid beschreven in meerdere bronnen, onder andere van de Assyrische kant.

Zegelafdruk, gevonden in ten zuiden van de Tempelberg in Jeruzalem en gemaakt met het zegel van Hizkia (715-686). De tekst: “Belonging to Hezekiah son of ’A[ḥ]az King of Juda[h]”. De gevleugelde zonneschijf is een algemeen symbool voor de hoogste god. Welke god verschilde per land, hier was het God. 30

Afdruk gemaakt met een zegel waarop stond: “belonging to Yesha’ya[hu h] nvy[]”. De betekenis van nvy is niet duidelijk. Het kan nvy‘ zijn, profeet, de persoonsnaam Nvy of de stad Nob, waar priesters woonden (1 Sam 22:11, Jes 10:32). Als het Nob was mist het lidwoord. Er zijn bovendien geen andere zegels en bullae gevonden met een naam die gevolgd wordt door een plaats. Het gebruikte zegel is dus mogelijk van de profeet Jesaja. Dat kan, want deze bulla is vlak bij de bulla van Hizkia gevonden. 31

Zegel van carneool, met de tekst: “Belonging to Elyaqim servant of the king”. 32 Dit is mogelijk Eljakim, de zoon van Hilkia, het hoofd van Hizkia’s hofhouding (2 Kon 18:18).

Zegelafdruk met de tekst: “Belonging to Yehozaraḥ son of Ḥilqiyahu servant of Ḥizqiyahu”. Yehozarah is mogelijk een broer van Eljakim, het hoofd van Hizkia’s hofhouding en ook zoon van (een) Hilkia. (2 Kon 18:18, Jes 36:3). 33

Manasse regeerde over Juda (698/7-643/2).

Zegel van een donkerbruine steen met witte en roze aderen. “Belonging to Menashē son of the king”. Het is mogelijk van Manasse uit de periode voordat zijn vader stierf. 34

Assyrië

Esarhaddon, de koning van Assyrië, vermeldt Manasse (mme-na-si-i), koning van Juda (LUGAL URU.ia-ú-di) onder de 22 koningen waarvan hij bouwmateriaal eiste voor de bouw van zijn paleis. De meeste exemplaren van deze inscriptie zijn gedateerd in de laatste maand van het jaar Atar-ili (673/2), maar een exemplaar in de eerste maand van het jaar Nabû-bēlu-uṣur (672/1). 35 In een variant op deze tekst wordt Juda geschreven als ia-u-di. 36

Manasse (mmi-in-se-e), koning van het land Juda (LUGAL KUR.ia-ú-di), was een van de 22 koningen die Assurbanipal, de koning van Assyrië, een tribuut betaalden op zijn eerste campagne. Hij was toen onderweg naar Egypte, waar Taharqa (690-664) voor hem op de vlucht sloeg (in 668) en Nekau I (672-664), ook al had hij zich aangesloten bij Taharqa, in vrede werd aangenomen. 37

Hilkia was de hogepriester die in Josia’s tijd het wetboek terugvond (2 Kon 22:8).

Zegelring. “Belonging to Ḥanan son of Ḥilqiyahu the priest”; de priester was Hanan, niet Hilkia. Hilkia is mogelijk de hogepriester die het wetboek terugvond. 38

Safan, de schrijver van Josia (641/0-609), was de zoon van Azalia, de zoon van Mesullam (2 Kon 22:3, 34:8). Safans zoon Ahikam was ook een dienaar van Josia (2 Kon 22:12, 14) en Jojakim (609-598) (Jer 26:24), en diens broer Gemarja was een dienaar van Zedekia (597-587) (Jer 36:10-12, 25).

Zegel met de tekst “Belonging to Aṣalyahu son of Meshullam”. 39

Zegelafdruk met de tekst: “[Belonging to A]ḥiqam(?) [so]n of Shapan”. 40

Zegelafdruk met de tekst “Belonging to Gemaryahu [son of] Shapan”. 41

Afdruk van een zegel met de tekst “Belonging to Berekyahu son of Neriyahu the scribe”. Baruch, de zoon van Neria, was de schrijver van Jeremia en wordt vermeld in jaar 4 en 5 van Jojakim (605/4 en 604/3) (Jer 36, 45:1). 42

Jojakim gaf in jaar 5 (604/3) onder andere Jerahmeël, de zoon van de koning, de opdracht om Jeremia gevangen te nemen (Jer 36:26).

Zegelafdruk met de tekst: “Belonging to Yeraḥme’el son of the king”. 43

laatste wijzigingen:
6 juni 2024: toevoeging Benhadad II, Hazaël, Anoniem van Syrië (Mari), Pekah en Hosea
12 juni 2024: toegevoegd Nimsi
23 juni 2024: Pekah blijkt niet de Pekah uit Hazor te zijn, toegevoegd Jozef en Seth
1 juli 2024: toevoeging van Anoniem van Syrië (Hadadezer), Benhadad III, Rezin, Omri, Achab, Joram van Israel, Josafat, Mesa en Ethbaäl
15 juli 2024: toegevoegd Manasse, Safan en zijn familie, Hilkia en Jerahmeël

  1. Peter van der Veen, Early Iron Age Epigraphy and Chronological Revision, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 193. De lezing van Nimsi’s vermelding in Tel Rehov is volgens Van der Veen niet zeker, maar dat bleek later wel zo te zijn, zie Shmuel Aḥituv en Amihai Mazar, The Inscriptions from Tel Reḥov and their Contribution to the Study of Script and Writing during the Iron Age IIA, in “See, I will bring a scroll recounting what befell me” (Ps 40:8), Epigraphy and Daily Life from the Bible to the Talmud (2013), p. 43[]
  2. Shmuel Aḥituv en Amihai Mazar, The Inscriptions from Tel Reḥov and their Contribution to the Study of Script and Writing during the Iron Age IIA, in “See, I will bring a scroll recounting what befell me” (Ps 40:8), Epigraphy and Daily Life from the Bible to the Talmud (2013), p. 193[]
  3. Shmuel Aḥituv en Amihai Mazar, The Inscriptions from Tel Reḥov and their Contribution to the Study of Script and Writing during the Iron Age IIA, in “See, I will bring a scroll recounting what befell me” (Ps 40:8), Epigraphy and Daily Life from the Bible to the Talmud (2013), p. 48-50[]
  4. Aḥituv en Mazar, op. cit., p. 198[]
  5. CC BY-SA 3.0[]
  6. Tekst Shalmaneser III 008, regels 26″-27″, en Tekst Shalmaneser III 012, regels 26″-27″[]
  7. Tekst Shalmaneser 010, regel iv 11[]
  8. Tekst Shalmaneser III 016, regel 135′[]
  9. Tekst Shalmaneser 088[]
  10. Tekst Adad-narari III 07, regels 4-8[]
  11. Filip Čapek, Balancing evidence about Jehu and Joash in ancient near east texts – Critical reassessment, in Communio Viatorum, January 2014, p. 31[]
  12. Shuichi Hasegawa, Adad-nērārī III’s Fifth Year in the Saba’a Stela Historiographical Background, in Revue d’Assyriologie et d’archéologie orientale, Vol. 102 (2008), p. 92, met p. 94-96 en RIMA 3, p. 207, voor een verklaring van de interessante manier waarop de stela is gedateerd[]
  13. Avigad (1997), p. 49-50, afbeelding in kleur van Bible and Archaeology – Online Museum: 10. King Jeroboam II[]
  14. Ben Stanhope, Illustrations of Hebrew Seals and Bullae Identifying Biblical Persons (2020) []
  15. Bryan Windle, King Jeroboam II: An Archaeological Biography (2021) []
  16. Avigad (1997), p. 50[]
  17. Avigad (1997), p. 51, kleurenfoto van Médailles et Antiques de la Bibliothèque nationale de France[]
  18. Eilat Mazar en Reut Livyatan Ben-Arie, Hebrew and Non-Indicative Bullae, in The Summit of the City of David, Excavations 2005-2008, Final Reports Volume I (2015), p. 312-314[]
  19. Tekst Tiglath-pileser III 14, regel 10[]
  20. Tekst Tiglath-Pileser III 32, regel 2[]
  21. Tekst Tiglath-Pileser III 35, regel iii 5[]
  22. Nadav Na’Aman, Historical and Chronological Notes on the Kingdoms of Israel and Judah in the Eighth Century B.C., in Vetus Testamentum XXXVI, 1 (1986), p. 81[]
  23. Ben Stanhope, Illustrations of Hebrew Seals and Bullae Identifying Biblical Persons (2020), kleurenfoto van Bryan Windle, King Ahaz: An Archaeological Biography (2020) []
  24. Avigad (1997), p. 51, kleurenfoto van p. 2[]
  25. Shmuel Aḥituv, Echos from the past, Hebrew and Cognate Inscriptions from the Biblical Period, Selected and Annotated by Shmuel Aḥituv, vertaald en geëdit door Anson F. Rainey (2008), p. 330-331[]
  26. Peter James, The Alledged “Anchor Point” of 732 BC for the Destruction of Hazor V, in Antiguo Oriente 6 (2008), p. 142, met voetnoot 21[]
  27. James, vorige citaat, conclusie op p. 165[]
  28. Tekst Sargon II 007, regels 22-23[]
  29. André Lemaire, Royal Signature: Name of Israel’s Last King Surfaces in a Private Collection, in Biblical Archaeology Review 21:6, nov./dec. 1995, p. 48[]
  30. Eilat Mazar, The Ophel Excavations to the South of the Temple Mount 2009-2013, Final Reports Volume II (2018), p. 254-255, foto van Eilat Mazar, Is This the Prophet Isaiah’s Signature? in Biblical Archaeology Review 44.2 (2018), p. 64-73[]
  31. Eilat Mazar, The Ophel Excavations to the South of the Temple Mount 2009-2013, Final Reports Volume II (2018), p. 266-268, foto van Eilat Mazar, Is This the Prophet Isaiah’s Signature? in Biblical Archaeology Review 44.2 (2018), p. 64-73[]
  32. Avigad (1997), p. 51[]
  33. Avigad (1997), p. 172-173[]
  34. Avigad (1997), p. 55[]
  35. Tekst Esarhaddon 001, regels v 54-vi 1[]
  36. Tekst Esarhaddon 005, regels viii 2’-viii 16’[]
  37. Tekst Ashurbanipal 006, regels ii 25’-ii 76’[]
  38. Avigad (1997), p. 59. Foto van Seal Impression of Isaiah found at Jerusalem[]
  39. Avigad (1997), p. 79[]
  40. Avigad (1997), p. 181, foto van Paul W. Ferris, Jr, Archaeological Data: Prophets[]
  41. Avigad (1997), p. 470, kleurenfoto van Seals of Hilkiah and Gemeriah[]
  42. Avigad (1997), p. 175-176, kleurenfoto van Paul W. Ferris, Jr, Archaeological Data: Prophets[]
  43. Avigad (1997), p. 175, kleurenfoto van Paul W. Ferris, Jr, Archaeological Data: Prophets[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *