Categorieën
8. Late Periode

Apries in Ezechiël 29-32

Ruïnes van Deir el-Medina, het dorp waar de arbeiders van de farao woonden 1

Nebukadnezar en Egypte

Er is een ding wat de chronologie van dynastie XXVI overhoop lijkt te halen. Dit is de verwoesting van Egypte door Nebukadnezar, de koning van Babel. Ruim twee decennia eerder was dit al door God geopenbaard aan Ezechiël.

Ezechiël beschrijft de verwoesting in hoofdstukken 29-32. Een gevolg van deze verwoesting was dat Egypte veertig jaar onbewoond zou blijven (29:11). Als je de chronologie kijkt is daar geen sprake van. Integendeel. Nebukadnezar viel in maart 567 Egypte binnen, maar daarna begon Egypte onder Ahmose II enorm te bloeien; in zijn regering stonden in Egypte 20.000 steden 2 en werden vele tempels gebouwd 3.

De Bijbel beschrijft twee uitkomsten van Nebukadnezars inval. Een daarvan was de 40 jaar verwoesting, de andere was: “Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van weleer, spreekt de HEERE.” (Jer 46:26) Dit is wat er gebeurde. Opvallend genoeg duurde ook de bloeiperiode 40 jaar (567-527). Maar hoe zit het met de verwoesting?

Ezechiëls profetieën

Om te beginnen gaat het hier om profetieën. Soms werden ze kort van tevoren gegeven (1 Kon 22:17, 34-35), en soms meer dan twee millennia van tevoren (Dan 9:27, Mat 24:14-15). Profetieën hebben volgens de schrijver van Unravelations soms meerdere lagen. Dat betekent dat een profetie meerdere keren vervuld kan worden: een keer gedeeltelijk, en een tweede keer in zijn geheel. 4 Dat is wat hier aan de hand zal zijn. Uit 29:14 kan je namelijk de conclusie trekken dat alleen Pathros, Opper-Egypte, 40 jaar onbewoond was, maar de bloeiperiode gold voor heel Egypte; Ahmoses tempels stonden van noord tot zuid, van oost tot west. Pas de tweede vervulling wordt gevolgd door onbewoondheid. Dit moet in de toekomst liggen, want vanaf de onbewoning zal er “geen vorst meer uit het land Egypte komen” (30:13), en op het moment heerst er nog steeds een vorst over Egypte.

Een ander voorbeeld van een dubbellaagse profetie is Hosea 11:1: “Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.” Dit is als eerste een terugblik naar de exodus. Daarnaast is het een vooruitblik op de Messias, want Jezus, Gods Zoon met een hoofdletter, woonde in Egypte voor zijn stiefvader hem meenam naar Nazareth (Mat 2:15).

Als iemand de meerdere lagen in een profetie negeert, kan dat grote gevolgen hebben. Jim Reilly bijvoorbeeld plaatst de 40 jaar onbewoning direct na de verwoestingen door Nebukadnezar, en zet daarom dynastie XXVI midden in de Perzische overheersing. Maar dat is niet logisch:

  • Necho (Nekau II) en Hofra (Wahibre, Apries) worden in de Bijbel genoemd, in de periode waarin ze volgens ook de standaardchronologie regeerden.
  • In de Perzische overheersing stonden verschillende rebellen op, die geen koningen van XXVI waren.
  • Als dynastie XXVI tijdens de Perzische overheersing regeerde moeten alle eerdere dynastieën dichter naar het heden worden geplaatst, maar de Assyrische overheersers noemen Taharqa en zijn opvolger, de laatste twee koningen van dynastie XXV, precies in de goede tijd.
  • Ondanks dat de tweede vervulling nog moet komen, past de anonieme farao uit Ezechiëls profetieën, die gedateerd kan worden in de tijd waarin Wahibre volgens de standaardchronologie regeerde en leefde, uitstekend bij wat over Wahibre bekend is. Dat leg ik hieronder uit, zodat er geen twijfel kan zijn over dat dynastie XXVI thuishoort in de tijd waarin de standaardchronologie hem plaatst.

De eerste profetie

Ezechiël heeft zijn profetieën meestal uitstekend gedateerd; hij is daarin nog duidelijker dan Mozes. Slechts een van de zeven heeft geen datum. De eerste profetie in zijn vier Egypte-hoofdstukken werd gegeven in jaar 10, op de 12e dag van de 10e maand (29:1).

Als jaartelling gebruikte Ezechiël de ballingschap van Jojachin (Ez 1:2). Om die te kunnen plaatsen gaan we naar het 37e jaar van die telling, toen Jojachin uit de gevangenis werd gehaald; dat was op de 27e dag van de 12e maand in het jaar dat Evil-Merodach koning werd (2 Kon 25:27). Dat jaar was 562/1 5; de dag van Jojachins vrijlating was 4 maart 561. Het eerste jaar is dus 598/7.

Om het omrekenen van deze jaartelling naar de Juliaanse kalender een stapje ingewikkelder te maken gebruikte Ezechiël net als het koninkrijk Juda jaren die niet begonnen op 1 nisan, in maart, maar op 1 tisjri, in september; de maanden hadden dan wel weer dezelfde nummers als in jaren die begonnen op 1 nisan. 6 Maand zes uit het ene jaar werd dus gevolgd door maand zeven uit een volgend jaar. Voor het geval het niet meer te volgen is, dat geeft niet, want de datum is om te rekenen tot 18 december 589.

De farao die op 18 december 589 regeerde was hoogmoedig “omdat hij heeft gezegd: De Nijl is van mij, ik heb die zelf gemaakt. Daarom, zie Ik zál u, met uw Nijl! Ik zal van het land Egypte puinhopen maken, puin in een woestenij, vanaf Migdol tot Syene, tot aan de grens met Cusj. Geen mensenvoet zal erdoor gaan, geen dierenpoot zal erdoor gaan: het zal veertig jaar onbewoond blijven.” (Ez 29:9-11) Het was een straf voor de hoogmoed van deze farao, dus hij zal in leven zijn geweest toen Nebukadnezar Egypte in maart 567 verwoestte. Hij kan alleen Wahibre (589-568) zijn, die sinds 568 in de gevangenis zat en in 565 door de bewoners van Egypte werd gewurgd.

De derde profetie

De derde Egypteprofetie, de tweede in een chronologische volgorde, is niet gedateerd. Het lijkt een dubbellaagse profetie, want Nebukadnezar wordt genoemd als aanvaller (30:10), maar er staat ook: “Er zal geen vorst meer uit het land Egypte komen.” (30:13) De huidige president, Abdul Fatah al-Sisi, komt uit Egypte, dus minstens een deel van deze profetie moet duidelijk nog vervuld worden.

De vierde profetie

Deze dateert uit jaar 11, van de 7e dag van de 1e maand (30:20), 30 maart 587. Op die dag zei God tegen Ezechiël: “Mensenkind, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte, gebroken. En zie, hij is niet verbonden door een verband aan te leggen om hem te verbinden, om genezing te brengen, om hem sterk genoeg te maken om het zwaard te hanteren.” (30:21)

De reden van de breuk staat in Jeremia 37. Tijdens Nebukadnezars tweede beleg van Jeruzalem “was het leger van de farao uit Egypte uitgetrokken. Toen de Chaldeeën die Jeruzalem belegerden, dit bericht daarover hoorden, trokken zij van Jeruzalem weg.” (Jer 37:5) Het leger van de farao was gekomen om Juda te helpen, maar keerde terug naar Egypte (vers 7).

De vijfde profetie

Deze komt ook uit jaar 11, op de 1e dag van de 3e maand (31:1), 22 mei 587. Hierin vergelijkt God de farao met Assyrië en de bomen uit de hof van Eden. “Met wie bent u dus in luister en grootheid te vergelijken onder de bomen van Eden? U zult met de bomen van Eden in de onderste plaatsen van de aarde neergestort worden. Te midden van onbesnedenen zult u liggen, met hen die vielen door het zwaard. Dat is de farao en zijn hele menigte, spreekt de Heere HEERE.” (31:18)

Egypte was een volk dat hun zonen besneed (Jer 9:25-26), dus de farao zou tussen de lijken van een vreemd volk liggen.

Zelfs vlees eten dat gesneden was met een Grieks mes was voor Egyptenaren al een gruwel 7, en als je bedenkt hoe zorgvuldig ze met hun overledenen omgingen was dit helemaal een afschuwelijk vooruitzicht. Wahibre werd nog netjes begraven door zijn moordenaars 8. Cambyses (527/6-522), nadat hij Egypte had veroverd, gebood dat Ahmoses gebalsemde lichaam uit zijn graf moest worden gehaald om het te geselen, het haar uit te trekken en op andere manieren te mishandelen. Toen ze hier moe van waren gebood Cambyses om het te verbranden, wat voor zowel Perzen als Egyptenaren een gruwel was. Maar de Egyptenaren zeiden dat dit niet werd gedaan met Ahmoses lichaam, maar een Egyptenaar van dezelfde leeftijd als Ahmose, zodat de Perzen alleen dachten dat ze Ahmose mishandelden. 9 Als ze gelijk hebben kunnen ze het lichaam van Wahibre, hun vroegere vijand, hebben gegeven. Het lichaam van een Egyptische vijand was uitstekend geschikt om te worden mishandeld.

De zesde profetie

Als datum staat hierbij jaar 12, op de 1e dag van de 12e maand (32:1), 12 februari 586. Dit is een klaaglied, dat begint met de woorden: “U (de farao) leek onder de heidenvolken op een jonge leeuw, en u was als een zeemonster in de zeeën, u barstte los in uw rivieren, bracht het water met uw voeten in beroering, en maakte hun rivieren troebel.” (32:2) Daarom zou Nebukadnezar komen en de farao en zijn land op een gruwelijke manier straffen. “Ik zal uw vlees op de bergen leggen en de dalen vullen met uw resten. Ik zal het land met uw wegstromende bloed drenken tot aan de bergen, en de waterstromen zullen door u worden gevuld” (32:5-6); “dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.” (32:15)

Dit is een van de gruwelijkere stukken uit de Bijbel. Maar deze verwoesting had zijn redenen. De farao was hoogmoedig geworden (Ez 29:3) en de Egyptenaren waren “voor het huis van Israël een rietstaf. Toen zij u bij uw hand grepen, knakte u, maar u scheurde heel hun schouder open.” (Ez 29:7) Egypte dacht Juda te kunnen helpen en Juda dacht te kunnen bouwen op Egypte, maar deze samenwerking werd hun ondergang.

Het oordeel was dan ook niet alleen tegen Egypte gericht. Na de val van Jeruzalem waren de overgebleven Judeeërs naar Egypte gevlucht (2 Kon 25:26), terwijl God via Jeremia had gezegd dat in Egypte oorlog, honger en pest hen zouden achtervolgen (Jer 42:15-17). Als ze in Juda waren gebleven zou het juist goed met hen gaan en was God er om hen te verlossen (Jer 42:10-11). Maar ze kozen ervoor om naar Egypte te gaan, waar ze “tot een vervloeking en tot een verschrikking, tot een vloek en tot smaad” zouden zijn (Jer 42:18). De Heer gaf Juda, en daarmee Egypte, alleen de consequentie van de keuze die Hij Zijn volk had gegeven.

Wahibre had meer geluk dan elke andere koning, behalve zijn overgrootvader Psammetichus (Psamtik I). Hij zond een leger tegen Sidon en vocht op zee met de koning van Tyrus. Alles ging goed, tot hij een grote nederlaag leed tegen Cyrene, en de Egyptenaren in opstand kwamen. 10 Dat was het begin van Wahibres door God voorspelde einde. Dit was het jaar 570, en Wahibre zou, zoals je uit 29:10 kan halen, alle gruwelen in Egypte meemaken tot het einde aan toe. Hij stierf in 565, een paar jaar na Nebukadnezars inval.

De zevende profetie

Ezechiëls laatste profetie over Egypte dateert uit jaar 12, op de 15e dag van een maand die geen nummer heeft (32:17), maar denkelijk de hiervoor genoemde twaalfde is (32:1). In dat geval wordt het 26 februari 586.

Iets specifieks over Wahibre kan ik hier niet vinden. Het lijkt eerder te gaan over een oorlog die zorgt voor de 40 jaar verwoesting. Je kan de namen van de deelnemende landen naar het heden “vertalen”; Assyrië is dan Irak, Elam is Iran, Mesech-Tubal is Turkije, Edom is Jordanië en de Sidoniërs zijn Libanon. Maar het fijne weet ik daar niet vanaf.

De tweede profetie

Als laatste is er nog de tweede profetie. De datum hiervan is jaar 27, op de 1e maand van de 1e dag (29:17), 27 maart 571. Nebukadnezar heeft Tyrus ingenomen, maar heeft daar geen loon behaald. Daarom geeft God hen Egypte als loon.

De anonieme farao zou neergeworpen worden (29:5), dus deze datum betekent dat hij nog steeds op de troon zat en alles goed lijkt te gaan. Het was een jaar voordat Wahibre zijn grote verlies in Cyrene zou hebben en er een opstand uitbrak onder leiding van Ahmose. Vanaf dat moment ging het bergafwaarts met hem.

Conclusie

Een groot deel van Ezechiëls profetieën over Egypte al waarheid is geworden, maar dat geldt nog niet voor alles. Een en ander loopt door elkaar heen, zoals vaker in Bijbelse profetieën. De 40-jarige verwoesting moet dan ook nog komen. Ooit. Niemand weet wanneer, behalve God, en Hij zal dat niet vertellen, maar laten zien.

Voor de chronologie van de oude geschiedenis is het fijn dat er niks in de weg staat om Wahibre, Ahmose en hun succesvolle tijd in Egypte in de zesde eeuw te dateren.

  1. Door Andrew®, https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Deir_el-Medina_ruins_(2009a).jpg[]
  2. Herodotus, Histories, boek II, 177[]
  3. Jona Lendering, Amasis[]
  4. Unravelations, 49 profetieën die de afgelopen eeuw vervuld werden, p. 22-23[]
  5. Jona Lendering, Jehoiachin in Babylonia[]
  6. Roger C. Young, When Did Jerusalem Fall? (2004), p. 27-28[]
  7. Herodotus, Histories, boek II, 41[]
  8. Herodotus, Histories, boek II, 169[]
  9. Herodotus, Histories, boek III, 16[]
  10. Herodotus, Histories, boek II, 161[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *