Categorieën
Richters

De richters

Gideon en Debora, in de Residentie van München, het paleis van de vorsten van Beieren 1

Het begin van de richters

Na de dood van Jozua in 1379 begon een cyclus die eeuwenlang zou aanhouden: Israël verviel in afgoderij, een door God gestuurde vijand onderdrukte het land, Israël riep het uit naar Hem en werd door Hem bevrijd. Hierna kwam telkens een periode van vrede, waarin ze meestal geleid werden door een of meerdere richters, onder wie vaak helaas alweer afgoden werden vereerd (Richt 8:24-27).

Voor de chronologie is het belangrijk om te weten hoelang na Jozua’s dood de eerste richter opstond, maar die vraag is als je alleen naar de Bijbel kijkt niet precies te beantwoorden.

Na Jozua’s dood worden nog twee volksvergaderingen genoemd; deze kwamen om de 7 jaar. De eerste was in 1378 (Richt 1:1) en de tweede in 1371, in Bochim (Richt 2:1). Na Jozua’s dood bleef Israël God trouw zolang de generatie die de grote daden van de Heer nog gezien had, in leven was; de generatie die daarna opstond kende de de daden van de Heer niet en begon afgoden te vereren (Richt 2:7-10). Ik plaats het overlijden van de eerste generatie daarom tussen 1371 en 1364, het eerste jaar waarin de volksvergaderingen werden genegeerd. Toen waren de eerste Israëlieten die in Kanaän geboren werden 35-42 jaar oud.

De Seder Olam plaatst de onderdrukkingen binnen de rustperiodes 2, maar dat lijkt me sterk. Er is geen rust als er onderdrukt wordt.

1361

Duidelijker wordt het in de Bijbel helaas niet. Maar volgens Josephus stond 18 jaar na Jozua’s dood, ofwel in 1361, de eerste richter op 3. Dit is geen verzinsel, want het jaar 1361 komt ook naar voren in het Book of Jasher. Dat schrijft dat na Jozua’s dood de ouderen van Israël 17 jaar over hun volksgenoten richtten (91:12). Het verschil van dit ene jaar is dat het Book of Jasher Jozua 28 jaar richter laat zijn, in plaats van de 27 die het waarschijnlijk was; hoe dan ook, beide tellingen komen op 1361 uit. Dat is ook het enige duidelijke dat ik heb gevonden voor deze periode.

Als deze 18 jaar kloppen kan je er de 8 jaar van Israëls eerste onderdrukker afhalen (1369-1361), want pas daarna stond de eerste richter op (Richt 3:9-10). 1369 is slechts twee jaar na de laatste volksvergadering in 1371, ruim voor de eerste overgeslagen volksvergadering in 1364, en ik neem de 18 jaar dan ook aan. Als het niet precies klopt doet het dat wel ongeveer: Othniël, de eerste rechter, was het neefje van Kaleb (Richt 1:13, 3:9 4 ), die in opdracht van Mozes Kanaän had verkend (Num 13:6).

Othniël stierf 40 jaar later, in 1321. Als hij net als Jozua 110 werd was hij 54 jaar jonger dan Kaleb. Dat is een prima lengte voor een generatie. Ergens na de verdeling van Kanaän had Kaleb, die inmiddels minstens 85 was, een dochter die toen trouwde (Joz 15:16-17, Richt 1:12-13) en jong genoeg was om nog twee zonen te krijgen (1 Kro 4:13-14). Een ander voorbeeld van deze generatielengte is de stamboom van David.

De eerste richters

Vanaf hier is het een kwestie van periodes opzoeken en aan het jaar 1361 plakken. De periodes zijn makkelijk te vinden in Richteren, dus de verzen geef ik niet.

  • Cusjan Risjataïm, 8 jaar – 1369-1361
    Hij kan worden geïdentificeerd met Muti-Chursjana, die in 1376 verslagen werd door Samsu-iluna van Babylon (1402-1365).
  • Othniël, 40 jaar – 1361-1321
    Voor de mogelijkheid dat in zijn tijd de overgebleven Kanaänieten tot herendiensten werden gedwongen (Richt 1:28, 30, 33, 35) en dit een bevolkingstoename in Avaris verklaart, zie hier.
  • Moabieten, 18 jaar – 1321-1303
    In hun tijd zat Egypte in de Tweede Tussenperiode, in de onderdrukking door de Hyksos, en hadden de Moabieten vrij spel om Israël binnen te dringen.
    Voor een reden waarom God deze onderdrukkers later Ammonieten noemde (Richt 10:11), zie hier.
  • Ehud, 80 jaar – 1303-1223
    Zijn rust correspondeert met de tijd dat voor Israël in Egypte geen oorlogen geregistreerd staan. Apepi (1326-1285) van dynastie XV bleef voor zover bekend alleen in Egypte en zijn opvolger Khamudi (1285-ca.1273) werd bestreden, en uiteindelijk verdreven, door Ahmose I (1290-1265) van dynastie XVIII. Ahmose en zijn opvolgers, Amenhotep I (1265-1244), Thutmose I (1244-1232) en Thutmose II (1232-1229), lieten Israël links liggen.
    Voor de belegering van het aan de stam Simeon toegewezen Saruhen in Ehuds tijd, zie hier.
  • Filistijnen (Egyptenaren) – 1223
    Bij de Filistijnen wordt geen onderdrukking genoemd, en er wordt niet gezegd dat Israël rust kreeg (Richt 3:31). In een ander vers wordt gezegd dat ze niet zomaar een inval deden, maar Israël onderdrukten; zie hier. In mijn chronologie is Samgars tegenstander Hatshepsut (1228-1208).
  • Samgar – 1223
    Josephus schrijft dat Samgar na Ehuds dood werd uitgekozen, maar al binnen een jaar stierf. 5 Volgens Debora werd Samgar als leider in Israël opgevolgd door Jaël, tot Debora opstond.
  • Kanaänieten, 20 jaar – 1223-1203
    Zij waren een deel van de Aziaten die in opstand kwamen onder Thutmose III (1229-1175).
  • Debora, 40 jaar – 1203-1163
    Debora noemt in haar lied de eerste veldslag van Thutmose III, op 8 maart 1207 (Richt 5:19). Zelf wordt ze mogelijk genoemd door Amenhotep II (1178-1152). Haar 40-jarige rust is een reden om Amenhotep II’s tweede oorlog (1169) in het zuiden van Israël te plaatsen.
    Haar rustperiode liep grotendeels naast die van Gideon.

Datering van de tweede groep richters

Na Debora zit een breuk in de opvolging. Dat kan je concluderen uit de manier waarop een volgende periode van afgoderij wordt aangekondigd. Na Othniëls dood deden de Israëlieten “opnieuw” wat slecht was in de ogen van de Heer (Richt 3:12), en ook na Ehuds dood deden ze dat “opnieuw” (Richt 4:1). Bij de onderdrukking door Midian is er geen “opnieuw” (Richt 6:1). 6

De Midianieten werden verslagen door Gideon, die opgevolgd werd door een koning en twee richters. Na hen kwamen de Ammonieten, want ook hier staat “opnieuw” (Richt 10:6). “En in datzelfde jaar begonnen dezen de Israëlieten te verdrukken en te vertrappen.” (Richt 10:8) Het is niet duidelijk waar “datzelfde jaar” naar verwijst, maar als de interpretatie van “opnieuw” klopt kan dat het sterfjaar van de laatste richter zijn. (21 maart 2021: Voor een alternatieve, en in mijn ogen betere verklaring van “datzelfde jaar”, zie hier.)

Deze tweede groep richters kan worden gedateerd door een opmerking van Jefta. Hij bevrijdde Israël van de Ammonieten toen Israël precies 300 jaar in het Overjordaanse woonde (Richt 11:26). Mozes had dit gebied veroverd vlak voor zijn dood in 1406; 300 jaar later is 1106. Die 300 jaar worden vaak opzij geschoven, omdat het precies 300 is. Maar het jaar 1406 kan worden bevestigd. Jefta werd door het volk aangesteld tot aanvoerder “voor het aangezicht van de HEERE in Mizpa” (Richt 11:11). De stam Efraïm was daar niet aanwezig (Richt 12:1), maar Israël was verzameld bij de Heer. Jefta werd dus aangesteld op een volksvergadering. Als je doorrekent met de volksvergaderingen uit Jozua’s tijd was 1106 een zevende jaar.

De tweede groep richters

Vanaf 1106 zijn de volgende jaartallen te berekenen:

  • Midianieten, 7 jaar – 1219-1212
    Zij plunderden Israël tot aan Gaza (Richt 6:4) in de tijd dat de Aziaten in opstand waren gekomen tegen Thutmose III. Hatshepsut (1228-1208) sloeg deze opstanden niet neer. Zij overheerste in deze tijd wel Moab en Ammon.
  • Gideon, 40 jaar – 1212-1172
    Hij bevrijdde Israël van de Midianieten toen Debora richter was, en wordt mogelijk genoemd door Amenhotep II.
  • Abimelech, 3 jaar koning – 1172-1169
    Hij werd koning tegelijk met de koningen van Syrië, die in opstand kwamen tegen Amenhotep II.
  • Tola, 23 jaar – 1169-1146
    Hij stond op om Israël te verlossen, maar in de Bijbel staat niet waarvan. In mijn chronologie verloste hij Israël van Amenhotep II. Een bevestiging hiervan is Psalm 78:59-69.
  • Jaïr, 22 jaar – 1146-1124
  • Ammonieten, 18 jaar – 1124-1106
    Voor de mogelijkheid dat hun koning uit Moab kwam, zie hier. Voor hun identificatie met de Suteeërs uit de Amarnabrieven, zie hier.
    Aan het begin van de Ammonitische onderdrukking staat “in datzelfde jaar” (Richt 10:8). Andrew Steinmann schrijft dat op basis van de grammatica de rest van dit vers tussen ( en ) moet staan, en vers 9 verder gaat in datzelfde jaar. Het betekent dat Jefta tijdens de Ammonitische onderdrukking richtte, en niet pas erna. 7
    Ik ben het niet met hem eens. Tot drie maal toe staat er dat Jefta de Ammonieten in zijn hand kreeg (Richt 11:30, 32, 36), volgens vers 30 zelfs geheel (dit vers is een gebed van Jefta, maar God verhoorde het, want hij gaf God wat hij beloofd had als tegenprestatie). Hij keerde in vrede terug van de strijd (vers 31), niet met het vooruitzicht op nog meer oorlog tegen hen. Toen de mannen van Efraïm klaagden dat hij hen niet had geroepen voor de strijd, zei hij: “Ik en mijn volk hadden grote onenigheid met de Ammonieten.” (Richt 12:2) Hadden is de verleden tijd. Pas op dat moment, toen de Ammonitische onderdrukking afgelopen was, richtte hij 6 jaar (Richt 12:7).
    Voor een in mijn ogen betere invulling van de woorden “in datzelfde jaar”, zie hier.
  • Jefta, 6 jaar – 1106-1100
    Voor een kaart waarop het door hem vrijgevochten gebied apart stond van de rest van Israël, zie hier.
  • Ebzan, 7 jaar – 1100-1093
  • Elon, 10 jaar – 1093-1083
  • Abdon, 8 jaar – 1083-1075

Simson

Voor de introductie van Simsons Filistijnen staat dat de Israëlieten “opnieuw (deden) wat slecht was in de ogen van de HEERE” (Richt 13:1). Het klinkt daarom logisch om deze onderdrukking na Jefta’s laatste opvolger te plaatsen. Maar dan mis je een andere aanwijzing. Tegelijk met de Ammonieten vielen namelijk ook de Filistijnen binnen (Richt 10:7). Jefta verjoeg alleen de Ammonieten; over de Filistijnen wordt bij hem verder gezwegen. Dat is opvallend als je bedenkt hoe veel moeite de Filistijnen over het algemeen opleverden. Ik denk daarom dat de inval van de Filistijnen later wordt behandeld, en dat zij de tegenstanders van Simson waren.

Simson gaf leiding in de dagen van de Filistijnen (Richt 15:20); dat zal aan het eind van hun onderdrukking zijn geweest, want hij werd ook tijdens de onderdrukking geboren (Richt 13:5) en Israëlieten mochten pas op hun twintigste het leger in (Num 1:3).

  • Filistijnen (Egyptenaren), 40 jaar – 1124-1084
    Israël werd in 1124 in de handen gegeven van de Filistijnse stadsvorsten. Dit is de tijd van Amenhotep III (1142-1105), Akhenaten (1105-1088), Neferneferuaten (1089-1086) en Smenkhkare (1086-1084). In hun tijd heersten in Israël de stadsvorsten die bekend zijn uit de Amarnabrieven. Voor een kaart waarop de stadsvorsten uitstekend naast de Ammonitische onderdrukking passen, zie hier.
    Voor een afbeelding van een door Amenhotep III gevangen genomen Israëliet, en de identificatie van de Shasu van yhw3 met de Israëlieten van Yahweh, zie hier.
  • Simson, 20 jaar – 1104-1084
    Zijn geschiedenis past uitstekend in de tijd van de Amarnabrieven. Hij wordt mogelijk genoemd door Šuwardata als de leider van de ‘Apiru (Hebreeën).

Eli en Samuel

Eli begon met richten in het jaar dat Jaïr was gestorven, en deed dat tot in het jaar dat Simson stierf. Simson was een leider die zich vooral bezig hield met aardse zaken, als vechten en seks, Eli was een geestelijk leider (1 Sam 1:17). Ondertussen richtten Jefta en zijn opvolgers in het noorden.

  • Eli, 40 jaar – 1124-ca. december 1085
    Eli richtte 40 jaar (1 Sam 4:18), waarbij het 40e jaar, dat hij op een paar maanden na niet volmaakte, volledig aan hem werd toegerekend.
    Eli richtte Israël tijdens de onderdrukking door de Filistijnen, die hier de stadsvorsten uit de Amarnabrieven zijn. Voor een mogelijke reden waarom hij hogepriester werd, terwijl hij niet van de hogepriesterlijke familielijn afstamde, zie Bedan. Voor de mogelijkheid dat hij Ili-Milku is uit de Amarnabrieven, zie hier.
    Op de dag van zijn dood was de ark buitgemaakt door de Filistijnen (1 Sam 4:12, 17). De ark bleef 7 maand in hun handen, tot ze tijdens de tarweoogst werd teruggebracht (1 Sam 6:1, 13). Tarwe werd geoogst in mei-juli, dus Eli stierf rond december en had het 40e jaar niet afgemaakt. In die tijd verloor Israël twee keer een veldslag van de Filistijnen (1 Sam 4:2, 10-11). Mogelijk hadden ze daar de moed voor gevat omdat Simson in dat jaar alle stadsvorsten liet sterven (Richt 16:27, 30) en de Israëlieten veilig naar Gaza konden reizen (vers 31).
  • ark bij de Filistijnen, 7 maand – ca. december 1085-juni 1084
  • Filistijnen (Egyptenaren), 20 jaar – 1084-1064
    Israël werd onderdrukt door Tutankhamun (1082-1073) en Horemheb (1068-1054).
  • Samuel, 12 jaar – 1064-1052
    Hij stond op om Israël te verlossen van de Filistijnen, en “zij kwamen niet meer in het gebied van Israël, want al de dagen van Samuel was de hand van de HEERE tegen de Filistijnen.” (1 Sam 7:13) Er is een goede reden voor Horemheb (1068-1054) om Israël in deze tijd met rust te laten.
    De Bijbel zegt over de duur van zijn richterschap alleen dat hij “van jaar tot jaar” het land rond reisde (1 Sam 7:16).
    Josephus zegt dat Samuel 12 jaar richtte, en daarna nog 18 jaar met Saul 8. Josephus kan gelijk hebben. Toen Samuel de Filistijnen versloeg riep hij heel Israël bij elkaar in Mizpa (1 Sam 7:5-6). Dit was een volksvergadering, en als je doortelt vanaf Jefta’s volksvergadering in 1106 was ook 1064 een zevende jaar.
  • Joël en Abia – 1052-5 april/25 juni 1052
    Joël en Abia richtten in Berseba (1 Sam 8:2). Ze richtten minder dan een jaar, tot de oudsten van Israël aan Samuel om een koning vroegen (1 Sam 8:1-5) en God Saul koos (1 Sam 9:17).
  • Samuel, 18 jaar – 1031-1013
    Samuel groeide op toen Eli richter was en leefde nog bijna 40 jaar nadat hij oud was geworden (1 Sam 8:1). Ik vermoed dan ook dat “oud geworden” een jaar of 50-60 was. Dat is oud genoeg om twee volwassen zonen te hebben, maar jong genoeg om nog zo lang mee te gaan. Eli werd tenslotte nog 98 (1 Sam 4:18). Dit zou Samuels geboorte rond 1110-1100 dateren, in het midden van Eli’s richttijd.

Jaël en Bedan

Naast de hierboven genoemden noemt Debora het richterschap van Jaël (Richt 5:6), en Samuel nog richter Bedan, die Israël verloste van de Filistijnen (1 Sam 12:11).

Voor Jaël, die waarschijnlijk in het zuiden richtte en vrede sloot met de Kanaänieten die het noorden onderdrukten, zie hier.

Over Bedan is, ondanks dat hij voorkomt in slechts één vers, genoeg te schrijven voor een volledige post, dus dat bewaar ik voor daar. Voor de Filistijnen die hij verjoeg, de datering van zijn verlossing van Israël in 1124 en de identificatie van het begin van deze onderdrukking onder Thutmose IV (1152-1142), zie hier. Voor afbeeldingen van twee door Thutmose IV gevangen genomen mensen die waarschijnlijk Israëlieten zijn, zie hier.

Handelingen 13:20

In Handelingen 13 spreekt Paulus de Joden in Antiochië in Pisidië toe. Hij vat de geschiedenis van het volk Israël samen, en na de verdeling van Kanaän zegt hij: “En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel.”

Dit vers is niet zomaar te lezen. De NBV bijvoorbeeld, die gebaseerd is op een iets andere grondtekst dan de HSV, maakt iets heel anders van vers 20: “Dit alles vond plaats in ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Vervolgens stelde hij rechters aan, die heersten tot de tijd van de profeet Samuel.” “Dit alles” begint met Gods uitverkoring van de vaderen van Israël (Hand 13:17).

Kanaän werd verdeeld in 1401-1400. De NBV-versie begint rond 1850, wat slechts 4 jaar scheelt met het begin van de 400-jarige onderdrukking in Egypte (1846-1446). Aan het begin van deze tijd waren de twaalf zonen van Jakob nog in leven (Ex 1:1-4). Het punt waarop dit mank loopt is dat deze twaalf al Israëlieten waren, nakomelingen van Israël (Jakob). God had de vaderen van Israël ongeveer 250 jaar eerder uitgekozen; Abraham was dat al in 2091, en met zijn uitverkiezing werd heel het volk al meegenomen (Gen 12:1-2).

De 450 zullen daarom over de periode van de richters gaan. Als je alle bovenstaande periodes uit de boeken Richteren en 1 Samuel optelt, “tot aan de profeet Samuel” zoals Paulus zegt, maar min Simson want hij richtte tijdens de onderdrukking van de Filistijnen (Richt 15:20), kom je uit op precies 450 jaar. Paulus zal gewoon alles hebben opgeteld.

laatste wijziging: 11 maart 2023

  1. By José Luiz Bernardes Ribeiro, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=62466444 []
  2. Seder Olam Rabbah, Tractate 12 []
  3. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 6.5.4 []
  4. In zowel Richteren 1:13 als 3:9 staat: “Othniël, de zoon van Kenaz, de broer van Kaleb, die jonger was dan hij.” Grammaticaal gezien kan zowel Othniël als Kenaz de jongere broer zijn geweest.

    Als je verder kijkt dan de grammatica kan Othniël niet de jongere broer zijn geweest. Kaleb en Jozua waren de enigen van hun generatie die niet stierven tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn (Num 14:29-30). Kaleb was geboren in 1485 (Joz 14:7, 10). Zelfs als Othniël 30 jaar jonger was en dus van de volgende generatie, zo ongeveer het maximum voor halfbroers aan moederskant, was hij nog 134 toen hij aan het eind van zijn 40-jarige richterschap in 1321 stierf. En zo oud werden de mensen in deze tijd niet meer. Jozua werd 110, en hogepriester Eleazar, die een generatie jonger was, stierf datzelfde jaar (Joz 24:33). Bovendien zei Mozes dat Kaleb en zijn kinderen, niet en zijn broers en zussen, land in Kanaän zou bezitten (Deut 1:36).

    Kalebs jongere broer was daarom Kenaz, en Othniël was het neefje van Kaleb. []

  5. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.4.3 []
  6. Robert B. Chrisholm, Jr., The chronology of the Book of Judges: a linguistic clue to solving a pesky problem, in Journal of the Evangelical Theological Society, 52/2 (June 2009), p. 251-252 []
  7. Andrew Steinmann, Literary Clues in Judges: A Response to Robert Chrisholm, in Journal of the Evangelical Theological Society 53 (2010), p. 372 []
  8. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 6.13.5 []

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *