Boven: de priesters dragen de ark de Jordaan over. Onder: Jozua zendt de verkenners naar Jericho. Uit de basiliek van Santa Maria Maggiore, Rome, 5e eeuw n.Chr. 1
Inleiding
In deze post volgen een paar losse geschiedkundige opmerkingen bij het boek Jozua. Ik kwam hier en daar iets interessants tegen en het werd teveel voor de algemene pagina over Israël, dus werd het tijd voor een eigen pagina.
Het onderstaande staat in de volgorde waarin het in het boek Jozua is opgeschreven.
De ouderdom van het boek
Belangrijk voor de historiciteit is dat het boek oud is. En dat is het. Het dateert uit de eerste vijftig jaar na de aankomst van de Israëlieten in Kanaän, en is waarschijnlijk geschreven door Jozua zelf. Voor details, zie deze post.
Vlucht van de Kanaänieten
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht roeiden de Israëlieten de Kanaanieten niet uit, maar werden ze van tevoren verdreven (Ex 23:28-31, 33:2, 34:11 en 24, Lev 18:24, 20:23, etc.). Deze mensen moesten ergens naartoe en in de oostelijke Nijldelta woonden al andere Kanaänieten. Voor de mogelijkheid dat de stad Avaris daar in de decennia rond Jozua’s verovering groeide door de komst van deze Kanaänieten, zie hier.
Vlucht van de Kanaänieten naar Afrika
In verschillende bronnen uit het eerste millennium n.Chr. wordt gemeld dat de Feniciërs naar het noorden van Afrika gingen. Drie keer wordt zelfs een inscriptie vermeld waarin Jozua wordt genoemd. Of dat klopt is niet meer na te gaan, maar omdat het een mogelijkheid is vermeld ik het toch.
Uit de Liber generationis, een Latijnse vertaling van een Griekse kroniek van Hippolytus of Rome, uit het 13e jaar van keizer Alexander Severus (234 n.Chr.): “Now there are three islands which belong to Hispania Tarraconensis, which are called the Balearic. And they have five communities: Ebuso, Palme, Pollentia, which are called ’the greater’; Tomaene, Magonae, which are called ’the lesser’. Their inhabitants were the Canaanites fleeing from the face of Joshua son of Nun. For it was the Canaanites themselves who founded Sidon. But the Jebusites founded Gades, themselves likewise refugees.” 2
Ook volgens de oude Joden staat dat verschillende Kanaänitische volken naar Afrika emigreerden. De Talmud Yerushalmi (Shevi’it 36.3/6.1) bijvoorbeeld heeft: “Rabbi Shmuel bar-Naḥman said: before they entered the land Joshua sent three commands/proclamations: those who want to evict, shall evict; those who want to make peace, shall make peace; those who want to make war, shall make war. The Girgashite evicted, and believed in the Blessed One Be He, and went off to Africa.” 3
John van Antioch schreef in de eerste helft van de 7e eeuw n.Chr.: “The rulers of the nations expelled by Joshua son of Nun, since they were inhospitably received by the Egyptians, removed to the land of the Aphroi (Africa), and wrote: ‘We are the Canaanites, whom Joshuah the robber expelled’.” 4 Ongeveer hetzelfde, maar iets uitgebreider, staat in de Suda, een Byzantijnse encyclopedie uit de 10e eeuw n.Chr.: “He cast out all the kings and the masters of the tribes there. Whoever was pursued by him across the sea of Egypt and Libya fled into the region of the Africans because the Egyptians did not welcome them, on account of their prior history, for they had suffered because of them and had been drowned in the Red Sea. So they fled for refuge to the Africans and the solitary country in which they lived, assuming their lands and customs, and they inscribed in tablets of stone the reason why they moved from the land of the Canaanites to Africa. And even up until this time those very tablets are in Numidia, which proclaim this: “we are Canaanites, whom Joshua the raider pursued.””
Moses Khorenats‘i schreef een History of the Armenians. Volgens zijn boek leefde hij in het midden van de 5e eeuw n.Chr.. Over Jozua schreef hij: “When he slaughtered the Canaanites they fled from him to Agras, sailing for T‘arsis. This is clear from the inscription that is found on the stelae in Africa that survive to our own time. It truly reads as follows: Put to fight by the robber Joshua we, the princes of the Canaanites, came to dwell here. One of these was our most honorable K‘ananidas in Armenia. And we have discovered for a certain fact that the prosperity of the Gnt‘uni family undoubtedly descend from him. The character of the men of that family demonstrates that they are Canaanites.” 5
Procopius van Caesarea schreef in de 6e eeuw n.Chr. over de Feniciërs in Jozua’s tijd: 6
“Now, at that time the whole country along the sea from Sidon as far as the boundaries of Egypt was called Phoenicia. And one king in ancient times held sway over it, as is agreed by all who have written the earliest accounts of the Phoenicians. In that country there dwelt the Girgashites and the Jebusites and some others with other names by which they are called in the history of the Hebrews.
Now when these nations saw that the invading general was an irresistible prodigy, they emigrated from their ancestral homes and made their way to Egypt, which adjoined their country. And finding there no place sufficient for them to dwell in, since there has been a great population in Egypt from ancient times, they proceeded to Libya. And they established numerous cities and took possession of thew hole of Libya as far as the Pillars of Herakles (straat van Gibraltar), and there they have lived even up to my time, using the Phoenician tongue. They also built a fortress in Numidia, where now is the city called Tigisis. In that place are two columns made of white stone near by the great spring, having Phoenician letters cut in them which say in the Phoenician tongue: ‘We are the refugees from the face of Joshua, the robber, son of Nun’.”
De verovering van Kanaän en de archeologie
Veel archeologisch bewijs voor de verovering van Kanaän is er waarschijnlijk niet. God roeide de bewoners uit, waarna de Israëlieten in hun steden en hun huizen gingen wonen (Deut 19:1). “Zo heb Ik u een land gegeven waarvoor u zich niet ingespannen hebt, en steden die u niet gebouwd hebt, en u woont erin. U eet van wijngaarden en olijfbomen die u niet geplant hebt.” (Joz 24:13) Ook werd niet heel Kanaän veroverd, maar vooral het bergland. En waar de Israëlieten gingen wonen konden ze zonder problemen verder met de bestaande steden, huizen en cultuur, en het bestaande aardewerk. Ze hadden 40 jaar in de woestijn gelopen en waarschijnlijk maar weinig spullen. Dat er archeologisch gezien geen duidelijke Israëlitische verovering van Kanaän te vinden is, is uiteindelijk volledig in overeenstemming met de Bijbel. Hoe vreemd dat ook klinkt. Het enige wat eventueel teruggevonden kan worden, is de verbranding van drie steden – Jericho (Joz 6:24), Ai (Joz 8:19-21, 28) en Hazor (Joz 11:11). 7
Een voorbeeld van de overname zijn de landbouwterrassen in de omgeving van de stad Samaria. Deze bestonden al in de prehistorie, lang voor de Israëlieten arriveerden, en bleven ook na de val van Samaria (722) in gebruik. 8
Doortocht door de Jordaan
De doortocht door de Jordaan staat beschreven in Jozua 3:15-16: “En zodra de dragers van de ark tot aan de Jordaan kwamen, en de voeten van de priesters die de ark droegen, in het water gedompeld waren, aan de rand van het water (…) bleef het water dat van bovenaf kwam, staan. Het bleef staan als een dam heel ver weg bij de stad Adam, die naast Sarthan ligt. En het water dat naar de zee van de Vlakte, de Zoutzee, stroomde, verdween; het werd afgesneden. Toen stak het volk over, tegenover Jericho.”
De stad Adam ligt zo’n 28 kilometer ten noorden van Jericho. Hier stroomt de Jordaan tussen hoge kliffen. Aardbevingen veroorzaken hier soms aardverschuivingen die de hele rivier indammen, zodat de Jordaan tijdelijk droogvalt. In 1267 n.Chr. stopte een aardbeving de stroom van middernacht tot 10 uur in de volgende ochtend, waarna de brug van Damieh gerepareerd moest worden. Na de aardbeving van 1527 stond de rivier 22 uur lang droog. Na de zware aardbeving van 1546 blokkeerden aardverschuivingen de Jordaan voor maar liefst twee dagen. 9
De beschrijving van de Bijbel past uitstekend bij wat bekend is over de rivier. Juist op deze plek valt de Jordaan vaker droog, vanuit het noorden. Dat wil niet zeggen dat het geen wonder is dat juist op het moment dat een volk dat veertig jaar in de woestijn leefde en niet kan zwemmen, de Jordaan over wil steken, de rivier droogvalt.
Jericho
De verovering van Jericho (Joz 6:20-26) was Jozua’s eerste wapenfeit. Jericho was toen een machtige stad, had huizen op de stadsmuur staan (Joz 2:15), maar kon niet op tegen God. De muren stortten in, de Israëlieten klommen eroverheen de stad in, vermoordden de inwoners en staken de stad in brand. Kort daarna woonde de stam Benjamin in Jericho (Joz 18:21) en bijna een eeuw later veroverde Eglon (1321-1303), de tweede onderdrukker van Israël, de Palmstad (Jericho) (Richt 3:13).
Voor de identificatie van de brand met de verbranding van Jericho in het eerste deel van de Midden-Bronstijd IIB, zie hier.
Jericho: na de verwoesting
Niet alleen de verwoesting van Jericho is belangrijk voor het boek Jozua, maar ook wat er daarna met de stad gebeurde. Na de verwoesting sprak Jozua namelijk een vloek uit over degene die de Jericho zou herbouwen (Joz 6:26). Ondanks dat dat pas gebeurde in de tijd van Achab (874/3-853) (1 Kon 16:34), woonden er in de tussentijd in ieder geval soms mensen. Bij de verdeling van het land werd Jericho toegewezen aan de stam Benjamin (Joz. 18:21). Kort na de dood van Jozua, in 1378, vertrokken de Kenieten samen met de Judeeërs van de Palmstad naar de woestijn van Juda (Richt 1:16). De Moabieten (1321-1303) namen de Palmstad in bezit (Richt 3:13), en David (1011-971) gaf zijn vernederde dienaren opdracht om in Jericho te blijven (2 Sam 10:5).
In de periode na de verwoesting van het Jericho uit de late Midden-Bronstijd woonden er nauwelijks mensen. Een van de weinige bewoonde plekken was een woonplaats met bijgebouwen en stond op de rand van de tell. 10 Op de begraafplaats van Jericho zijn scarabeeën gevonden van Hatshepsut (1228-1208), Thutmose III (1229-1175), Amenhotep II (1178-1152) en Amenhotep III (1142-1105), maar niet later. 11 Het is dus mogelijk dat er op het land van Jericho wel mensen woonden, zonder dat de stad herbouwd was.
Het altaar op de Ebal
“Toen bouwde Jozua een altaar voor de HEERE, de God van Israël, op de berg Ebal, zoals Mozes, de dienaar van de HEERE, aan de Israëlieten geboden had, overeenkomstig wat in het wetboek van Mozes geschreven staat: een altaar van hele stenen die men niet met een ijzeren voorwerp bewerkt had. Vervolgens schreef hij daar op stenen een afschrift van de wet van Mozes, die hij geschreven heeft voor de ogen van de Israëlieten.” (Joz 8:30-32) Volgens Mozes’ instructies (Deut 27:2-8) moest het altaar met kalk worden bestreken, waarop de wet moest worden geschreven.
Op de berg Ebal is een rechthoekig altaar gevonden van 7 bij 9 meter. Het wordt gedateerd op ongeveer 1250 en meestal Jozua’s altaar genoemd, ook al is het er te jong voor. Dit altaar was gebouwd en gecentreerd op een kleiner, rond altaar van ongehouwen stenen, dat ouder is. Het lijkt erop dat het grote altaar het kleinere moest bewaren. Bij het kleinere zijn dierenbotten en as gevonden en, in tegenstelling tot wat bij andere altaars te vinden is, resten van pleisterwerk. Dit pleisterwerk is helaas nog niet onderzocht op teksten. 12
De vervloekingen van de Ebal
Na het offeren en het schrijven op het altaar, stond de ene helft van het volk tegenover de berg Gerizim, de andere helft tegenover de Ebal. Toen las Jozua “al de woorden van de wet voor, de zegen en de vloek, in overeenstemming met alles wat in het wetboek geschreven staat.” (Joz 8:30-35) Dit is opnieuw een verwijzing naar Deuteronomium 27, waar Mozes de Israëlieten opdraagt om, verdeeld over de Gerizim en de Ebal, vervloekingen uit te spreken over mensen die bepaalde zonden begaan, zoals wie een blinde laat dwalen op de weg.
Op de Ebal werd een klein stuk lood gevonden, van net iets meer dan 2 bij 2 centimeter. Hierop stond een, ook voor experts moeilijk te ontcijferen, Israëlitische tekst in het alfabet uit die tijd: 13
“Cursed, cursed, cursed – cursed by the God YHW.
You will die cursed.
Cursed you will surely die.
Cursed by YHW – cursed, cursed, cursed.”
Het lood kwam van een Grieks eiland dat lood exporteerde in de Late Bronstijd, tussen 1500-1200. 14 In mijn chronologe is dit 1300/250-1000/950. Deze vervloeking komt niet uit de tijd van Jozua, maar laat wel zien dat de berg al heel vroeg in verband werd gebracht met vervloekingen, en de tekst uit Jozua niet zomaar is bedacht in de, volgens Wikipedia, 7e-6e eeuw.
Zonsverduistering
Jozua “zei voor de ogen van Israël: Zon, sta stil in Gibeon, en maan, in het dal van Ajalon! En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich aan zijn vijanden had gewroken. Is dit niet geschreven in het Boek van de Oprechte? De zon stond stil in het midden van de hemel en haastte zich niet om onder te gaan, ongeveer een volle dag.” (Joz 10:12-13)
Er is een theorie dat hier een zonsverduistering wordt bedoeld. Het hangt af van de betekenis van het Hebreeuwse woord achter stilstaan, dôm. De onderzoekers vertalen dat de zon en maan niet meer deden wat ze normaal deden: ze stopten met schijnen. Dat de zon ongeveer een volle dag niet onder wou gaan (Joz 10:13) wordt vervolgens geïnterpreteerd als dat de tijd tijdens een zonsverduistering heel lang lijkt te duren. 15 Het kan dan alleen deze totale zonsverduistering uit het jaar van de intocht in Kanaän zijn:
Zoals met wel meer interpretaties van de Bijbel is ook dit niet onomstreden. Marinus Anthony van der Sluijs heeft een flinke lijst van argumenten tegen deze interpretatie. 16 Zijn doorslaggevende argument, op pagina 33-34, vind ik dat de zon en maan niet bij elkaar stonden – “Zon, sta stil in Gibeon, en maan, in het dal van Ajalon!” (Joz 10:12) Bij een zonsverduistering staat de maan juist voor de zon. De enige reden dat ik deze mogelijke zonsverduistering hier plaats is omdat, als de interpretatie toch klopt, het een bevestiging is van mijn chronologie. Verder heeft deze interpretatie geen gevolgen; de tegenwoordig berekende zons- en maansverduisteringen kloppen zelfs nog in de 18e eeuw v.Chr..
Wat er ook gebeurde met de zon en de maan, het hoeft alleen een lokaal teken te zijn. Het teken dat Hizkia van God ontving, de zon die terugkeerde in haar baan, was dat tenminste wel (2 Kro 32:31). Hetzelfde kan gelden voor andere soortgelijke wonderen in de zon en maan, die van overal op de wereld bekend zijn en door Van der Sluijs opgesomd worden op pagina’s 40-52. Het gaat onder andere over Griekenland, Egypte, Babylon, de Kaukasus, Zuid-Sudan, China, Polynesië en Noord-Amerika. Een verklaring hiervoor is volgens hem mogelijk een meteoriet, waarbij het licht van de verbranding nog een paar uur zichtbaar kan blijven, maar dat past niet bij deze verzen uit Jozua: het heeft met de zon en de maan te maken.
Hoe dan ook, voor de Amorieten betekende dit teken dat de Israëlieten goddelijke hulp kregen. In Tel Shimron (Simron(-Meron), dat door Jozua werd verslagen, Joz 11:1, 12:20) is een cilinderzegel gevonden uit de Midden-Bronstijd IIA of IIB. Hierop staan een sfinx en een leeuw, die een mens respectievelijk hert overwinnen. Boven hen staan de zonneschijf en de maansikkel, in deze tijd de populairste symbolen voor goddelijke en koninklijke macht. 18 Wat er dus gebeurde toen Jozua vroeg de zon en de maan stil te staan boven de al overwonnen Amorieten (Joz 10:11-12), was een voor zijn tegenstanders bekende symboliek levend maken.
Horma en Arad
Jozua vermeldt onder andere de verslagen koningen van Horma en Arad (Joz 12:14). Dit zijn twee steden in het Zuiderland (de Negev) (Num 21:1-3); het Zuiderland werd na de oorlog tijdens de mogelijke zonsverduistering verslagen (Joz 10:40). De Negev was in de oude geschiedenis nooit dichtbevolkt en en in heel die tijd stonden daar alleen in de Midden-Bronstijd IIB twee steden naast elkaar. Voor de details, en voor verschillende andere details die Jozua in alleen die periode kunnen plaatsen, zie hier.
Jabin, de koning van Hazor
In een van Jozua’s oorlogen was Jabin de belangrijkste tegenstander. Jabin heerste over Hazor, in het noorden van Kanaän, en riep een flink aantal koningen uit het noorden op om samen tegen de Israëlieten te strijden. Jozua nam Hazor in, versloeg Jabin en al het andere dat adem had en verbrandde de stad. Hazor was het hoofd van al deze koninkrijken. (Joz 11:1-14)
Voor de identificatie van Jabin met Ibni-Addu, een koning van Hazor die bekend is van kleitabletten uit de stad Mari in het oosten van Syrië, en dat het Hazor van Ibni-Addu de belangrijkste stad in de regio was, zie deze post. Voor de archeologische identificatie van Jabins Hazor en de datering daarvan in Jozua’s tijd, zie hier.
laatste wijzigingen:
8 maart 2023: toegevoegd de vlucht van de Kanaänieten
17 augustus 2023: toegevoegd Horma en Arad, en de link naar Hazors archeologie
7 september 2023: toegevoegd de alinea over het zegel uit Simron
19 mei 2024: Jozua’s Jericho geïdentificeerd met een ander deel van Jericho (de eerste verbranding uit de Midden-Bronstijd IIB) dan wat eerder hier stond (aan het eind van de Midden-Bronstijd IIC). De laatste verbranding heeft mooie overeenkomsten met de Bijbelse verovering, maar andere details uit de Bijbel passen dan niet. De eerste verbranding past wel bij die details.
20 oktober 2024: toegevoegd het stukje Vlucht van de Kanaänieten naar Afrika
21 oktober 2024: het stuk uit de Suda toegevoegd
- By Unknown author – Scott Nevins Memorial, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=60003289[↩]
- Ory Amitay, Procopus of Caesarea and the Girgashite Diaspora, in Journal for the Study of the Pseudepigrapha, Vol. 20.4 (2011), p. 263-264[↩]
- Amitay, op. cit., p. 265, met in voetnoot 19 een lijst met de geschriften[↩]
- John of Antioch, Fragmenta Historicorum Graecorum (ed. C. Müller), IV 547 frg. 12, in Amitay, op. cit., p. 262[↩]
- Moses Khorenats‘i, History of the Armenians 1.19, in Amitay, op. cit., p. 261-262[↩]
- Procopus, Wars, 4.10.15-22, in Amitay, op. cit., p. 257-258[↩]
- Henry B. Smith Jr., Joshua’s Lost Conquest, in Bible and Spade 27.4 (2014), p. 101[↩]
- Bob Becking, How to Encounter an Historical Problem? “722-720 BCE” as a Case Study, in Beihefte zur Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, Band 511, The Last Days of the Kingdom of Israel (2019), p. 24[↩]
- Sivertsen (2009), p. 99[↩]
- Sivertsen (2009), p. 101[↩]
- Roger C. Young, A Tribute to the Scholarship of Bryant Wood, Vol. 32:1 (Winter 2019), p. 15[↩]
- Rodger C. Young, Was There an Exodus? Zoom/Powerpoint presentation given on June 15, 2022 by request from “Company A” in Florida, p. 20-22[↩]
- Haaretz, Early Israelite Curse Inscription Found on Mt. Ebal[↩]
- Rodger C. Young, Was There an Exodus? Zoom/Powerpoint presentation given on June 15, 2022 by request from “Company A” in Florida, p. 15[↩]
- Colin J. Humphreys en W. Graeme Waddington, Solar eclipse of 1207 BC helps to date pharaohs, in Astronomy & Geophysics, 58(5), 5.39-5.42[↩]
- Marinus Anthony van der Sluijs, Joshua’s Celestial Miracle was not an Eclipse: the Long and the Short, in Culture and Cosmos, Vol. 23 no. 1, Spring/Summer 2019, p. 21-69[↩]
- Elisa Roßberger, A Middle Bronze II Cylinder Seal of North Syrian Style from Tel Shimron (Jezreel Valley), in Bulletin of the American Schools of Oriental Research 385 (2021), p. 122[↩]
- Elisa Roßberger, A Middle Bronze II Cylinder Seal of North Syrian Style from Tel Shimron (Jezreel Valley), in Bulletin of the American Schools of Oriental Research 385 (2021), p. 119, 122, 127[↩]