Gideon en Debora, in de Residentie van München, het paleis van de vorsten van Beieren 1
Inleiding
Na de dood van Jozua in 1379 begon een cyclus die eeuwenlang zou aanhouden: Israël verviel in afgoderij, een door God gestuurde vijand onderdrukte het land, Israël riep het uit naar Hem en werd door Hem bevrijd. Hierna kwam telkens een periode van vrede, waarin ze meestal geleid werden door een of meerdere richters, onder wie vaak helaas alweer afgoden werden vereerd (Richt 8:24-27).
In deze past bouw ik een chronologie voor deze periode.
Chronologie
Als je alleen naar de Bijbel kijkt is er te weinig informatie om alle richters en onderdrukkers te kunnn dateren. De schrijver(s) van de boeken Richteren en 1 Samuel is (zijn) daarvoor niet specifiek genoeg. Voor een precieze datering kon ik daarom niet anders dan ook naar andere bronnen kijken. In de praktijk is dat meestal Josephus.
Als je alle getallen in Richteren en 1 Samuel bij elkaar optelt, zonder rekening te houden met de verschillende periodes waarvan de duur niet wordt gegeven, kom je uit op 450 jaar. Vanaf de exodus tot aan jaar 4 van Salomo verstreken daarentegen slechts 479 jaar (1 Kon 6:1), waar Salomo’s eerste 3 jaar, Davids 40 jaar en Sauls 40 jaar nog vanaf moeten worden getrokken. Er blijven dan 396 jaar over voor de richters en de andere periodes. Dat is veel te weinig als alle richters en onderdrukkers achter elkaar kwamen. Verschillende richters of onderdrukkers kwamen dus tegelijk. Het duidelijkste voorbeeld daarvan zijn de Ammonieten die Jefta versloeg en de Filistijnen waar Simson tegen streed. Beide volken hadden een ander deel van Israël in hun macht.
De oude Joden worstelden al met de chronologie. De Seder Olam plaatst de onderdrukkingen binnen de rustperiodes, 2 maar dat lijkt me sterk. “En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de handen van hun vijanden, al de dagen van de richter” (Richt 2:18). Josephus heeft niet 479 jaar tot aan Salomo’s jaar 4, maar 592. 3 Ook de vroege christenen verschilden hierover van mening. 4 Wat hieronder volgt is dan ook alleen mijn mening over de chronologie.
Cusjan Risjataïm
1369-1361
Hij onderdrukte Israël 8 jaar, omdat Israël vervallen was in afgoderij (Richt 3:7-8).
Cusjan Risjataïm kan worden geïdentificeerd met Muti-Chursjana, die in 1376 in of in de buurt van werd verslagen door Samsu-iluna, de koning van Babylon (1402-1365). Voor dit, en een mogelijke reden waarom God deze periode de onderdrukking van de Amorieten noemde (Richt 10:11), zie hier.
Datering
Het begin van de afgoderij, en daarmee het vroegste jaar waarin Cusjan Risjataïm Israël kan hebben onderdrukt, kan ongeveer geplaatst worden. Mozes had het volk opdracht gegeven om elke 7 jaar bij elkaar te komen (Deut 31:10-12). Aan het begin hield Israël zich daar nog aan; zie hier voor de volksvergaderingen uit Jozua’s tijd. Na zijn dood kwamen er nog twee, in 1378 (Richt 1:1) en in 1371, in Bochim (Richt 2:1), maar volgende volksvergaderingen ontbreken. Na Jozua’s dood hielden de Israëlieten zich alleen aan Gods wet zolang de generatie die Zijn grote daden nog gezien had, in leven was; de volgende generatie begon afgoden te vereren (Richt 2:7-10). Ik plaats het overlijden van die eerste generatie daarom tussen 1371 en 1364, het jaar waarin de eerste volksvergadering ontbreekt. Duidelijker is de Bijbel niet.
Volgens Josephus stond de eerste richter 18 jaar na Jozua’s dood op. 5 In het Book of Jasher richtten na Jozua’s dood de ouderen 17 jaar over hun volksgenoten (Jasher 91:12). Dit verschil van slechts één jaar komt doordat in Jasher Jozua’s tijd wordt gemeten tot aan de volksvergadering uit 1378, terwijl Jozua in 1379 gestorven lijkt te zijn; zie hier. Othniël stond dan in 1361 op om Cusjan Risjataïm te verslaan.
Als dit niet precies klopt, klopt het in ieder geval ongeveer. De hoeveelheid jaren in de boeken Richteren en 1 Samuel is veel groter dan de totale periode, dus een korte periode tussen Jozua’s dood en de eerste onderdrukker is logisch. Daarnaast is er de leeftijd van Othniël. Hij was het neefje van Kaleb (Richt 1:13, 3:9), die in opdracht van Mozes Kanaän had verkend (Num 13:6); zie onder, bij Othniël, voor deze familieband en 1485 als Kalebs geboortejaar. Othniël stierf 40 jaar nadat Cusjan Risjataïm verslagen was, ofwel in 1321, vanaf 1361 gerekend. Hij trouwde tussen de volksvergaderingen van 1378 en 1371 met Achsa, de dochter van Kaleb (Richt 1:12-13), en kreeg met haar twee zonen (1 Kro 4:13-14). Veel later zal het allemaal niet zijn geweest.
Othniël
1361-1321
Othniël versloeg Cusjan Risjataïm en het land had 40 jaar rust; toen stierf Othniël (Richt 3:10-11). Interessant is dat Israëls eerste richter geen Israëliet was, maar net als zijn oom Kaleb, de zoon van Jefunne, een Keneziet (Num 32:12). Voor de familieband, zie onder.
Ergens na de aankomst in Kanaän werden de overgebleven Kanaänieten tot herendiensten gedwongen (Richt 1:28, 30, 33, 35). Was dit in Othniëls tijd, dan verklaart dit in mijn chronologie een grote bevolkingstoename in Avaris, omstreeks 1345, van mensen die vooraf afkomstig waren uit de gebieden van de herendiensten; zie hier.
Afkomst
Othniël was “de zoon van Kenaz, de broer van Kaleb, die jonger was dan hij.” (Richt 3:9) Het Hebreeuws maakt niet duidelijk of Othniël of Kenaz de jongere broer was van Kaleb. 6 Soms wordt gezegd dat Othniël de broer was, maar dat is chronologisch gezien niet mogelijk.
Als Kaleb en Othniël broers waren kan dat alleen van moederskant, want ze hadden verschillende vaders. Kaleb en Jozua waren de enige twee van hun generatie die niet stierven tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn (Num 14:29-30). Kaleb zou daar aankomen met zijn kinderen (Deut 1:36), niet met zijn broers of zussen. Kaleb was 85 toen Kanaän werd verdeeld onder de Israëlieten, 46 jaar na de exodus, (Joz 14:7, 10) en dus geboren in 1485. Zelfs als Othniël 30 jaar jonger was en dus van de volgende generatie, wat zo ongeveer het maximum is voor halfbroers van moederskant, was hij nog 134 toen hij in 1321 stierf. Zo oud werden de mensen in deze tijd niet meer. Jozua werd 110 (Joz 24:29) en hogepriester Eleazar, die een generatie jonger was, stierf rond dezelfde tijd (vers 33).
Kenaz en Zebul
In Pseudo-Philo’s Liber Antiquitatum Biblicarum, hoofdstukken XXV-XXIX, is de eerste richter niet Othniël, maar Cenez (Kenaz). Dit was niet de vader van Othniël, want richter Kenaz had alleen dochters. Nadat Kenaz afrekende met de zondaars onder de Israëlieten regeerde hij 57 jaar. Omdat hij geen zonen had werd hij opgevolgd door Zebul, die 25 jaar richtte. Na dieper onderzoek bleek dat Pseudo-Philo deze verhalen heeft verzonnen vanuit verschillende details in de Bijbel. Dat gebeurde vaker in Joodse teksten uit de tijd van de tweede tempel. 7 Ik neem ze daarom niet mee.
Moabieten
1321-1303
De Israëlieten begonnen opnieuw afgoden te dienen en God stuurde Eglon, de koning van Moab, op hen af. Eglon nam de Ammonieten en Amalekieten mee, versloeg Israël en nam de Palmstad (Jericho) in bezit. De Israëlieten dienden hem 18 jaar. (Richt 3:13-14)
God noemde deze onderdrukkers later Ammonieten (Richt 10:11). Voor een mogelijke reden, zie hier.
Ehud
1303-1223
Ehud versloeg de Moabieten en het land had 80 jaar rust (Richt 3:29-30).
Egypte
Tijdens Ehuds rust bleven de koningen van Egypte buiten het Israëlitische gebied. Apepi (ca.1326-1286) van dynastie XV bleef voor zover bekend in Egypte. Hij en zijn opvolger Khamudi (ca.1286-1276) werden bestreden en, uiteindelijk verdreven, door Ahmose I (1290-1265) van dynastie XVIII. Ahmose en zijn opvolgers, Amenhotep I (1265-1244), Thutmose I (1244-1232) en Thutmose II (1232-1229) lieten Israël links liggen. Bij verschillende van deze zes is dat waarschijnlijk, niet helemaal zeker, maar het maakt het mogelijk dat de chronologie klopt. Klik op de dateringen voor de details.
In Ehuds tijd werd het aan de stam Simeon toegewezen Saruhen belegerd. Voor het idee dat dit toen buiten het Israëlitische gebied lag, zie hier.
Filistijnen (1)
-1223
“Na hem (Ehud) nu kwam Samgar, zoon van Anath. Hij doodde de Filistijnen, zeshonderd man, met een prikstok voor ossen. Zo verloste ook hij Israël.” (Richt 3:31)
Bij Samgars tegenstanders blijkt duidelijk dat het boek Richteren alleen een samenvatting is. In Richteren 10:11-12 werden Samgars tegenstanders namelijk gerekend onder de onderdrukkers van Israël; zie hier. Ze hadden de Israëlieten dus voor een tijd in hun macht. Hoe lang dat duurde wordt niet gezegd, maar het eindigde met Ehuds dood in 1223. Omdat Ehuds rust tot dat jaar nog gold kunnen de Filistijnen hooguit een deel van het land hebben onderdrukt.
Samgar
1223
Samgar, de zoon van Anath, verloste Israël van de Filistijnen. Dat hij Israël ook leiding gaf blijkt alleen uit het lied van Debora (Richt 5:6).
Volgens Josephus werd na Ehud Samgar uitgekozen tot gouverneur, maar stierf hij in zijn eerste jaar. 8
Anath was niet Samgars vader, maar een Kanaänitische soldatengodin. De naam “Be(n)‘anat”, ofwel zoon van Anath, is gevonden op verschillende speerpunten en een zegel, en kan betekenen dat de eigenaar ervan een soldaat was. Op andere speerpunten staan andere “zoon van” namen, zoals X de zoon van Baäla. 9
Egypte
Deze post gaat over Samgar en zijn Filistijnen. Ik weet alleen niet of ik het nog eens ben met de inhoud.
Jaël
1223-(voor 1207)
Dat Jaël leiding gaf aan Israël blijkt alleen uit het lied van Debora en Barak: “In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, in de dagen van Jaël, lagen de wegen verlaten, en zij die de paden bewandelden, gingen kronkelwegen. De dorpen lagen verlaten in Israël, ze lagen verlaten, totdat ik, Debora, opstond, tot ik opstond, een moeder in Israël.” (Richt 5:6-7) Jaël zal Israël tussen Samgar en Debora in hebben geleid.
Het is wel heel toevallig als Jaël, leider van Israël, een ander was dan Jaël, de vrouw van de Keniet Heber. Er was “vrede tussen Jabin, de konin van Hazor, en het huis van Heber de Keniet.” (Richt 4:17) Jaël vermoordde Sisera, de generaal van Jabin (vers 21).
Kanaänieten
1223-1203
Na de dood van Ehud dienden de Israëlieten opnieuw afgoden, waarna God hen overleverde in de hand van Jabin, de koning van Kanaän, die te Hazor regeerde. Zijn legerbevelhebber, Sisera, onderdrukte de Israëlieten 20 jaar lang. (Richt 4:1-3)
God noemt deze onderdrukkers later Sidoniërs (Richt 10:12).
Egypte
Hatshepsut (1228-1208) had in deze tijd Shutu, ofwel de Ammonieten en Moabieten, in handen; zie hier.
Thutmose III (1229-1175) beschrijft hoe voor zijn eerste oorlog, in 1207, het Egyptische deel van het Midden-Oosten in chaos was vervallen. “This was a [long] time in years”. Voor andere overeenkomsten, zie hier.
Debora
1203-1163
Debora, Barak en Jaël versloegen Sisera en Jabin (Richt 4:9, 22-24). “En het land had veertig jaar rust.” (Richt 5:31)
Debora leidde Israël al toen de Kanaänieten nog de baas waren in Israël (Richt 4:4), maar omdat alleen de lengte van haar rustperiode wordt gegeven, dateer ik alleen die. Wel duidelijk is dat ze in 1163 stierf (Richt 2:18).
Egypte
Richteren 4-5 is de tweede hoeksteen van mijn chronologie van het Nieuwe Rijk. “de scherpte van het zwaard” dat Sisera’s leger in verwarring bracht (Richt 4:15) en de strijd “bij Taänach, aan het water van Megiddo” (Richt 5:19) zijn daarin beschrijvingen van de eerste veldslag van Thutmose III (1229-1175) bij Megiddo. Voor de details en de overeenkomsten tussen Richteren 4-5 en Thutmoses eerste oorlogen, zie hier. Thutmoses strijd bij Megiddo kan dan worden gedateerd op 9 maart 1207.
Debora wordt mogelijk anoniem genoemd door Amenhotep II (1178-1152).
Midianieten
1219-1212
Midian onderdrukte de Israëlieten 7 jaar (Richt 6:1).
Na Debora zit een breuk in de directe opvolging. Dat kan je concluderen uit de manier waarop een volgende periode van afgoderij wordt aangekondigd. Na Othniëls dood deden de Israëlieten “opnieuw” wat slecht was in de ogen van de Heer (Richt 3:12), en ook na Ehuds dood deden ze dat “opnieuw” (Richt 4:1). Bij de onderdrukking door Midian is er geen “opnieuw” (Richt 6:1). 10 Dat maakt het mogelijk dat de Midianieten tijdgenoten waren van de Kanaänieten.
Gideon
1212-1172
Gideon bevrijdde Israël van de Midianieten (Richt 8:22). Het land had rust in zijn dagen, 40 jaar (vers 28). Soms wordt hij Jerubbaäl genoemd (Richt 6:32, 7:1, etc.) en één keer Jerubbeseth (2 Sam 11:21).
Gideon wordt mogelijk anoniem genoemd door Amenhotep II (1178-1152).
Als tijdgenoot van Debora
zie deze post, wordt hier nog ingevoegd
In het leger van Debora zaten helden uit de stammen Zebulon en Naftali (Richt 4:10, 5:18), Efraïm, Benjamin, Machir (westelijk Manasse) en Issaschar (5:13-15). De stammen Ruben, Gilead (oostelijk Manasse), Dan en Aser bleven thuis (5:15-17).
Abimelech
1172-1169
Hij was de enige koning uit de richterentijd, en regeerde 3 jaar over Israël (Richt 9:22).
In mijn chronologie kwam hij in opstand tegen Amenhotep II (1178-1152), tegelijk met een aantal koningen uit Syrië; zie hier.
Tola
1169-1146
Na Abimelech richtte Tola 23 jaar (Richt 10:1-2).
“Na Abimelech stond Tola op om Israël te verlossen.” (vers 1) Van wie hij Israël verloste wordt niet gezegd en in veel bronnen wordt hij overgeslagen. In mijn chronologie verloste hij Israël van een inval van Amenhotep II (1178-1152); zie hier.
Jaïr
1146-1124
Na hem (Tola) richtte Jair 22 jaar (Richt 10:3).
Na Jaïrs dood dienden de Israëlieten “opnieuw” afgoden (Richt 10:1), dus de hierna volgende onderdrukking door de Ammonieten en Filistijnen zal direct na zijn dood zijn gekomen.
Filistijnen (2)
1138-1124
Deze Filistijnse onderdrukking wordt alleen genoemd door Samuel (1 Sam 12:9). Voor de redenatie en de datering, zie hier.
De Filistijnen onderdrukten Israël dan in de tijd van Jaïr. Jaïr kwam uit Gilead en zijn 30 zonen hadden 30 steden, die de dorpen van Jaïr werden genoemd en in Gilead lagen (Richt 10:4). In het Israël ten westen van de Jordaan was “plek” voor een andere onderdrukking.
Bedan
1124
Bedan, een richter die Israël verloste, wordt alleen door Samuel genoemd (1 Sam 12:11). Voor zijn datering, de afwijzing van de gebruikelijke identificaties van Bedan met andere richters en de Filistijnen als zijn tegenstanders, zie hier.
Ammonieten
1124-1106
De Ammonieten onderdrukten Israël tegelijk met de Filistijnen (Richt 10:7). Voor de Filistijnen, zie onder, bij Simson.
Voor de mogelijkheid dat hun koning uit Moab kwam, zie hier. Voor hun identificatie met de Suteeërs uit de Amarnabrieven, zie hier.
Voor een kaart van het gebied dat in Filistijnse handen was, en een kaart van het gebied dat in Ammonitische handen was, zie hier.
Chronologie
Aan het begin van de Ammonitische onderdrukking staat “in datzelfde jaar” (Richt 10:8). Andrew Steinmann schrijft dat op basis van de grammatica de rest van dit vers tussen ( en ) moet staan, en vers 9 verder gaat in datzelfde jaar. Het betekent dat Jefta tijdens de Ammonitische onderdrukking richtte, en niet pas erna. 11
Ik ben het niet met hem eens. Tot drie maal toe staat er dat Jefta de Ammonieten in zijn hand kreeg (Richt 11:30, 32, 36), volgens vers 30 zelfs geheel (dit vers is een gebed van Jefta, maar God verhoorde het, want hij gaf God wat hij beloofd had als tegenprestatie). Hij keerde in vrede terug van de strijd (vers 31), niet met het vooruitzicht op nog meer oorlog tegen hen. Pas toen de onenigheid met de Ammonieten afgelopen was (Richt 12:2) richtte hij 6 jaar (vers 7).
Voor mijn invulling van “in datzelfde jaar”, zie hier.
Jefta
1106-1100
Jefta versloeg de Ammonieten (Richt 12:2) en gaf 6 jaar leiding aan Israël (vers 7).
Datering
De hele serie richters van Gideon tot en met Abdon kan worden gedateerd dankzij één opmerking van Jefta. Hij bevrijdde Israël van de Ammonieten toen Israël precies 300 jaar in het Overjordaanse woonde (Richt 11:26). Mozes had dit gebied veroverd vlak voor zijn dood in 1406; 300 jaar later is 1106.
Die 300 jaar worden vaak opzij geschoven, omdat het zo’n rond getal is. Maar het jaar 1406 kan worden bevestigd. Jefta werd door het volk aangesteld tot aanvoerder “voor het aangezicht van de HEERE in Mizpa” (Richt 11:11). De stam Efraïm was daar niet aanwezig (Richt 12:1), maar Israël was verzameld bij de Heer. Jefta werd dus aangesteld tijdens een volksvergadering. Mozes had opdracht gegeven om die elke 7 jaar te houden (Deut 31:10-11). Als je doorrekent met de volksvergaderingen uit Jozua’s tijd was 1106 een zevende jaar.
Ebzan
1100-1093
Na hem (Jefta) richtte Ebzan 7 jaar (Richt 12:8-9).
Elon
1093-1083
Na hem (Ebzan) richtte Elon 10 jaar (Richt 12:11).
Abdon
1083-1075
Na hem (Elon) richtte Abdon 8 jaar (Richt 12:13-14).
Filistijnen (3)
1124-1084
God gaf de Israëlieten over in de hand van de Filistijnen, 40 jaar (Richt 13:1).
Het klinkt logisch om deze onderdrukking direct na Jefta’s laatste opvolger te plaatsen. Maar de Filistijnen waren al eerder binnengevallen, tegelijk met de Ammonieten (Richt 10:7). Alleen de Ammonieten werden door Jefta verslagen; over de Filistijnen wordt in zijn hoofdstukken verder gezwegen. Dat is opvallend als je bedenkt hoe veel strijd de Filistijnen voor Israël betekenden. Ik denk daarom dat de Filistijnse onderdrukking later wordt behandeld dan de Ammonitische, en dat de Filistijnen uit Jefta’s tijd de tegenstanders van Simson waren.
Een andere aanwijzing daarvoor is Hebreeën 11:32. Hier schrijft Paulus, in zijn lijst met geloofshelden: “Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de profeten.” Deze op het eerste gezicht niet-chronologische volgorde is, op David en Samuel na, volledig chronologisch te verklaren. Deze opsomming past dan bij de chronologische volgorde van alle eerdere geloofsgetuigen die Paulus noemt. (Samuel was een profeet (1 Sam 3:20) en kan door Paulus bij zijn ambtsgenoten zijn gerekend, zodat hij na David kan zijn genoemd.) Zoals ik hierboven concludeerde was Gideon een tijdgenoot van Barak, Debora’s generaal, en versloeg Gideon zijn tegenstander het eerst. Dat Simson voor Jefta staat is alleen mogelijk is als de Filistijnen en Ammonieten tegelijk kwamen. Jefta werd namelijk pas geroepen toen de onderdrukking al 18 jaar duurde (Richt 10:8, 18), ofwel in 1106, en Simson al bij zijn geboorte (Richt 13), waarschijnlijk in 1124/3.
Egypte
Dit is de tijd van Amenhotep III (1142-1105), Akhenaten (1105-1088), Neferneferuaten (1089-1086) en Smenkhkare (1086-1084). In ieder geval in Akhenatens tijd heersten in Israël de stadsvorsten die bekend zijn uit de Amarnabrieven. In mijn chronologie kunnen dit geen anderen zijn dan de stadsvorsten waar Simson tegen streed; zie hier. Simsons tegenstanders worden dan Filistijnen genoemd omdat Gaza in het Filistijnse gebied in die tijd de hoofdstad was van de provincie waar Israël lag.
Voor een kaart waarop de gebieden van de stadsvorsten naast de Ammonitische onderdrukking passen, zie hier.
Simson
1104-1084
Simson gaf leiding in de dagen van de Filistijnen, 20 jaar (Richt 15:20). Dat zal helemaal aan het eind van hun onderdrukking zijn geweest, want hij werd ook tijdens de onderdrukking geboren (Richt 13:5) en Israëlieten mochten pas op hun twintigste het leger in (Num 1:3).
Egypte
Simsons geschiedenis past in de tijd van Amarnabrieven; zie hier. Hij wordt mogelijk genoemd door Shuwardata als leider van de ‘Apiru (Hebreeën).
13-14 oktober 2024: tot hier met herschrijven
Eli
Samuel
Eli en Samuel
Eli begon met richten in het jaar dat Jaïr was gestorven, en deed dat tot in het jaar dat Simson stierf. Simson was een leider die zich vooral bezig hield met aardse zaken, als vechten en seks, Eli was een geestelijk leider (1 Sam 1:17). Ondertussen richtten Jefta en zijn opvolgers in het noorden.
- Eli, 40 jaar – 1124-ca. december 1085
Eli richtte 40 jaar (1 Sam 4:18), waarbij het 40e jaar, dat hij op een paar maanden na niet volmaakte, volledig aan hem werd toegerekend.
Eli richtte Israël tijdens de onderdrukking door de Filistijnen, die hier de stadsvorsten uit de Amarnabrieven zijn. Voor een mogelijke reden waarom hij hogepriester werd, terwijl hij niet van de hogepriesterlijke familielijn afstamde, zie hier.
Voor de mogelijkheid dat hij Ili-Milku is uit de Amarnabrieven, zie hier.
Op de dag van zijn dood was de ark buitgemaakt door de Filistijnen (1 Sam 4:12, 17). De ark bleef 7 maand in hun handen, tot ze tijdens de tarweoogst werd teruggebracht (1 Sam 6:1, 13). Tarwe werd geoogst in mei-juli, dus Eli stierf rond december en had het 40e jaar niet afgemaakt. In die tijd verloor Israël twee keer een veldslag van de Filistijnen (1 Sam 4:2, 10-11). Mogelijk hadden ze daar de moed voor gevat omdat Simson in dat jaar alle stadsvorsten liet sterven (Richt 16:27, 30) en de Israëlieten veilig naar Gaza konden reizen (vers 31). - ark bij de Filistijnen, 7 maand – ca. december 1085-juni 1084
- Filistijnen (onderdanen van Egypte), 20 jaar – 1084-1064
Israël werd onderdrukt door Tutankhamun (1082-1073) en Horemheb (1068-1054). - Samuel, 12 jaar – 1064-1052
Hij stond op om Israël te verlossen van de Filistijnen, en “zij kwamen niet meer in het gebied van Israël, want al de dagen van Samuel was de hand van de HEERE tegen de Filistijnen.” (1 Sam 7:13) Er is een goede reden voor Horemheb (1068-1054) om Israël in deze tijd met rust te laten.
De Bijbel zegt over de duur van zijn richterschap alleen dat hij “van jaar tot jaar” het land rond reisde (1 Sam 7:16).
Josephus zegt dat Samuel 12 jaar richtte, en daarna nog 18 jaar met Saul 12. Josephus kan gelijk hebben. Toen Samuel de Filistijnen versloeg riep hij heel Israël bij elkaar in Mizpa (1 Sam 7:5-6). Dit was een volksvergadering, en als je doortelt vanaf Jefta’s volksvergadering in 1106 was ook 1064 een zevende jaar. - Joël en Abia – 1052-5 april/25 juni 1052
Joël en Abia richtten in Berseba (1 Sam 8:2). Ze richtten minder dan een jaar, tot de oudsten van Israël aan Samuel om een koning vroegen (1 Sam 8:1-5) en God Saul koos (1 Sam 9:17). - Samuel, 18 jaar – 1031-1013
Samuel groeide op toen Eli richter was en leefde nog bijna 40 jaar nadat hij oud was geworden (1 Sam 8:1). Ik vermoed dan ook dat “oud geworden” een jaar of 50-60 was. Dat is oud genoeg om twee volwassen zonen te hebben, maar jong genoeg om nog zo lang mee te gaan. Eli werd tenslotte nog 98 (1 Sam 4:18). Dit zou Samuels geboorte rond 1110-1100 dateren, in het midden van Eli’s richttijd.
Jaël en Bedan
Naast de hierboven genoemden noemt Debora het richterschap van Jaël (Richt 5:6), en Samuel nog richter Bedan, die Israël verloste van de Filistijnen (1 Sam 12:11).
Voor Jaël, die waarschijnlijk in het zuiden richtte en vrede sloot met de Kanaänieten die het noorden onderdrukten, zie hier.
Voor Bedan en de Shasu van Yahweh, zie hier.
Handelingen 13:20
In Handelingen 13 spreekt Paulus de Joden in Antiochië in Pisidië toe. Hij vat de geschiedenis van het volk Israël samen, en na de verdeling van Kanaän zegt hij: “En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel.”
Dit vers is niet zomaar te lezen. De NBV bijvoorbeeld, die gebaseerd is op een iets andere grondtekst dan de HSV, maakt iets heel anders van vers 20: “Dit alles vond plaats in ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Vervolgens stelde hij rechters aan, die heersten tot de tijd van de profeet Samuel.” “Dit alles” begint met Gods uitverkoring van de vaderen van Israël (Hand 13:17).
Kanaän werd verdeeld in 1401-1400. De NBV-versie begint rond 1850, wat slechts 4 jaar scheelt met het begin van de 400-jarige onderdrukking in Egypte (1846-1446). Aan het begin van deze tijd waren de twaalf zonen van Jakob nog in leven (Ex 1:1-4). Het punt waarop dit mank loopt is dat deze twaalf al Israëlieten waren, nakomelingen van Israël (Jakob). God had de vaderen van Israël ongeveer 250 jaar eerder uitgekozen; Abraham was dat al in 2091, en met zijn uitverkiezing werd heel het volk al meegenomen (Gen 12:1-2).
De 450 zullen daarom over de periode van de richters gaan. Als je alle bovenstaande periodes uit de boeken Richteren en 1 Samuel optelt, “tot aan de profeet Samuel” zoals Paulus zegt, maar min Simson want hij richtte tijdens de onderdrukking van de Filistijnen (Richt 15:20), kom je uit op precies 450 jaar. Paulus zal gewoon alles hebben opgeteld.
laatste wijziging: 11 maart 2023
6 september 2024: toegevoegd Handelingen 11:32 als argument dat Simson tegelijk met Jefta richtte
- By José Luiz Bernardes Ribeiro[↩]
- Seder Olam Rabbah, Tractate 12[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 8.3.1[↩]
- Eusebius, Chronicle (ed. Schoene-Petermann), p. 101[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 6.5.4[↩]
- Bible.org, Judges 3, voetnoot 16[↩]
- Nathanael Vette, Kenaz: A figure created out of the scriptures? in Journal for the Study of the Pseudepigrapha, Vol. 29(4) (2020), p. 245-259[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.4.3[↩]
- André Lemaire, From the Origin of the Alphabet to the Tenth-Century B.C.E.: New Documents and New Directions, in New Inscriptions and Seals Relationg to the Biblical World (2012), p. 7-11[↩]
- Robert B. Chrisholm, Jr., The chronology of the Book of Judges: a linguistic clue to solving a pesky problem, in Journal of the Evangelical Theological Society, 52/2 (June 2009), p. 251-252[↩]
- Andrew Steinmann, Literary Clues in Judges: A Response to Robert Chrisholm, in Journal of the Evangelical Theological Society 53 (2010), p. 372[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 6.13.5[↩]