Ramses III, zoals afgebeeld in de tempel van Khonsu in Karnak 1
Inleiding
Sisak was een koning van Egypte die Juda aanviel en Jeruzalem plunderde. Hij is de eerste farao wiens naam in de Bijbel staat, maar is niet zomaar te identificeren. Uit verschillende dynastieën worden verschillende kandidaten naar voren geschoven. Sisak kan uiteraard maar één persoon zijn. Maar wie?
In deze post identificeer ik Sisak met Ramses III (937-906). Hij is de enige koning die aan alle voorwaarden voldoet. Daarnaast geef ik mijn redenen om de andere kandidaten af te wijzen.
(De identificatie van Sisak met Ramses III is één van mijn twee hoekstenen om het Nieuwe Rijk te kunnen dateren. De datering van de farao’s in deze post is daarop gebaseerd en hoort er eigenlijk niet tussen. De jaartallen staan er alleen bij om te laten zien in hoeveel eeuwen Sisak gezocht wordt.)
Sisak
Sisak viel Jeruzalem aan in jaar 5 van Rehabeam van Juda (931-914), ofwel tussen 1 tisjri (26 september) in 927 en de dag voor 1 tisjri (16 september) in 926. Hij verwoestte de versterkte steden van Juda en zou Jeruzalem hebben vernietigd, als Rehabeam en de leiders van Israël zich niet vernederd hadden voor de Heer; in plaats daarvan werden de Judeeërs dienaren van Sisak. Sisak plunderde vervolgens de tempel van de Heer en het paleis. (2 Kro 12:1-9)
De samenstelling van Sisaks leger verraadt in welk deel van de Egyptische geschiedenis hij gezocht moet worden. Hij viel Juda aan “met twaalfhonderd strijdwagens en met zestigduizend ruiters. En het volk dat met hem uit Egypte kwam, Libiërs, Suchieten en Cusjieten, was niet te tellen.” (2 Kro 12:3) Het Egyptische leger bestond vanaf het Nieuwe Rijk uit strijdwagens en een grote hoeveelheid infanterie, die opgedeeld was in groepen van 5000. In het late Nieuwe Rijk bestond een groot deel van de infanterie uit krijgsgevangenen die in Egypte werden geplaatst en daar bleven wonen. 2 De Libiërs uit de oostelijke Delta werden door Ramses II (1043-977) zijn leger in gedwongen; Ramses III herhaalde dit. 3 De Suchieten zijn waarschijnlijk een andere groep Libiërs, de Tjekten (enkelvoud Tjek). In de tijd van dynastieën XIX-XX woonden ze de westelijke oases van Egypte en zaten ze in het Egyptische leger. 4 Ze worden voor het laatst vermeld in de tijd van Ramses V (900-896). 5 De Cusjieten zaten onder andere in de tijd van de Amarnabrieven (1124-1084) in het Egyptische leger; ze worden zowel Meluḫḫa als Kaši genoemd. 6 Maar in de tijd van Shoshenq I (818-797) is daarvoor geen Cusjiet meer beschikbaar. 7
Samen is dit genoeg om te concluderen dat Sisak aan het eind van het Nieuwe Rijk moet worden gezocht, tussen Ramses II en Ramses V. Een andere restrictie is het feit dat Sisak een vriend was van Jerobeam I (931-910/09) (1 Kon 11:40), dus de gezochte koning voerde geen oorlog in het tienstammenrijk.
Kritiek
Zoals wel vaker met onderwerpen uit de Bijbel is er kritiek op de vermelding van Sisak. Afgezien van de theorieën dat de Bijbel pas veel later werd geschreven, waar ik niet op in ga omdat ik het er niet mee eens ben, gaat het hier om Sisaks leger.
1200 strijdwagens is veel. Als je dit aantal naast elkaar zit wordt de rij bijna twee kilometer lang. In het Nieuwe Rijk werden er per 5000 man infanterie 50 strijdwagens ingezet; voor Sisak betekent dit een infanterie van 120.000 man. In Ramses II’s koninklijke stallen in Pi-Ramesse (Qantīr), de grootste onder de bekende stallen uit de oude wereld, was daarentegen slechts plek voor ongeveer 460 paarden; in Amarna was er plek voor ongeveer 200. 8 Ook de 60.000 ruiters is veel. Een paard heeft zo’n 36 liter water en 22 kilo voer nodig per dag, en om door de Sinaïwoestijn genoeg water en voer mee te nemen voor 60.000 paarden is, om het zacht te zeggen, een flinke uitdaging. 9
Het Hebreeuwse woord achter duizend is eleph, dat ook leider of stamhoofd betekent (Gen 36:15-43, Zach 9:7 en 12:5-6, Ps 55:14). Zo worden in Numeri 1 waarschijnlijk ook de twaalf stammen geteld. 10 Het Hebreeuws deelt 1200 op in 1000 en 200. Als eleph hier leider betekent had Sisak 200 paarden onder 1 leider, en 60 leiders over de ruiters. Gerekend met de verhoudingen uit het Nieuwe Rijk had Sisak 20.000 man voetvolk. Dat is niet onmogelijk. In de vierde eeuw v.Chr. bestond Djedhors leger uit waarschijnlijk 90.000 mensen en dat van Nectanebo II uit 100.000 11.
Een ander punt van kritiek is Sisaks ruiters. Cavalerie wordt in Egyptische teksten nauwelijks genoemd. De eerste aanwijzingen voor ruiterij komen pas uit dynastie XXVI (726-656), in Assyrische teksten over Taharqa. 12 Dat is anders in de archeologie. In 2014 werden in Abydos het graf en skelet van Useribre Senebkay ontdekt, een koning uit de Tweede Tussenperiode. Net als de anonieme koning uit het naburige graf CS10 was aan zijn onderlichaam is te zien dat hij al van kinds af aan op een paard reed. Als Senebkay als een cavalerist op paarden streed is het mogelijk om de wonden op zijn lichaam te verklaren. Sneden in zijn enkels, knieën en onderrug brachten hem omlaag. Hij kan kort geprobeerd hebben om zich te verdedigen, wat de sneden in zijn handen en vingers verklaart, maar de bijlslag in zijn schedel was te veel voor hem. 13
Er is een groot verschil tussen hoe paarden werden gebruikt door de cavalerie en de andere manieren. Paarden waren mogelijk al in het Egypte van het late Middenrijk aanwezig, voor militaire verkenningen en snelle bewegingen. 14 Als de cavalerie inderdaad in Egypte pas in dynastie XXV gebruikt werd, kan Sisak zijn paarden voor dit doel hebben meegenomen naar Juda. Een kleine hoeveelheid paarden past daar beter bij 15. 60 man op een paard is daar genoeg voor.
Shoshenq I
Van alle kandidaten voor Sisak wordt Shoshenq I (818-797) het vaakst naar voren geschoven. Op het eerste gezicht is dat een logische keuze. In de standaardchronologie kan hij in ongeveer de goede tijd worden geplaatst en hun namen komen overeen; beide hebben de medeklinkers ššq (de n werd regelmatig weggelaten). Van Shoshenq is bovendien een oorlog in Israël bekend waarvan de lijst met veroverde plaatsen grotendeels bewaard is gebleven. Jeruzalem staat er niet tussen, dus hard bewijs ontbreekt, maar die naam kan verloren zijn gegaan. Het probleem met Shoshenq is alleen dat veel van de overgebleven plaatsnamen in het tienstammenrijk liggen 16. En dat maakt de identificatie heel onlogisch: op dat moment heerste daar Jerobeam I, de vriend van Sisak (1 Kon 11:40).
Shoshenqs campagne lijkt in niets op die van Sisak. Sisak viel Juda aan; Shoshenq ontweek Juda door de steden van de Jizreëlvallei en de Jordaan aan te vallen, en voerde alleen een tweede aanval op de Negev uit. Het deel van Shoshenqs plaatsnamenlijst waar Jeruzalem wordt verwacht is goed bewaard gebleven, maar Jeruzalem staat er niet tussen. 17 Ook vanuit Egypte is de identificatie moeilijk, want in Shoshenqs tijd zaten er geen Cusjieten in het leger. Cusj wordt zelfs nauwelijks vermeldt in zijn tijd. Twee scarabeeën uit Cusj die van hem zouden zijn, komen uit graven in Napata die pas lang na zijn regering werden gegraven. 7
Barry Beitzel schrijft dat de Libiërs in Sisaks dienst voor Shoshenq I spreken. 18 Alhoewel Shoshenq een Libiër was is dit geen beslissend argument. Volgens de Wilbour Papyrus woonden er Libische boeren in Egypte tijdens dynastie XX, en in dynastie XIX voerden zowel Seti I (1052-1043) 19 als Merenptah (977-968) 20 Libiërs als gevangen naar Egypte. Hun nakomelingen waren onderdanen van de farao en kunnen in Sisaks leger hebben gezeten.
Thutmose III
Volgens Immanuel Velikovsky was Sisak Thutmose III (1229-1175). Een van zijn redenen daarvoor is de “verschrikkelijke vijand” tegen wie Thutmose streed bij Megiddo. Deze vijand was de koning van Kadesh; Kadesh betekent heilig in het Hebreeuws, en Jeruzalem was een heilige stad.
Jeruzalem was daarentegen geen heilige stad voor Egypte, want het was de stad van een God die ze niet aanbaden. Kadesh is de naam van een bekende stad in Amurru, ofwel Syrië, ver ten noorden van Jeruzalem.
Ook chronologisch gezien kan Thutmose Sisak niet zijn. De Derde Tussenperiode moet dan nog veel meer in elkaar geschoven worden dan ik doe, en dat is gezien het aantal generaties tussen Shoshenq I en Pasenhor uit de tijd van Shoshenq V niet de bedoeling. Daar is een nog radicalere revisie van Egyptes geschiedenis voor nodig. Jim Reilly van displaceddynasties.com plaatst dynastie XXVI tíjdens, en niet voor, de eerste Perzische overheersing, en maakt daardoor 121 jaar “winst”, maar zijn theorie klopt niet. Twee farao’s van XXVI worden bij naam genoemd in juist de Bijbel, waar Reilly zijn revisie op baseert. Necho (2 Kon 23:29, 33-35, Jer 46:2) en Hofra (Jer 44:30) staan in de goede tijd vermeld om bij XXVI te horen, en op de juiste chronologische afstand van Tirhaka, de koning van Cusj (2 Kon 19:9), ofwel Taharqa van dynastie XXV. Waar Tirhaka nog eventueel een Takelot kan zijn, gaat het mis omdat hij koning van Cusj wordt genoemd; de bekende Takelots waren Libiërs. Hofra (Jer 44:30) kan niet identiek zijn met Shabaka, want geen van Shabaka’s namen lijkt op Hofra.
Ook Reilly’s reden om XXVI tijdens de Perzische overheersing te plaatsen is tegen te spreken.
Thutmoses verschrikkelijke vijand is in mijn chronologie een bondgenoot van koning Jabin van Kanaän, die door Debora en Barak werd verslagen; zie hier.
Amenhotep II
Amenhotep II (1178-1152) is de keuze van Anne Habermehl. Ze baseert dit op haar idee dat Thutmose III, die Gezer verwoestte, Salomo’s schoonvader was die hetzelfde deed. Amenhotep moet dan in zijn laatste oorlog, in jaar 9, toen hij in Israël vocht, Jeruzalem hebben geplunderd. Ze ziet in Amenhoteps Nebty-naam, weser fau, sekha em waset, de herkomst van de naam Sisak en van het Griekse Sousakim. 21
Dat Sisaks naam te herleiden wordt tot een Egyptische is aantrekkelijk, maar haar basis hiervoor, de identificatie van Thutmose III met Salomo’s schoonvader, is tegen te spreken. Dat geldt ook voor dit gevolg. Amenhotep noemt in de oorlog uit jaar 9 de plaatsen die hij aandeed en geen van deze plaatsen is te identificeren met Jeruzalem. De namen passen eerder bij een inval waarbij kleinere plaatsen in Israël getroffen werden.
Ramses II
Ramses II (1043-977) wordt door onder andere David Rohl aangezien voor Sisak. Op zich klinkt dat logisch. Ramses plunderde in jaar 8 een stad die Salem heette, wat een naam is van Jeruzalem (Ps 76:2). Bovendien wordt Ramses’ naam soms ingekort tot sysw (Sysu), en dat lijkt sterk op Sisak 23. Maar het volledige plaatje wordt minder logisch als je Ramses’ oorlogsgegevens beter bekijkt.
Ramses plunderde in jaar 8 meer dan alleen Salem. De lijst bestond oorspronkelijk uit 18 steden en mogelijk zelfs 24, maar de meeste namen zijn helaas verloren gegaan. Wat nog wel bewaard is zijn k’-r’-pw-˹t˺ op de berg van Bethanath (b’-y-ty-‘-n-ty), m’-r’-m, het bewuste Salem (s’-r’m), en Deper (d’-pw-r’) in het land Amur (’-m-w-r’). 24 Amur is Syrië, en daar in de buurt zijn logische identificaties voor twee van deze steden te vinden. Een Beth-Anath lag in Naftali (Joz 19:38) en m’-r’-m kan Merom zijn, bekend van zijn wateren (Joz 11:7-8). Ramses plunderde dus het noorden van Israël en dat maakt een identificatie met Sisak net als bij Shoshenq I onlogisch. Sisak was bevriend met Jerobeam I, de koning van het noorden (1 Kon 11:40).
Salem is naast een naam voor Jeruzalem ook een plaats bij Sichem. In de HSV staat “Jakob kwam veilig aan bij de stad Sichem” (Gen 33:18), maar in de marge van de grondtekst staat “Salem, een stad bij”. De Septuagint heeft hier dan ook “Jakob kwam aan bij Salem, een stad van Sichem.” Er moet een Salem bij Sichem hebben gelegen om de opmerking in de marge en de Septuagint te verklaren. Maar dat Ramses niet de stad bij Sichem, maar toch Jeruzalem bedoelde, werd me pas duidelijk doordat Asaf in Psalm 79 in de tijd van Saul een plundering van Jeruzalem beschrijft. Als Ramses III Sisak is, is Ramses II’s plundering van Salem in ongeveer dezelfde tijd te plaatsen als de plundering van Jeruzalem uit Psalm 79.
Ramses IV
Ramses IV (906-900) is de keuze van Jaap Titulaer. Hij baseert dit op de chronologie van de Derde Tussenperiode, die hij minder verder ingekort krijgt dan ik, en dat Gezer ergens na Merenptahs inname daarvan werd weggegeven. Dit combineert hij met een oorlog van Ramses IV in Azië in jaar 3, waarbij onder andere ‘Apiru (Hebreeën) gevangen werden genomen. 25
Een verdere inkorting van de Derde Tussenperiode is mogelijk; zie de posts over dynastieën XXI en XXII en het familieoverzicht voor de details. Afgezien daarvan is de oorlog uit jaar 3 een probleem voor de identificatie. Deze oorlog wordt vermeld op de Great Stela uit de Wadi Hammamat. Hierop staat over Ramses IV: “who plunders the Asiatics in their valleys”. 26 De bedoelde Aziaten woonden in valleien; Jeruzalem ligt boven op de berg Sion (2 Kon 19:31).
Ramses VI
Dat Ramses VI (896-888) Sisak zou zijn is een idee van Ad Thijs. Die keuze komt door zijn chronologie, en omdat Ramses VI de laatste Ramsesside is wiens naam gevonden werd in Israël. Er is geen bewijs dat hij iets met Jeruzalem te maken had. 27
Thijs plaatst dynastie XX zo’n 25 jaar eerder dan ik en dan is Ramses VI een logische kandidaat. Maar behalve zijn chronologie spreekt er niks voor Ramses VI. Het is ook onwaarschijnlijk, want ruim twintig jaar na Sisak overviel Zerah, de Cusjiet Juda, en hij stond in dienst van een farao; na Zerahs aanval verdwijnt elke vermelding van Egypte. De laatste Ramses die vermeld wordt in Israël hoort daarom eerder rond Zerahs tijd thuis.
Ramses III
Peter James tenslotte identificeert Sisak met Ramses III (937-906). Ik ga daarin met hem mee, om de eenvoudige redenen dat mijn chronologie van het Nieuwe Rijk, die in den beginne gebaseerd is op de identificatie van Thutmose III als de anonieme helper van Debora, Ramses in ongeveer die tijd plaatst, en omdat Ramses Jeruzalem noemt in een lijst.
De bewuste oorlog begon bij Juda’s buren. Ramses III plunderde in jaar 11 (927/6) de bewoners van het Seïrgebergte (Edom) en de stammen van de Shasu (nomaden). 28 In de woorden van de Papyrus Harris I: “I destroyed the people of Seir (Edom), of the tribes of the Shasu; I plundered their tents of their people, their possessions, their cattle likewise, without number. They were pinioned and brought as captive, as tribute of Egypt. I gave them to the gods, as slaves into their house[s].” 29
De “Great Asiatic List” in Medinet Habu is een lijst van steden, die Ramses veroverde. Peter James analyseerde hiervan de nummers 70-110 en kwam tot de conclusie dat Ramses niet alleen door Seïr marcheerde, maar ook door Juda. Daar zijn de meeste van deze plaatsen te vinden, en niet, zoals meestal wordt gedacht, in Libanon of Syrië. James leest in deze lange serie medeklinkers Horonaim (Hoog- en Laag-Bet-Choron worden in de Septuagint zo samen genoemd), Libna (Joz 10:29), Karmel in Juda (Joz 15:55), Hebron, Janim in Juda (Joz 15:53), Debir in het Bergland van Juda (Joz 15:48), Afeka in Juda (Joz 15:53), een Migdal, mogelijk Migdal-Gad in het Laagland van Juda (Joz 15:37), Kerioth-Hezron ofwel Hazor (Joz 15:25), de oude Kison van Jabin (Richt 4:7, 5:21), een Semes (mogelijk Beth-Semes, 1 Kon 4:9), de hoogte van Salem (Jeruzalem), de hoogte van Zafon (Richt 12:1 30 ), de Jordaan, Kir-Hareseth in Moab (2 Kon 3:25), Qarho (de citadel van Moabs hoofdstad uit de Mesa-inscriptie), Kerak in zuidelijk Moab, Athar (zie Num 21:1), Jakob-El (Bethel, zie Gen 35:7), mogelijk Luhith in zuidelijk Moab (Jes 15:5, Jer 48:5) en mogelijk de Byzantijnse stad Shivta in de Negev. 31 Hiervan is Hebron een van Rehabeams versterkte steden (2 Kro 11:10).
Met zo veel positieve identificaties, tegen hoogstens een paar als de plaatsen in het noorden worden gezocht, kan het bijna niet anders dan dat James gelijk heeft. “de hoogte van Salem” is dan de hoogte waarop Jeruzalem ligt. In tegenstelling tot het Kadesh van Thutmose III lag dit duidelijk in Juda. Een voordeel van deze lijst, boven die van Shoshenq I of Ramses II, is dat Ramses III geen plaatsen noemt in het tienstammenrijk. Sisak kwam daar niet, want hij was een vriend van de koning (1 Kon 11:40).
Er is slechts één moeilijkheid met Ramses’ lijst: hij veroverde Bethel. Bethel was van zijn vriend Jerobeam I (1 Kon 12:29). Maar voordat Jerobeam de stad noemde was er al een tijd voorbij gegaan; hij had Sichem uitgebouwd, vertrok vandaar en bouwde Penuel (1 Kon 12:25). Het is daarom mogelijk dat Ramses III Bethel veroverde op Juda en het aan Jerobeam gaf, als teken van vriendschap. Dat geeft een extra lading aan Jerobeams idee om één van zijn gouden kalveren in Bethel te plaatsen (1 Kon 12:28-29).
Andere overeenkomsten met Ramses III
De Judeeërs werden dienaren van Sisak (2 Kro 12:8). Zowel Ramses III als Ramses IV ontvingen het tribuut van Retjenu (Syrië-Israël); zie hier voor Ramses III en hier voor Ramses IV. Dit wil niet zeggen dat ze tribuut ontvingen van iedereen uit het complete Retjenu. Farao’s hielden over het algemeen van opscheppen en een deel van dit gebied, zo klein als Juda, is ook mogelijk. Na Ramses IV verdwijnen de vermeldingen van tribuut uit Retjenu, en ook dit past bij de Bijbel; zie hier.
Een andere grote, minstens zo belangrijke, overeenkomst tussen Ramses III en Sisak is de datering. Jaar 11 van Ramses III begon, als alle redenen om hem in dit deel van deze eeuw te plaatsen kloppen, op 2 januari 927 en eindigde op 1 januari 926; Sisak plunderde Jeruzalem in jaar 5 van Rehabeam, ofwel tussen 26 september 927 en 15 september 926. Sisak was daarom tussen 26 september 927 en 1 januari 926 in Jeruzalem.
Heel algemeen gezegd vond ik dat Ramses III belasting begon te heffen in Israël en in zijn tijd daar verschillende administratieve centra werden gebouwd. 32 De bron daarvoor kon ik helaas niet vinden en dus blijft het mij onduidelijk welke vondsten tot deze zin leidden.
“Sisak, de koning van Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis van de HEERE en de schatten van het huis van de koning weg, ja, hij nam alles weg.” (2 Kro 12:9) Salomo “maakte het zilver in Jeruzalem zo overvloedig als stenen” (1 Kon 10:27) en ondanks dat is er na Sisaks bezoek weinig zilver meer te bekennen; Rehabeam maakte schilden van brons (1 Kon 14:27). Voor de invloed van deze enorme hoeveelheid zilver op de zilverprijs in Egypte, zie hier.
Ramses III’s overwinning in de archeologie
Meer bewijsmateriaal voor de identificatie van Sisak met Ramses III, is gevonden in de archeologie. Dit komt uit een paper van John Bimson 33 die ik niet online kon vinden. Wel vond ik een paar van zijn conclusies in onder andere de al geciteerde paper van James. Het gaat hier om de versterkte steden van Rehabeam die Sisak innam (2 Kro 12:4). Van deze versterkte steden (2 Kro 11:5-12) ligt een groot deel in de Sjfela (Shephelah), in wat toen het westen van Juda was:
Van Rehabeams 15 versterkte steden zijn er 8 gevonden in de archeologie. Hier is alleen in Maresa geen bewijs gevonden van bewoning uit de tijd van Ramses III, ofwel de Late Bronstijd IIB/IJzertijd I, en dat komt waarschijnlijk door de beperkte opgravingen. 35 In de tijd van Ramses III verdween een groot deel van de bevolking in de Sjfela, door wijdverspreide verwoesting en verlating. Bimson noemde dat zelfs “the emptying of the Shephelah”. Uit Egyptische inscripties blijkt dat Ramses III direct verantwoordelijk is voor de verwoesting van stratum VI in Lachis. 36 Dit stratum kan geplaatst worden in Salomo’s tijd; zie hier. Horonaïm in Ramses’ lijst is waarschijnlijk de door Salomo versterkte plaatsen Laag- en Boven-Beth-Horon (1 Kon 9:17, 2 Kro 8:5). Deze lagen zo’n zeven kilometer ten noordoosten van Ajjalon, en kunnen volgens James ook bij de versterkte steden horen. 37
Ramses III in Griekse schrijvers
Dat Ramses III Sisak is, is ook een conclusie die te trekken is vanuit latere Griekse schrijvers. Dat heeft alles te maken met de Trojaanse oorlog.
De datering van deze oorlog was al in de oudheid onduidelijk. Onder de oude Grieken varieerde het jaartal van, omgerekend naar het christelijke tijdperk, de 12e eeuw tot de 10e eeuw v.Chr.; Timaeus kwam uit op 1193 en Appianus op 914. Uit Fenicische gegevens blijkt dat Hiram van Tyrus, de bondgenoot van Salomo, tijdens de Trojaanse Oorlog regeerde. De volgende quote is van Clement van Alexandrië: 38 “Hiram gave his daughter to Solomon about the time of the arrival of Menelaus in Phœnicia, after the capture of Troy, as is said by Menander of Pergamus, and Lætus in The Phœnicia.” 39 Manetho plaatst de val van Troje in de tijd van Thuoris (Tausret, 956-951/0). Sisak moet dus in de tijd direct na de Trojaanse Oorlog worden gezocht.
De machtigste farao rond Thuoris’ tijd was volgens Manetho Sethos-Rhamesses, waarschijnlijk Seti II (968-962). Sethos-Rhamesses vocht met cavalerie en vloot tegen Cyprus en Fenicië, maar dit verhaal is waarschijnlijk gebaseerd op Ramses III’s inscripties in Medinet Habu. Tacitus (Annals, 2.60) noemde deze veroveraar Rhamses. Volgens Plinius (Natural History, 36.14) leefde Rhamesis tijdens de val van Troje. Dit kan alleen de Rhampsinitos van Herodotus en de Rhempsis van Hecataeus van Abdera zijn, die direct na de Trojaanse oorlog wordt geplaatst. Als je dit vergelijkt met de moderne reconstructie kom je uit op Ramses III. 40
De naam Sisak
Het laatste punt dat overblijft is de naam Sisak. Dit is de sterkste reden om hem te identificeren met Shoshenq I. ššq, de Hebreeuwse medeklinkers, zijn dezelfde als die van Shoshenq, wiens naam vaak zonder n als ššq werd geschreven in hiërogliefen. 41
Het verschil tussen Sisak en Ramses wordt meestal verklaard door de bekende afkortingen van de naam r‘-ms-sw (Ramessu). Ramses II wordt in de papyrus Anastasi I in drie verschillende plaatsnamen ssysw (Sesysu) genoemd, op een kom uit Serabit el-Khadim in het Sinaïschiereiland sssw (Sessu) en in het in de papyrus Anastasi II vermelde p3 bḫn n s{t}sw, het bḫn-fort van Se{t}su. Ramses III wordt één keer ss (Ses) genoemd, in Medinet Habu. Deze afkortingen komen weinig voor en na Ramses III verdwijnen ze helemaal uit beeld. 42
Twee argumenten tegen deze afkortingen als bron van de naam Sisak zijn te weerleggen. Sagrillo gaat ervanuit dat de verzen over Sisak pas laat geschreven zijn 43, maar de volledige geschiedenis van de door Sisak verslagen Rehabeam is opgeschreven door de profeet Semaja en de ziener Iddo (2 Kro 12:15). Semaja leefde in Rehabeams tijd (1 Kon 12:22-23) en Iddo schreef ook een verslag over de regering van Rehabeams zoon Abia (2 Kro 13:22) en beide kunnen de inval hebben meegemaakt. Het tweede argument is dat de naam Ramses voorkomt in de tijd van de Bijbel (Gen 47:11, Ex 1:11, 12:37, Num 33:3, en in het apocrieve Judith 1:9) en het vreemd zou zijn als elders zonder duidelijke reden een afkorting van wordt gebruikt. 43 De Bijbel is daarentegen niet heel precies met namen. Ahazia van Juda wordt ook Joahaz genoemd (2 Kro 21:17). Rehabeams opvolger heet zowel Abiam (1 Kon 14:31) als Abia (2 Kro 12:16); zijn moeder heet zowel Maächa (1 Kon 15:2) als Michaja (2 Kro 13:2), en in beide verzen heeft ze een andere vader. Chelubai uit de stam Juda (1 Kro 2:9) heet ook Kaleb (1 Kro 2:18) en Charmi (1 Kro 4:1), en Samuels voorvader Elihu (1 Sam 1:1) wordt ook Eliab genoemd (1 Kro 6:27) en Eliël (1 Kro 6:34). Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, (2 Kon 12:21) heten elders Zabad, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Simrith (2 Kro 24:26). De moeder van Hizkia heette Abi (2 Kon 18:2) en Abia (2 Kro 29:1). Abi betekent “mijn vader” en lijkt geen volledige naam 44; het kan net als Sesysu en varianten een afkorting zijn.
De Bijbel is nog minder precies als het gaat om buitenlandse namen. De duidelijkste voorbeelden daarvan zijn Zerah voor de Egyptische naam Hori en Adrammelech (2 Kon 19:37) voor Arda-Mulišši 45. Beide originelen lijken net als Sesysu, Sessu, Se{t}su en Ses alleen oppervlakkig op hun Bijbelse versies. De bijnamen van de Ramsessen duikt opvallend genoeg vooral op als het gaat over de Levant 46 of het buitenland. Minstens een van de plaatsnamen van Sesysu lag in Syrië, Sessu komt uit het Sinaïschiereiland en wanneer Ramses III Ses wordt genoemd in Medinu Habu gaat het ook over het buitenland: “<to> your ka, oh Ses<i>, the divine king, the sun of every land.” 47 Ik zie dan ook geen reden om Sisak níet met een van deze bijnamen te identificeren.
Sisak kan zelfs een Hebreeuwse naam zijn, een variant op Sasak (1 Kro 8:14, 25). Voor de invallende koning werd dan een Hebreeuwse naam uitgekozen die op Sesysu, Sessu, Se{t}su en Ses lijkt. Dat levert geen probleem op voor de verschillende spellingen van de s. De naam Ramses en afkortingen zijn met een s geschreven en Sisak met š. Meestal levert een Egyptische s in het Hebreeuws ook een s op, maar volgens sommige historici en taalkundigen kan de Egyptische s soms ook een Hebreeuwse š worden 48. De q in Sisak komt weer niet voor in de verschillende afkortingen van Ramses en het kan een woordgrap zijn, zoals het Fenicische y-zbl, Jezebel met de betekenis “waar is de prins (Baäl)?”, in het Hebreeuws ’î-zebel werd, “waar is de mest?” Sisak is dan een variant van het Hebreeuwse Sasak (1 Kro 8:14, 25), mogelijk met de betekenis “haasten naar” of “smachten”. Sagrillo wijst dat allemaal af omdat er volgens hem niet diep genoeg op wordt ingegaan. 49 Hij maakt daarentegen ook een vreemde sprong; hij denkt dat Sasak een variant van Shoshenq kan zijn 49. Shoshenq was een Libiër, Sasak leefde in elke chronologie nogal vroeg om een Libische naam te hebben. De eerste Libiërs in de Bijbel verschijnen pas bij Sisaks aanval (2 Kro 12:3). Sasak was een Benjaminiet, een familiehoofd die in Jeruzalem woonde (1 Kro 8:28) voordat Sauls verwanten daar gingen wonen (1 Kro 8:32). Saul (1052-1011) leefde zelfs in de standaardchronologie een eeuw voor Shoshenq I.
Ik zie daarentegen ook geen problemen in de verklaring van Michael S. Sanders. Hij ziet de naam Sisak in het eerste deel van een van Ramses III’s Horusnamen, k3-nḫt-swsḫ-kmt (Ka-nakht Susekh-kemet), “de sterke (nḫt) stier (k3), uitbreider (swsḫ) van Egypte (kmt)”. Sisaks ššq lijkt op swsḫ met de k van kmt. Bewijs hiervoor vindt Sanders in de Septuagint, waar Sisak Susakim wordt genoemd (1 Kon 12:24e); daar is de m van kmt bewaard gebleven. De -t werd volgens hem waarschijnlijk niet uitgesproken. En daar heeft hij gelijk in. In het Laat-Egyptisch werd de eind-t regelmatig weggelaten of afgezwakt tot een alef. 50 “Uitbreider van Egypte” is een toepasselijke naam voor degene die Jeruzalem plunderde: sinds dat moment hoorde Juda bij Egypte (2 Kro 12:8). Van al Ramses’ namen is dan een deel gekozen dat uitbeeldde wat hij deed en wat voor consequenties zijn inval had. Het idee dat buitenlanders alleen de nomen of prenomen kenden van de koningen van Egypte (waar dat vandaan komt weet ik niet meer) gaat niet op, want als onderdanen van de farao konden de Judeeërs hem beter leren kennen. Dat geldt ook voor zijn vijf namen en hun varianten.
Zolang een bijnaam van Ramses III net als de naam Jezebel veranderd werd past alles wat over Sisak gezegd wordt bij Ramses III. Het maakt dan niet meer uit of Sisak een vervorming is van Ses of Susekh-kemet. Dat de afkortingen van Ramses’ naam niet voorkomen na Ramses III 43 en de Suchieten (Tjekten) voor het laatst genoemd worden in de tijd van Ramses V, 5 zijn dan twee bewijzen dat wat geschreven staat over Sisaks inval uiterlijk opgeschreven werd rond de tijd van Ramses V.
laatste wijziging:
23 januari 2023: een vergissing van 1 jaar in de datering van Sisaks plundering van Jeruzalem hersteld
16 februari 2023: verduidelijking
11 augustus 2023: toegoevoegd de stukken over Sisaks leger, de volken daarin en de kritiek
14 augustus 2023: het stuk over Sisaks naam gewijzigd en flink aangevuld
10 maart 2024: laatste alinea over de archeologie verplaatst naar het bewijs voor Salomo, toevoeging de vergelijking van Shoshenq I’s oorlog met die van Sisak
8 april 2024: opmerking over Bethel bij Ramses III geplaatst, stuk over Sisaks naam iets verduidelijkt
25 april 2024: iets verduidelijkt
24 juni 2024: de zin over Jozacar/Zabad en Jozabad toegevoegd
- By Asavaa, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=10233973[↩]
- Troy Leiland Sagrillo, Šîšaq’s Army: 2 Chronicles 12:2-3 from an Egyptological Perspective, in The Ancient Near East in the 12th–10th Centuries BCE, Culture and History, Proceedings of the International Conference held at the University of Haifa, 2–5 May, 2010 (2012), p. 426-428[↩]
- TIP, Supplement (1986), § 444[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 440-445[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 448-449[↩][↩]
- Brief EA 70, Amarna, p. 137, met noot 2[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 446-448[↩][↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 433-435[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 435-436[↩]
- Rabbi Michael S. Bar-Ron, The good Torah sense of the “alpha-eleph” How the Torah counts the tribes and why[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 435[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 436-438[↩]
- Josef Wegner, A royal necropolis at South Abydos – New Light on Egypt’s Second Intermediate Period, in Near Eastern Archaeology, Vol. 78, No. 2 (June 2015), p. 74-75[↩]
- Wegner, op. cit., p. 76[↩]
- Sagrillo (2012), op. cit., p. 449[↩]
- TIP, Excursus E[↩]
- David M. Rohl, A Test of Time: The New Chronology of Egypt and its Implications for Biblical Archaeology and History, in Journal of the Ancient Chronology Forum, Volume 5 (1992), p. 41[↩]
- Beitzel (2012), p. 286, voetnoot 268[↩]
- Ancient Records, deel III, § 133-134[↩]
- Ancient Records, deel III, § 588-589, 601[↩]
- Anne Habermehl, Chronology and the Gezer connection – Solomon, Thutmose III, Shishak and Hatshepsut, in Journal of Creation 32(2) 2018, p. 86[↩]
- CC BY-SA 2.0[↩]
- David M. Rohl, A Test of Time, Rediscovering Ancient Israel, in Journal of the Ancient Chronology Forum vol. 5 (1992), p. 42-43[↩]
- Ancient Records, deel III, § 356-360[↩]
- Jaap Titulaer, Re: identity of Solomon’s father-in-law, Ramesses III or IV as Shishak[↩]
- Kitchen (2012), p. 12-13[↩]
- Thijs (2011), p. 57-58[↩]
- James (2017), p. 89[↩]
- Ancient Records, deel IV, § 404[↩]
- Hier staat “Zafon bij de Jordaan”; de HSV vertaalt Zafon met “het noorden”.[↩]
- James (2017), p. 105-127[↩]
- Frank J. Yurco, 3,200-Year-Old Picture of Israelites Found in Egypt, in Biblical Archaeology Review, Vol. 16, Issue 5 (Sep/Oct 1990), p. 20-38, p. 19 in de pdf[↩]
- John Bimson, Ramesses III as Biblical Shishak? Some Notes on the Archaeological Evidence, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 98-116[↩]
- Kaart van Uwe Zerbst, uit het artikel van John Bimson en overgenomen door James (2017), p. 133[↩]
- Ronald Waffenfels, Shishak and Shoshenq: A Disambiguation, in Journal of the American Oriental Society, 139.2 (2019), p. 491[↩]
- James (2017), p. 129[↩]
- James (2017), p. 132[↩]
- Nikos Kokkinos, Josephus and Greek Chronography: Troy, Solomon, Shishak and Ramesses III, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 160[↩]
- Clement van Alexandrië, Stromata, boek 1, hoofdstuk 21[↩]
- Nikos Kokkinos, Josephus and Greek Chronography: Troy, Solomon, Shishak and Ramesses III, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 163 en voetnoot 52 op p. 162[↩]
- Troy Leiland Sagrillo, Shoshenq I and Biblical Šîšaq: a philological defence of their traditional equation, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 68-69[↩]
- Sagrillo (2015), op. cit., p. 62-63[↩]
- Sagrillo (2015), op. cit., p. 63[↩][↩][↩]
- Pulpit Commentary op 2 Kings 18:2[↩]
- Karen Radner, The trials of Esarhaddon: the conspiracy of 670 BC, in ISIMU: Revista sobre Oriente Próximo y Egipto en la antigüedad 6 (2003), p. 167[↩]
- James (2017), p. 130, voetnoot 290[↩]
- Sagrillo (2015), op. cit., p. 62[↩]
- Sagrillo (2015), op. cit., p. 65-66[↩]
- Sagrillo (2015), op. cit., p. 67[↩][↩]
- Matthew J. Adams, Manetho’s Twenty-third Dynasty and the Legitimization of Kushite Rule over Egypt, in Antiguo Oriente, Volumen 9, Volumen en honor de Alicia Daneri Rodrigo con motivo de su retiro (2011), p. 38[↩]