Categorieën
Aartsvaders

Abraham, Izak en Jakob leefden in de Vroege Bronstijd IB-III

De eik die de Eik van Mamre wordt genoemd in de 19e eeuw n.Chr., 1 een van de eiken waar Abraham bij zou hebben gewoond

Inleiding

In een eerdere post bleek het mogelijk om Mozes en Jozua in een specifiek archeologisch tijdperk te plaatsen. Dit was het begin van de Midden-Bronstijd IIB. Na het schrijven en aanvullen van die post begon ik me af te vragen of het ook mogelijk was om datzelfde te doen voor de aartsvaders. Deze post is het antwoord op die stille vraag.

De conclusie is dat Abraham in het Kanaän van de Vroege Bronstijd IB en II leefde, Izak tijdens de Vroege Bronstijd II en III en Jakob alleen in de Vroege Bronstijd III. Abraham emigreerde dan naar Kanaän voordat meer mensen uit zijn thuisregio naar Kanaän trokken en daar net als hij vast bleven houden aan hun eigen gewoontes. De oorlog uit Genesis 14 werd aan het eind van de Vroege Bronstijd IB uitgevochten en Sodom en Gomorra aan het begin van de Vroege Bronstijd II verlaten. Izak was machtig zoals de lokale bewoners dat waren, in vee, slav(inn)en, oogst en waterbronnen.

In deze periode werd wel gezegeld, maar helaas niet geschreven. Een definitieve bevestiging van mijn conclusie, een vermelding van een van de aartsvaders of aartsmoeders, zit er behalve voor Jozef dus helaas niet in.

Een woord vooraf

Om het aantal vermeldingen van “de Vroege Bronstijd IA/IB/II/III” te beperken in deze post, heb ik Vroege Bronstijd in deze post afgekort tot EB. Dit staat voor Early Bronze en is een gebruikelijke afkorting in de Engelse teksten die ik over deze periode las. De EB III wordt soms opgedeeld in IIIA en IIIB, ofwel een vroeg en een laat deel.

De EB IV tenslotte heet ook wel de Midden-Bronstijd I en de Intermediate Bronze Age. Dat heeft te maken met de verschillende benamingen van de fases van de Midden-Bronstijd, maar dat is nu niet belangrijk.

C14

De eerste stap naar de identificatie van EB IB-III als de periode van de aartsvaders, is Mozes en Jozua. Zoals gezegd leefden zij aan het begin van de Midden-Bronstijd IIB. Jakob trok 430 jaar voor de exodus naar Egypte (Ex 12:40) en de voorgaande periodes, Midden-Brons IIA en Vroeg-Brons IV duurden in de standaardchronologie volgens Wikipedia samen 450 jaar. Mijn chronologie is korter en dan wordt het logisch om de aartsvaders in een voorgaande periode te plaatsen, ergens in de Vroege Bronstijd.

De tweede stap zijn C14-dateringen van de verschillende fases van de Vroege Bronstijd in de zuidelijke Levant. C14-datering levert jaartallen op die niet passen bij de meeste chronologieën die gebaseerd zijn op de Bijbel, waaronder de mijne. Het enige wat ik er daarom van meeneem is de volgorde van verschillende koninkrijken en strata, want deze klopt duidelijk. 2 De grenzen tussen de verschillende fases van de Vroege Bronstijd zijn omstreeks: 3

  • EB IA naar EB IB: 3450-3100
  • EB IB naar EB II: 3200-2900
  • EB II naar EB III: 2900
  • EB III naar EB IV (ook MB I, IBA): 2450, op sommige plekken mogelijk een eeuw eerder

De conclusies van andere onderzoekers passen hierbij. Uit C14-datering van vondsten in een paar sites uit de noordelijke Jordaanvallei bleek dat de grens EB IB-II rond 3200/3100 lag en de grens II-III rond 2900/2800. 4 Na C14-datering van vondsten uit Fadous-Kfarabida, in Libanon, iets ten noorden van Byblos, bleek dat de grens EB III-IV omstreeks 2500 of kort daarvoor kwam. 5

Alleen de grens tussen de EB II en EB III is redelijk precies aan tegeven. De grote verschillen bij de andere drie grenzen betekent dat de verschillende fases in verschillende plaatsen op verschillende tijden begonnen, en dus naast elkaar bestonden. EB IB en EB II blijken elkaar zelfs helemaal te overlappen.

Tegelijk is er archeologisch bewijs voor een grote overlap tussen EB III en EB IV. In Jericho werd Ditch VI eerst gvuld met de laatste verdedigingsmuur uit de EB III en daarna met EB IVC-aardewerk. Omdat er alleen slib is afgezet tussen het aardewerk en niet in de muurresten, zit er maximaal een jaar verschil tussen EB III en EB IVC. 6 Uit Byblos, Phase K IV, komt zowel aardewerk dat vergelijkbaar is met dat uit EB IIIB Kanaän, als “four-spouted lamps” die vergelijkbaar zijn met lampen uit EB IVA en IVB. In Phase K IV worden Pepi I (1698-1654), waaronder in ieder geval twee keer met zijn Heb Sed-festival, en zijn opvolger Pepi II verschillende keren vermeld. Metallic Ware uit de Kanaänitische EB IIIB komt in Egypte voor tot het eind van dynastie VI. 7 Aardewerk uit stratum J van Tell Beit Mirsim in Israël, uit de Vroege Bronstijd IIIB, lijkt erg op aardewerk dat tijdens dynastie VI in Egypte werd geïmporteerd, en op Egyptisch aardewerk uit die periode. 8 Pepi I’s tijd is waarschijnlijk het verre eind van de EB III en Pepi II’s tijd het begin van de EB IV. 9 In een tombe uit Jeruzalem uit de EB IV komt een kom van de Ur-III periode (1722-1615). 10 Het einde van de EB III kwam in ieder geval in Byblos dus misschien wel 100-150 jaar later dan in Kanaän.

EB III en de aartsvaders

De derde stap is Jozef. Hij kan worden geïdentificeerd met Imhotep. In dat geval leefde hij in de tijd van farao Djoser (1890-1871), die met C14-resten uit zijn tijd kan worden gedateerd. Uit regeerde dan omstreeks 2670 11 of tussen 2691-2625 12. Djoser leefde dus in de tweede helft van de EB III. Archeologisch gezien past dat. In de EB III-periode in het bovengenoemde Tell Fadous-Kfarabida komt aardewerk voor met ramskoppen; eenzelfde exemplaar komt uit dynastie IV, uit tombe G 7330 in Giza. 13

De EB III is in de bovenstaande jaartallen behoorlijk lang. Abraham vertrok 201 jaar voor Djosers kroning naar Kanaän en als die jaartallen kloppen, leefde hij aan het begin van de EB III. Uit de archeologie van Sodom en Gomorra blijkt daarentegen dat deze steden verwoest werden aan het begin van de EB II; zie hier. In een Bijbelse chronologie begon de EB III daarom hoogstens een eeuw of anderhalf voor Djoser.

De conclusie van deze post is dat alles uit Genesis 12-50 zich in de Vroege Bronstijd IB-III afspeelde. Nu is het mogelijk om te kijken of het Kanaän uit deze periode past bij wat over de aartsvaders geschreven staat, en of de steden die in Genesis worden genoemd èn geïdentificeerd èn opgegraven zijn, in deze vroege periode al bestonden.

Kanaän in de EB IB-III en de aartsvaders

Abraham kwam uit Ur van de Chaldeeën. Dit is niet de beroemde stad Ur uit het zuiden van Mesopotamië, maar een kleine stad in het zuidoosten van Turkije. In dit gebied stonden steden met de namen van Abrahams voorouders, Nahor en Serug. Volgens kleitabletten uit Ugarit lag hier de stad Ura, het huidige Urfa. 14 Abrahams vaderland was het gebied in de buurt van de stad Haran (Gen 24:4, 10). 15 Hier werd hij door God geroepen en trok op weg, om uiteindelijk Kanaän te bereiken (Gen 11:31-12:6, Hand 7:1-4). Abraham bleef een vreemdeling in Kanaän (Gen 20:1, 21:23, 23:4, 35:27), net als Izak (Gen 26:3, 35:27, 37:1) en Jakob (Gen 36:7, 47:9).

Abrahams verwanten bleven in Mesopotamië wonen (Gen 24:10). Hij had weinig contact met hen, want pas nadat Izak bijna werd geofferd hoorde hij dat zijn broer Nahor twaalf zonen had, waaronder de jongste Maächa, en al opa was (Gen 22:20-24). Jakob moest naar Mesopotamië om een vrouw uit zijn verwanten te vinden (Gen 28:2). Later trok een deel van de verwanten naar Kanaän, want Maächa’s nakomelingen woonden ten noordoosten van Israël (Deut 3:14, Joz 12:5, 13:11, 13:13, 2 Sam 10:6). 16

  • Aan het begin van de EB III migreerde een groep mensen vanuit gemeenschappen van de Kura-Araxes-cultuur in zuidoostelijk Turkije naar Tel Bet Yerah in Kanaän, aan de zuidelijke kust van het Meer van Galilea. Dat blijkt uit hun materiële cultuur. Ze bleven het aardewerk uit hun thuisland gebruiken, het Khirbet Kerak Ware, hielden hun eigen technieken om steen te bewerken en bereidden hun eten anders dan de lokale mensen. Ook gebruikten ze klei op veel meer manieren dan de lokalen. Ze hielden zich redelijk afzijdig van hen; pas in de latere Vroege Bronstijd III integreerden ze meer. 17 Dit Khirbet Kerak Ware is in kleinere hoeveelheden ook verder naar het zuiden gevonden, tot aan Bab adh-Dhra‘ ten oosten van de Dode Zee. 18
    Khirbet Kerak Ware komt ook veel voor in Hazor, Afula, Tel Qishyon, Tell esh-Shuna, Tel Yaqush en Tel Bet Shean, en in kleinere hoeveelheden door de Levant. In Tel Bet Shean en Tel Bet Yerah bleef het lang in gebruik, vijf of zes strata, maar Hazor en Tel Yaqush slechts één of twee strata. 19 De meeste van deze migranten hadden een vaste woonplaats en waren landbouwers. Ze namen ossen, wagens en waarschijnlijk ploegen mee. Door bijvoorbeeld veedrijvers binnen een gemeenschap te worden behielden ze hun eigen cultuur. 20
Abraham en Lot verdelen het land 21

Abraham was een nomade, die met zijn groep mensen door een Kanaän trok waar verschillende steden stonden. Het land tussen die steden lijkt leeg te zijn. Abraham en Lot verdeelden het land tussen elkaar (Gen 13:9). Jakob en Ezau bezaten met zijn tweeën al te veel vee voor het land Kanaän (Gen 36:6-7). Abraham zei tegen Lot: “Ligt heel het land niet voor je open?” (Gen 13:9) Koning Abimelech zei tegen Abraham: “Zie, mijn land ligt voor u open; ga maar wonen waar het in uw ogen goed is.” (Gen 20:15) Jakob kreeg van Hemor, de vorst van het land rond de stad Sichem, te horen: “En blijf bij ons wonen. Het land ligt voor u open; woon er, trek erin rond en verwerf er bezit.” (Gen 34:10)

  • In de EB II bouwden de bewoners van de zuidelijke Levant (Israël en westelijk Jordanië) massaal versterkingen rondom hun dorpen. De inwoners van hele dorpen verlieten hun huizen om naar pasgebouwde steden te gaan. Onder andere irrigatiesystemen werden gebouwd, wijngaarden, landbouwterrassen, wegen, verdedigingsmuren en poorten, en mogelijk ook marktplaatsen. 22 Aan het eind van de EB II werden verschillende grote versterkte plaatsen, zoals Arad en Tell el-Far’ah North, verlaten. Sommige grote EB IB-dorpen werden opnieuw bewoond, zoals Megiddo en Beth-Sean, en andere werden gesticht aan het begin van de EB III, zoals Numayra (Numeira). Verschillende andere plaatsen bleven bewoond, zoals Tel Beth Yerah en Bab edh-Dhra‘. Tussen de EB II en EB III zit materieel gezien weinig verschil. De reden(en) voor deze verhuizingen is (zijn) onbekend. 23 Veel plaatsen waren alleen in een deel van de EB III bewoond, andere gedeeltelijk verlaten in sommige delen van de EB III. Hele regio’s hadden mogelijk geen permanente bewoning. 24

Abraham kocht de akker en grot in Machpela zonder een contract te schrijven (Gen 23:16-18). Toen zijn kleinzoon Juda tussen de Kanaänieten ging wonen (Gen 38:1) hoorde hij niet bij de lagere klasse, want hij had schaapscheerders in dienst (Gen 38:12). Hij gaf zijn zegelring als onderpand aan een vrouw die hij voor een hoer aanzag, maar toen hij zijn ring niet terug kon krijgen liet hij haar de ring houden (Gen 38:15-23). Hij had deze dus niet dagelijks nodig.

  • Uit de EB is niks gevonden dat ook maar een beetje op een schrift lijkt. Wel komen er vanaf het eind van de EB I zegels en zegelindrukken voor met afbeeldingen, zoals twee gehoornde dieren uit Megiddo, zegels met visgraat en cirkels uit Mizpe Zevulun. De zegels komen zelfs in grote plaatsen als Arad, Tel Beit Yerah en Megiddo weinig voor, en bijna alleen in het noorden van Israël, de noordelijke Jordaanvallei en Gilead. Vrijwel alle bekende zegelingen uit de EB II-III, meer dan 200, zijn gemaakt door verschillende zegels en staan op voorraadkruiken. Ze waren mogelijk van de belangrijke mensen. 25

Abimelech, de koning van Gerar, gaf Abraham kleinvee, runderen, slaven en slavinnen (Gen 20:14). Izaks macht bestond uit enorme oogsten, kleinvee en runderen, een groot aantal slaven en waterputten (Gen 26:12-16).

  • De macht in de EB II-III lag bij de eigenaar van de voorraden, land, water, arbeiders en dieren. 26

Toen Abraham Sara wou begraven zeiden de Hethieten: “Niemand van ons zal u zijn graf weigeren om uw dode te begraven.” (Gen 23:6) Toen Terah vertrok uit Ur van de Chaldeeën nam hij zijn familie mee (Gen 11:31), net als Abraham toen hij uit Haran vertrok (Gen 12:4).

  • In de EB II-III werden de doden begraven in groepen, in uit de rotsen gehakte tombes zoals in Jericho of in knekelhuizen zoals in Bab adh-Dhra’. Dat past bij de interpretatie dat in die tijd groepen bij elkaar hoorden, mogelijk als verwanten, en niet individuen of enkele huishoudens. 27 In ieder geval in Bab edh-Dhra‘ was dat ook al zo in de Vroege Bronstijd IB. 28

Nergens in de meer dan 200 jaar van Genesis 12-50 wordt iets gezegd over oorlog in Kanaän.

  • In de EB III stonden er genoeg flink versterkte steden in Kanaän, maar het lijkt erop dat er nooit oorlog was. 29

Abraham arriveerde in Kanaän, dat telkens “het land” genoemd wordt (Gen 12:1, 5-10, 11:6-7, etc.) en een eenheid zal zijn geweest. Over Egypte wordt in de tijd van de aartsvaders alleen gesproken als ze er naartoe gaan, maar dat kan komen omdat er niet veel beschreven staat over de Kanaänistische steden. Over het verdere buitenland wordt alleen gesproken bij Abrahams vroegste verleden en tijdens de oorlog uit Genesis 14.

  • In de EB IB woonden er Egyptenaren in de zuidelijke Levant en zijn Egyptische spullen gevonden, maar in EB II en III waren ze verdwenen. 30 De zuidelijke Levant was een redelijk gesloten regio, de bewoners handelden vooral met elkaar. 31
Jozef verkocht door zijn broers 32

Jozef, later een onderdaan van Djoser, werd door zijn broers verkocht aan een karavaan van Ismaëlieten uit Gilead, die op hun kamelen specerijen, balsem en mirre droegen om dat naar Egypte te brengen (Gen 37:25). Josephus heeft het over Arabieren uit het nageslacht van Ismaël, specerijen en Syrische waren uit Gilead. 33

  • Op een paar uitzonderingen na is in de EB III niets van Egypte in Kanaän gevonden. In de EB IIIB-tempel in et-Tell zijn Egyptische stenen vaten en andere spullen gevonden. Op andere sites is invloed van Egypte zichtbaar en in Egypte is Combed Ware uit het Kanaän van de EB III gevonden. De interpretaties hiervan variëren van een Egyptische macht in Ai en op andere plekken, vooral in de tijd van Djoser ofwel de EB IIIA, tot alleen handelscontacten. 34

Kamelen

Abraham kreeg van de farao kamelen (Gen 12:16). Ook later had hij kamelen (Gen 24:10), net als Jakob (Gen 30:43, 31:17, etc.). Deze kamelen zijn een vaak voorkomende kritiek op de Bijbel; die zouden pas in de tijd van de richteren getemd zijn. In Ugarit worden kamelen genoemd in een lijst gedomesticeerde dieren uit de Oud-Babylonische periode (1542/33-1253). In Egypte komen kamelen al voor tijdens dynastie I en mogelijk zelfs eerder. Een complete begraafplaats voor kamelen werd ontdekt in de stad Mari, in het oosten van Syrië, uit de tijd van het Akkadische rijk, meerdere eeuwen voor de Oud-Babylonische periode. 35

Ook in het Kanaän uit de Vroege Bronstijd waren kamelen. In stratum IV van Bab edh-Dhra‘, afkomstig uit de EB IB en dus de tijd waarin ik Abraham plaats, is een groot kameelbot gevonden. 36

De oorlog van Genesis 14

In de Vroege Bronstijd IB is het mogelijk om een paar sporen te vinden, die doen denken aan de oorlog van Genesis 14. In dit hoofdstuk streden de vier koningen van Sinear, Ellasar, Elam en “de volken” tegen de koningen van Sodoms vlakte. Deze vijf steden hadden twaalf jaar lang de koning van Elam gediend en waren in het dertiende jaar in opstand gekomen. Abraham versloeg ze, waarna er niks meer over hen wordt gezegd.

In de EB II-III handelden de bewoners van de zuidelijke Levant niet met verre landen; alles bleef lokaal. Wel komen hier regelmatig zegelingen voor met meetkundige patronen, zoals cirkels, ruiten en chevrons. Dit soort patronen was in eerdere periodes gebaseerd op het proto-Elamitische schrift, en werd in de tussentijd gebruikt in de oostelijke en noordelijke uithoeken van Mesopotamië. 37 Andere afbeeldingen op zegels, zoals de “ritual dance” (groepen mensen die elkaars hand vasthouden voor gebouwen), mensen met een masker en optochten van dieren, hebben parallellen in Mesopotamië. Ondanks dit is er geen duidelijk archeologisch bewijs dat er in deze periode contact was met Mesopotamië. 38 Drie ivoren nijlpaardkoppen, gevonden in Jericho, et-Tell en Tell Bet Yerah, hebben onder andere dezelfde weergave van huidplooien als in Syrië-Mesopotamië gebruikelijk was in deze periode. 39 Een Joodse legende noemt ook na de oorlog van Genesis 14 nog een Elamiet; Jakobs zoon Aser zou getrouwd zijn met Hadurah, de weduwe van de Malkiel de Elamiet (Jasher 45:13-14).

In Bab edh-Dhra‘, dat langs de route van de vier koningen lag (waarvoor zie hier), werden de doden bij elkaar begraven in huizen. Een van deze huizen is flink verbrand, en drie schedels erin hadden wonden die afkomstig zijn van een scherp wapen. Dit was aan het eind van de Vroege Bronstijd IB, en het is mogelijk dat dit stratum van Bab edh-Dhra‘ zo aan haar eind kwam. 40

Zolang Sodom en Gomorra in het westelijke deel van de Jordaanvlakte lagen, tussen Jericho en het Meer van Galilea (waarvoor zie hier), zijn er meer aanwijzingen. Van de 82 sites hier uit de EB I bleef slechts 24 bestaan in de EB II; de rest werd verlaten of met geweld verwoest. In de regio werden meerdere steden verwoest – Tel Kitan en Tel Yaqush direct ten zuiden van het Meer van Galilea, en het al genoemde Bab edh-Dhra‘. Tel Shalem, in het noorden van Sodoms vlakte, werd verlaten. Tell Um Hammad ten oosten van de Jordaan kromp flink. Wat hier gebeurde was iets regionaals. De oostelijke Jordaanvallei werd minder heftig getroffen, en in het Bijbelse bergland van Efraïm bleef alles hetzelfde. 41

De schedelwonden uit Bab edh-Dhra‘ maken het mogelijk dat deze verwoestingen met een oorlog te maken hebben. De verwoeste steden liggen in het gebied waar de koning van Elam en zijn bondgenoten doorheen reisden en de meeste schade werd aangericht in de vlakte van Sodom. In latere tijd is de invloed van Elam nog steeds merkbaar. Samen zijn dat aanwijzingen dat de oorlog uit Genesis 14 in deze tijd kan zijn uitgevochten.

Plaatsen

Abraham, Izak, Jakob en zijn zonen waren nomaden. Nomaden laten meestal geen archeologische sporen na. Een goed voorbeeld zijn de duizenden en misschien wel miljoenen nomaden die 4000 jaar lang in de Sinaïwoestijn leefden, maar van wie niks is teruggevonden. 42 Het is dus mogelijk dat er niks over is van de plekken waar de aartsvaders woonden. Anders is het misschien voor plekken waar ze jarenlang woonden, zoals Abraham in Hebron. In gebieden als de vlakte van Moab en de Judeese laaglanden in het westen liggen een aantal sites waar alleen aardewerk is gevonden. Hier woonden waarschijnlijk nomaden voor bepaalde tijd, of veldarbeiders uit plaatsen in de buurt. 43

Wel is het mogelijk om te zoeken naar de plaatsen die in de hoofdstukken over de aartsvaders worden genoemd. Als zij in de EB IB-III leefden werden deze plaatsen toen bewoond. Hieronder staan alleen de plaatsen die opgegraven èn duidelijk geïdentificeerd zijn, want lang niet alle ruïnes zijn geïdentificeerd. Ondanks soms jarenlange opgravingen blijft een flink aantal alleen bekend onder hun huidige naam. Eén van de interessante dingen is dat steden en dorpen regelmatig voor hele periodes verlaten waren, om later weer bevolkt te worden, en dat plaatsnamen soms meeverhuisden met de inwoners.

Sichem

Toen Abraham aankwam in Kanaän reisde hij door tot aan de eik van More bij Sichem (Gen 12:6). Simeon en Levi, twee van Jakobs zonen, overvielen Sichem en doodden de mannen; hun broers plunderden de stad (Gen 34:25-29).

Sichem is de ruïne Tell Balâtah. Hier werd gewoond in de Kopertijd en de EB I. Uit de laatste periode komt aardig wat aardewerk, maar erg weinig gebouwen. Hierna werd de stad verlaten en pas weer bewoond in de Midden-Bronstijd IIA. Uit de Vroege Bronstijd II-III is geen aardewerk gevonden. In Khirbet Makhneh el-Fauqa, 4 kilometer ten zuiden van Balâtah, komt dit aardewerk daarentegen vaak voor; het Sichem uit deze periode moet daar zijn geweest. 44 Over Khirbet Makhneh (ook Makhna) el-Fauqa (ook el Foqa) is naast deze vermelding niks te vinden op internet en zal (nog) niet opgegraven zijn, of misschien wordt de naam nog anders gespeld.

Voor een andere locatie van Sichem is Genesis 33:18 interessant: “Jakob kwam veilig aan bij de stad Sichem”. De Septuagint heeft hier: “And Jacob came to Salem, a city of Secima”. Dit is niet zomaar een variatie, een aantekening in een marge van een manuscript heeft “to Shalem, a city of”. 45

Bethel en Ai

Na Sichem reisde Abraham naar het bergland ten oosten van Bethel, en zette zijn tent op tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten (Gen 12:8, 13:3). Jakob gaf de plaats de naam Bethel, maar de stad heette eerst Luz (Gen 28:19).

Ai wordt meestal geïdentificeerd met Et-Tell, wat komt door de identificatie van Bethel met Beitin. Et-Tell was daarentegen bewoond van de EB IB tot en met EB IIIB, toen de stad werd verwoest en verlaten. In de IJzertijd IA ontstond hier een dorp zonder muren, dat in de IJzertijd IB weer werd verlaten. 46 Ai werd daarentegen pas verbrand door Jozua, wat in voor zover mij bekend elke chronologie na de Vroege Bronstijd is.

De theorie van David Livingston is dat Bethel niet zoals meestal wordt gedacht Beitin is, maar el-Bireh (el-Bira). In dat geval is Ai het in de buurt liggende Khirbet Nisya. 47 El-Bireh is helaas niet opgegraven. In Khirbet Nisya is aardewerk gevonden uit de Vroege Bronstijd, maar er zijn geen gebouwen uit die tijd gevonden. Dat komt waarschijnlijk doordat in verschillende periodes de stad letterlijk met de grond gelijk werd gemaakt en er opnieuw op de ondergrond werd gebouwd, waardoor er niks van eerdere periodes is bewaard. 48

Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Zoar

Deze vijf steden lagen in de Jordaanvlakte, maar over het waar bestaat discussie. Na het uitpluizen van alles wat de Bijbel over deze steden zegt kwam ik tot de conclusie dat ze niet geïdentificeerd kunnen worden met Bab edh-Dhra‘ en Numeira ten zuidoosten van de Dode Zee en Tall el-Hammam in Jordanië, maar met vijf ruïnes in Israël, tussen het Meer van Galilea en de Dode Zee. Zo ongeveer alle details van Sodom, haar zustersteden en de manier waarop God ze omkeerde passen bij deze ruïnes en het gebied waar ze lagen. Voor de details, zie hier.

Deze steden werden verlaten aan het begin van de Vroege Bronstijd II, en als Gomorra Tel Shalem is al rond de transitie EB IB-II. Als dit inderdaad Sodom en haar zustersteden zijn is dit de belangrijkste aanwijzing voor een datering van Abraham. Omdat hij al 99 was bij de omkering en de EB IB zoals uit de C14-dateringen bleek grotendeels dezelfde periode is als de EB II, leefde hij in de Vroege Bronstijd IB en II.

Mamre

Abraham woonde bij de eiken van Mamre, bij Hebron (Gen 13:18, 18:1).

Mamre is het huidige Ḥaram Ramet el-Khalil (Ramat el-Khalil), dat in de Tweede Tempelperiode al een heilige site was. 49 Over de archeologie voor de laatste paar millennia kon ik niks vinden, behalve op Wikipedia. Hier zijn potscherven gevonden uit de Vroege Bronstijd, aan de jaartallen (2600-2000) te zien de EB III en IV. Het volgende bewijs voor bewoning komt pas uit het eind van de IJzertijd, ofwel omstreeks 600 v.Chr..

Ingang van wat de grot van Machpela zou zijn, waar de aartsvaders en -moeders begraven werden 50

Hebron

Hebron heette in Abrahams tijd Kirjath-Arba (Gen 23:2, 23:19). In de poort van Hebron was plek voor vele Hethieten (Gen 23:10).

Hebron werd bewoond in de Vroege Bronstijd I-III. Het is niet duidelijk of de stad verlaten was in de Intermediate Bronze Age (MB I). 51 In Tel Rumeida, ofwel Hebron, werd gewoond vanaf de Kopertijd en de Vroege Bronstijd I. De eerste uitgebreide bewoning kwam in de Vroege Bronstijd III. Het was een plaats met versterkingen, zo’n 30 dunams groot (30.000 m2). De stad werd verlaten en herbouwd in de Midden-Bronstijd I-II. 52 Hier werd in de EB III de poort geblokkeerd. In plaats daarvan werd net als in andere plaatsen een trap aangelegd over de verdedigingswerken heen, die alleen te voet bereikbaar was en makkelijk kon worden verwijderd in tijden van (nooit gekomen) oorlog. 53

Hazezon-Thamar

Vlak voor Abrahams oorlog werden de Amorieten verslagen in Hazezon-Thamar (Gen 14:7). Dit is een andere naam voor Engedi (2 Kro 20:2), het huidige Ein Gedi.

Het oudste stratum van En-Gedi, ofwel Tel Goren, komt uit het eind van de IJzertijd, ofwel in de laatste eeuw voor de val van Jeruzalem in 587 v.Chr.. 54 Engedi was daarentegen al een stad in de tijd van Jozua (Joz 15:62) en David vluchtte voor Saul naar “de bergvestingen van Engedi” in “de woestijn van Engedi” (1 Sam 24:1-2). Salomo schreef over de wijngaarden van Engedi (Hooglied 1:14). Josafat kende “Hazezon-Thamar. (Dat is Engedi.)” (2 Kro 20:2) Ergens in de buurt van Engedi kan een eerdere plaats hebben gestaan, waarna de naam meeverhuisde naar Tel Goren, een versterkte plaats met wijngaarden in de woestijn, want anders zijn al deze verzen niet te verklaren.

Dan

Abraham achtervolgde de koningen uit het oosten tot aan Dan (Gen 14:14). Het heette toen waarchijnlijk Lasa, een van de steden aan Kanaäns grenzen (Gen 10:19). 55

Dan (Laïs) is Tel Dan (Tell el-Qadi), waar de inscriptie “To the god who is in Dan” werd gevonden in 1976. Dan was een grote, welvarende stad aan het eind van de Vroege Bronstijd II en in de Vroege Bronstijd III; het kan al hebben bestaan aan het begin van de Vroege Bronstijd II. Uit de Midden-Bronstijd IIA komen twee strata. Het bestond van vroeg in de 27e eeuw tot eind 25e en begin 24e eeuw. Uit de Midden-Bronstijd I komen alleen fragmenten van kruiken. 56

Damascus

Na het verslaan van de koningen bij Dan achtervolgde Abraham hen tot aan Hoba, dat links (ten noorden) van Damascus ligt (Gen 14:15). Dit vers noemt alleen de locatie van Hoba, het is geen bewijs dat Damascus toen al bestond. Duidelijker is Abrahams dienaar Eliëzer, die uit Damascus kwam (Gen 15:2).

Over Damascus is weinig bekend tijdens de Bronstijd. Niet alleen zijn er weinig teksten uit deze periode bewaard gebleven, archeologisch is maar weinig onderzocht. 57 Het meeste wat gepubliceerd is gaat over de Steentijd of latere periodes, wanneer Damascus opduikt in teksten. Ondanks dat was Damascus volgens Wikipedia een van de oudste steden. Volgens Unesco werd de stad gesticht in het 3e millennium, ofwel in de Bronstijd, maar een bron wordt niet gegeven.

Salem (Jeruzalem)

Abraham werd gezegend door Melchizedek, de koning van Salem en priester van God, de allerhoogste (Gen 14:18). In Davids tijd was Salem een naam voor Jeruzalem (Ps 76:3) en David noemt Melchizedek als hij het heeft over Jeruzalem (Ps 110:2, 4). Josephus identificeert Melchizedeks Salem met Jeruzalem. 58 Ik ga er daarom vanuit dat met Salem Jeruzalem wordt bedoeld.

Jeruzalem werd bewoond in de EB I tot en met de EB III. 59

Berseba

Abraham en Sara waren de eerste bewoners van Berseba; eerder lag het land open (Gen 20:15). Berseba betekent ‘put van de eed’ of ‘put van zeven’. De plaats kreeg haar naam toen Abraham een eed zwoor met Abimelech, en daarbij zeven ooilammeren aan hem gaf (Gen 21:29-31). Een andere reden om die plaats Berseba te noemen is de put Seba, die door Izaks dienaren hier werd gegraven; ook Izak zwoor een eed met Abimelech (Gen 26:31-33). Jakob woonde hier tot hij naar Laban vluchtte (Gen 28:10) en de familie woonde hier in tenten (Gen 26:25), ofwel als nomaden. Het is dus mogelijk dat hier weinig tot niks te vinden is van de familie. Jakob reisde onderweg naar Egypte via Berseba (Gen 46:1). Ook al woonde de familie er niet meer, er was dus iets herkenbaars daar waardoor hij wist, ik reis via Berseba. Later, in Jozua’s tijd, was Berseba een stad (Joz 15:28, 19:2, Richt 20:1).

In de vallei van Berseba werd in de Kopertijd op verschillende plekken gewoond. 60 Tel Beersheba (Tell es-Saba’) ligt ten oosten van het huidige Berseba, op een heuvel. Hier werd alleen pas gewoond vanaf het begin van de IJzertijd. Omdat er niks uit de Bronstijd gevonden is wordt ook gedacht dat dit niet de site was van het Berseba van de aartsvaders. 61 In de hele regio van Berseba is de stad Arad na niks gevonden uit de Vroege Bronstijd. 62

Dit is niet alleen een probleem van mijn chronologie, maar van alle chronologieën die vasthouden aan de Bijbel. Het is mogelijk dat het Berseba uit de Bronstijd nog ontdekt moet worden. 63 Ondanks al het archeologische werk in de regio werd een stad uit het Byzantijnse rijk in de buurt van het moderne Berseba pas in 2012 ontdekt. Als dat ook geldt voor het Berseba van de aartsvaders en Jozua’s tijd, verhuisde de naam in de IJzertijd naar de toen nieuwgebouwde stad.

Gerar

Abraham woonde tijdelijk in Gerar (Gen 20:1-2), net als Izak (Gen 26:1, 6). Gerar wordt meestal geïdentificieerd met Tel Haror, maar dat werd pas bewoond vanaf de Midden-Bronstijd en is te laat voor mijn chronologie. Voor mijn identificatie van Gerar met Tel Ḥalif, een belangrijke stad in dezelfde regio die wel in de tijd van de aartsvaders bewoond werd, zie hier.

Moria

Abraham moest zijn zoon Izak offeren op één specifieke berg in het land Moria (Gen 22:1-4). Dit was niet zomaar een berg, hier was de Engel van de HEERE (Gen 22:11). Dit was onder andere daarom mogelijk de Sinaï; zie hier. De Sinaï kan worden geïdentificeerd met de Har Karkom, een berg die al in de Vroege Bronstijd een heilige berg was; zie hier.

Mizpa

Op Jakobs terugtocht naar Kanaän werd hij achtervolgd door Laban. Op de plek waar ze elkaar ontmoetten richtten ze een steenhoop, die Laban jegar-Sahadutha noemde en Jakob Gilead, en Mizpa. (Gen 31:45-49) Deze steenhoop was een grens waar Jakob en Laban niet overheen zouden gaan (vers 52).

Mizpa is waarschijnlijk Mizpa in Gilead, waar richter Jefta woonde (Richt 10:17, 11:11, 34). Het lag waarschijnlijk net als andere plaatsen “in Gilead” ten noorden van de Jabbok en gezien de naam was het een hoge plaats (Gen 31:49). Dit is waarschijnlijk Tell el-Maṣfā, zo’n 2 kilometer ten noorden van Sūf, een van de hoogstgelegen plaatsen in deze regio. Hier zijn geen opgravingen gedaan, maar toen Dieter Vieweger hier was in 2011 vond hij potscherven uit de Brons- en IJzertijd. 64

Sukkoth

Van de andere plaatsen in Genesis 32-33 is alleen van Sukkoth de locatie bekend. Voor deze post is het belangrijk dat Sukkoth niet of voor het eerst bewoond werd in de Vroege Bronstijd III. Jakob heeft Sukkoth namelijk gesticht. “Maar Jakob trok naar Sukkoth. En hij bouwde een huis voor zichzelf en maakte hutten voor zijn vee. Daarom gaf hij die plaats de naam Sukkoth.” (Gen 33:17) In Jozua’s tijd was Sukkoth een van de steden in het gebied van Gad (Joz 13:27). Richter Gideon (1212-1172) trok van Sukkoth naar Pnuel (Richt 8:5-8). David noemt Sukkoth (Ps 60:7, 108:8). In Sukkoth en Zartan (Zeredata) in de vlakte van de Jordaan liet Salomo voorwerpen voor de tempel gieten (1 Kon 7:46, 2 Kro 4:17).

Sukkoth en Zartan (Zeredata) worden meestal geïdentificeerd met Tell Deir ‘Alla en Tell es-Sa‘idiyeh, waar tijdens de transitie van de Late Bronstijd naar de IJzertijd, ofwel in Salomo’s tijd, brons werd verwerkt tot heel grote dingen. 65 De Jerusalem Talmud identificeert Sukkoth met Tar‘ala, of Dar‘ala, wat lijkt op Deir ‘Alla. Tell Deir ‘Alla werd bewoond vanaf de Midden-Bronstijd II (IIB) en was toen nog klein. Aan het begin van de Late Bronstijd breidde de stad uit naar het noorden, om tijdens die hele periode bewoond te worden. 66

Dothan

Jozef vond zijn broers bij Dothan (Gen 37:17).

In de Vroege Bronstijd was Dothan een grote plaats omgeven door een muur, net als andere steden in Kanaän. Dothan werd bewoond in de Vroege Bronstijd I-III. 67

Conclusie

Als Jozef Imhotep is en Sodom en Gomorra geïdentificeerd kunnen worden met de ruïnes aan het begin van de Vroege Bronstijd II, leefden de aartsvaders in de Vroege Bronstijd IB-III. Wat dankzij archeologen bekend is uit het Kanaän van die tijd past bij wat de Bijbel over Kanaän in de tijd van de aartsvaders schrijft. De mensen woonden in die tijd vooral in de steden, niet op het platteland. Mensen uit Abrahams thuisland kwamen pas in de Vroege Bronstijd III naar Kanaän, terwijl Rebekka, Lea en Rachel, de vrouwen van Izak en Jakob, uit Abrahams thuisland kwamen, omdat er in Kanaän geen verwanten woonden. Ook de genoemde steden, voor zover ze zijn geïdentificeerd èn opgegraven èn ik daar iets over kon vinden, werden in die tijd bewoond. Alleen voor Berseba, Damascus en Hazezon-Thamar (Engedi) is dat niet zeker. Voor deze plaatsen is het daarentegen mogelijk dat de resten uit de Vroege Bronstijd nog niet ontdekt zijn.

Ik identificeer de periode van Abraham, Izak, Jakob en Jozef daarom met de Vroege Bronstijd IB-III.

28 november 2023: Sodom en Gomorra blijken niet met Bab edh-Dhra‘ en Numeira geïdentificeerd te kunnen worden. Nieuwe identificatie staat op een nieuwe pagina. De daaruit volgende datering van Abraham aangepast van begin EB III naar EB IB-II.
1 december 2023: aanwijzingen verzameld voor de oorlog van Genesis 14. Eén argument, de invloed van Elam in Kanaän, stond al in deze post.
10 maart 2024: toegevoegd Tell Beit Mirsims connectie met dynastie VI
11 maart 2024: toegevoegd de Ur III-kom uit EB-IV Jeruzalem

  1. Public Domain[]
  2. Uwe Zerbst en Peter van der Veen, Does Radiocarbon Provide the Answer? in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 215-217[]
  3. Johanna Regev, Pierre De Miroschedji, Raphael Greenberg, Eliot Braun, Zvi Greenhut en Elisabetta Boaretto, Chronology of the Early Bronze Age in the Southern Levant: New Analysis for a High Chronology, in Radiocarbon, Volume 54, Issue 3-4 (2012), p. 560-561[]
  4. Stephen Bourke, Ugo Zoppi, John Meadows, Quan Hua en Samantha Gibbins, The Beginning of the Early Bronze Age in the North Jordan Valley: New 14C Determinations from Pella in Jordan, in Radiocarbon, Vol. 51, Nr. 3 (2009), p. 910[]
  5. Felix Höflmayer, Michael W. Dee, Hermann Genz en Simone Riehl, Radiocarbon Evidence for the Early Bronze Age Levant: the Site of Tell Fadous-Kfarabida (Lebanon) and the End of the Early Bronze III Period, in Radiocarbon, Vol. 56, Nr. 2 (2014), p. 539-540[]
  6. Rupert L. Chapman III, Early Bronze III and IV: Chronological and Cultural Relations, in Annual of the Palestine Exploration Fund Volume 9 (2009), p. 4. Op de volgende pagina schrijft hij dat in Megiddo stratum XVI uit de EB III direct werd gevolgd door stratum XV uit, volgens Dever, de EB IVC. Stratum XV is daarentegen afwisselend gedateerd op MB IIA, MB I (= EB IV) en door Aharoni op EB III. (Yohanan Aharoni, Megiddo, The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 3 (1993), p. 1006) De verschillende dateringen van stratum XV maken dit argument twijfelachtig, maar misschien mis ik iets.[]
  7. Chapman. op. cit., p. 2-3[]
  8. William F. Albright, Beit Mirsim, Tell, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 178[]
  9. Karin N. Sowada, Egypt in the Eastern Mediterranean during the Old Kingdom: An Archaeological Perspective (2009), p. 4[]
  10. Kris J. Udd, Bab edh-Dhra’, Numeira, and the Biblical Patriarchs: a Chronological Study, A Dissertation Presented in Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree Doctor of Philosophy (2011), p. 56[]
  11. M. Bárta, 17. Radiocarbon Dates for the Old Kingdom and their Correspondences, in Radiocarbon and the Chronologies of Ancient Egypt (2013), p. 221[]
  12. Zerbst en Van der Veen, op. cit., p. 208[]
  13. Hölfmayer et al., op. cit., p. 530[]
  14. Gary Rendsburg, Ur Kasdim: Where Is Abraham’s Birthplace? (2019-2023) []
  15. Met dank aan Where was Abraham’s Ur?[]
  16. Ellicott’s Commentary for English Readers en Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Genesis 22:24[]
  17. Raphael Greenberg, Ron Shimelmitz, Mark Iserlis, New evidence for the Anatolian origins of ‘Khirbet Kerak Ware people’ at Tel Bet Yerah (Israel), ca 2800 BC, in Paléorient 2014, vol. 40, no. 2. The Kura-Araxes culture from the Caucasus to Iran, Anatolia and the Levant: Between unity and diversity (2014), p. 183-201[]
  18. Meredith S. Chesson, Nine. The Southern Levant during the Early Bronze Age I-III, in The Social Archaeology of the Levant, From Prehistory to the Present (2018), p. 176[]
  19. Greenberg, op. cit., p. 117[]
  20. Greenberg, op. cit., p. 122[]
  21. No restrictions[]
  22. Chesson, op. cit., p. 172[]
  23. Chesson, op. cit., p. 174[]
  24. Greenberg, op. cit., p. 99[]
  25. Alexander H. Joffe, Early Bronze Age Seal Impressions from the Jezreel Valley and the Problem of Sealing in the Southern Levant, in Studies in the Archaeology of Israel and Neighboring Lands, in Memory of Douglas L. Esse (2001), p. 355-375[]
  26. Chesson, op. cit., p. 175[]
  27. Chesson, op. cit., p. 177[]
  28. R. Thomas Schaub, Bab edh-Dhra’, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 133[]
  29. Greenberg, op. cit., p. 104[]
  30. Chesson, op. cit., p. 165-166[]
  31. Chesson, op. cit., p. 178, 179[]
  32. Figures de la Bible (1728), Public Domain[]
  33. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.3.3[]
  34. Karin N. Sowada, Egypt in the Eastern Mediterranean during the Old Kingdom: An Archaeological Perspective (2009), p. 15-16[]
  35. Dewayne Bryant, Abraham’s Camels (2016) []
  36. Kris J. Udd, Bab edh-Dhra’, Numeira, and the Biblical Patriarchs: a Chronological Study, A Dissertation Presented in Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree Doctor of Philosophy (2011), p. 124, voetnoot 66[]
  37. Joffe, op. cit., p. 366-367[]
  38. Joffe, op. cit., p. 368[]
  39. Greenberg, op. cit., p. 114-115[]
  40. R. Thomas Schaub, Bab edh-Dhra’, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 133, met dank aan Gerald E. Aardsma[]
  41. Shay Bar, The Dawn of the Bronze Age, The Pattern of Settlement in the Lower Jordan Valley and the Desert Fringes of Samaria during the Chalcolithic Period and the Early Bronze Age I (2014), p. 443[]
  42. Brad C. Sparks, 19: Egyptian Texts relating to the Exodus: Discussions of Exodus Parallels in the Egyptology Literature, in Israel’s Exodus in Transdisciplinary Perspective (2015), p. 275-276[]
  43. Greenberg, op. cit., p. 122-123[]
  44. Edward F. Campbell, Shechem, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 4 (1993), p. 1345-1347[]
  45. Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Genesis 33:18[]
  46. Joseph A. Callaway, Ai, in New Encyclopedia of Archaeological Excavations of the Holy Land, p. 39-40[]
  47. David Livingston, Location of Biblical Bethel and Ai Reconsidered (2009) []
  48. David Palmer Livingston, Khirbet Nisya 1979-1986: a Report on Six Seasons of Excavation (1989), p. 95-96[]
  49. Itzhak Magen, Mamre, in New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 3 (1993), p. 939[]
  50. uitsnede van CC BY-SA 4.0[]
  51. Avi Ofer, Hebron, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 608[]
  52. Yonathan Mizrachi, Tel Rumeida, Hebron’s Archaeological Park (2014), p. 10[]
  53. Greenberg, op. cit., p. 103-104[]
  54. Benjamin Mazar, En-Gedi, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 400-401[]
  55. Anne Habermehl, Sodom-Part I, in Journal of Creation 31(2) (2017), p. 54[]
  56. Avraham Biran, Dan, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 323-324[]
  57. Samar Shammas en Ahmad F. Taraqji, A Preliminary Note on the Middle Bronze Age I in the Damascene. An “Amorite” Tomb from Tell Sakka, in Deux Archéologues au proche-orient à la recherche de l’homme, Textes réunis à la mémoire de Nassib Saliby et Emilio Olávarri (2018), p. 39[]
  58. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 1.10.2[]
  59. Nahman Avigad, Jerusalem, The Early Periods and the First Temple Period, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 701[]
  60. Jean Perrot, Beersheba, The Chalcolithic Settlements, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 161, en Iris Eldar en Yaacov Baumgarten, Beersheba, Neveh Noy, in dezelfde encyclopedie, p. 163[]
  61. Ze’ev Herzog, Tel Beersheba, in The New Encylcopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 167-168, 173[]
  62. Yohanan Aharoni, Nothing Early and Nothing Late: Re-Writing Israel’s Conquest, in The Biblical Archaeologist, Vol. 39, No. 2 (May, 1976), p. 56[]
  63. Yoel Elitzur, Vayigash – Beersheba (2014) []
  64. Israel Finkelstein, Ido Koch en Oded Lipschits, The Biblical Gilead: Observations on Identifications, Geographic Divisions and Territorial History, in Ugarit-Forschungen 43 (2011), p. 141-143[]
  65. James (2015), p. 250-251[]
  66. G. van der Kooij, Deir ‘Alla, Tell, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 338-339[]
  67. David Ussishkin, Dothan, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 373[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *