Categorieën
Aartsvaders

Sodom en Gomorra

Verwoesting van Sodom door Kerstiaen de Keuninck (ca.1561-ca.1635 n.Chr.) 1

Inleiding

Sodom en Gomorra zijn twee steden die in de tijd van Abraham (2166-1991) door God verwoest werden (Gen 19:24-25). In deze post identificeer ik Sodom, Gomorra, hun twee zustersteden en Zoar met vijf ruïnes.

De zoektocht naar deze ruïnes is een flinke klus. Abraham wordt door verschillende historici in verschillende archeologische periodes geplaatst en de locatie van de steden wordt betwist. De zoektocht kan daarom alleen gevoerd worden in de details. Sodom en Gomorra stonden in de Jordaanvlakte (Gen 13:10). Dat is een groot zoekgebied, maar dankzij vijf details is het mogelijk om het zoeken te beperken tot het westelijke deel van de Jordaanvlakte, tussen de Beth Sean-vallei en de noordelijke kust van Dode Zee.

Ik ga in deze post daarom eerst uitgebreid in op wat over Sodom, Gomorra en de andere steden van de vlakte bekend is en de manier waarop God ze verwoestte. Daarna leg ik uit waarom Bab edh-Dhra‘, Numeira en Tall el-Hammam, de gebruikelijke identificaties van Sodom en Gomorra, in mijn chronologie niet de goede plaatsen kunnen zijn. Ik eindig met een archeologische beschrijving van het mijns inziens goede deel van de Jordaanvlakte en een mogelijke identificatie van Sodom met Khirbet Rahiyeh, Gomorra met Khirbet Juraish, Adama met er-Rjjum, Zeboïm met Tel Shalem en Zoar met Sheikh Mazar. Als laatste maken deze identificaties het mogelijk om iets te kunnen zeggen over de ouderdom van Genesis hoofdstuk 14.

Deze post is een uitbreiding van een eerdere, waarin ik Abraham dateerde aan het begin van de Vroege Bronstijd III. Naar aanleiding van onderstaand onderzoek naar Sodom en Gomorra schuif ik hem op naar de Vroege Bronstijd IB en II. Dat wordt nog aangepast in die post.

De Jordaanvlakte

Sodom en Gomorra stonden in een vlakte (Gen 19:25, 28-29). In de eeuw van Jezus waren de ruïnes nog steeds zichtbaar verlaten (Judas vers 7), dus ze liggen niet onder de Dode Zee, zoals wel is gedacht 2. Dat de juiste plek de Jordaanvlakte is blijkt uit Genesis 13. In dit hoofdstuk is het land waar Abraham en Lot verblijven te klein voor hun vele kudden, en dus besluiten ze uit elkaar te gaan.

“En Lot sloeg de ogen op en zag dat heel de Jordaanvlakte rijk aan water was; voordat de HEERE Sodom en Gomorra te gronde gericht had, was zij in de richting van Zoar als de hof van de HEERE, als het land Egypte. Daarom koos Lot voor zichzelf heel de Jordaanvlakte en trok naar het oosten; en zij werden van elkaar gescheiden. Abram woonde in het land Kanaän; en Lot woonde in de steden in de vlakte en zette zijn tenten op tot bij Sodom.” (Gen 13:10-12)

De Jordaanvlakte begint bij het Meer van Galilea en loopt door tot helemaal ten zuiden van de Dode Zee. Het zijn vijf details die het zoekveld beperken tot slechts één deel daarvan.

Het eerste detail is de vergelijking met de Hof van Eden en het land Egypte. De Hof kreeg water van vier rivieren (Gen 2:10) en Egypte krijgt dat nog steeds van de Nijl (Ex 7:24). Deze vergelijkingen zullen niet toevallig zijn gemaakt; ook de vlakte van Sodom en Gomorra werd dan bewaterd door een rivier. In deze regio kan dat alleen de Jordaan zijn. Dit betekent dat de steden ten noorden van de Dode Zee lagen.

De locatie van Lot, 3 aangevuld met de locatie van Hebron

Het tweede detail is de plaats waarvandaan Lot de vlakte bekeek. Zijn tenten stonden toen tussen Bethel en Ai (Gen 13:3). Vanaf de hoogste heuvels in dit gebied is de Jordaanvlakte zichtbaar vanaf de Zarqa (Jabbok) in het noorden tot de noordelijkste kilometers van de Dode Zee in het zuiden. 4 Abraham zette na Lots afscheiding zijn tent op bij Hebron, en volgens Bryant Wood kan Lot daarom op elk punt tussen Bethel, Ai en Hebron hebben gekeken. Vanaf de buurt van Hebron is het zuiden van de Dode Zee te zien. 5 Abrahams reis door Kanaän wordt daarentegen heel gedetailleerd beschreven, van rustplaats tot rustplaats (Gen 12:5-6, 8-10, 13:3, 20:1, etc.). Na de vermelding van Bethel en Ai (Gen 13;3) is de volgende keer dat hij zijn tent verplaatst, naar de regio van Hebron, pas na de afscheiding van Lot (Gen 13:18). Ik zie dan ook geen reden om te denken dat Abraham in de tussentijd verhuisd is.

Het derde detail: de steden moeten ten westen van de Jordaan hebben gelegen, want ze hoorden bij Kanaän (Gen 10:19) en de grens van Kanaän was de Jordaan (Num 33:51, 35:10). Ook in latere tijden werd deze regio als de plek van Sodom gezien. 6 Volgens Josephus lag “het district van Sodom” namelijk ten westen van de Jordaan, tussen Scythopolis (Beth-Sean, bij het Meer van Galilea) en “de kusten van het meer Asphalitis” (de Dode Zee). 7

Ook op de denkwijze achter het derde detail is kritiek. Volgens Wood liepen de grenzen van Kanaän van Gaza naar Gerar, ten zuidoosten van Gaza, naar de steden van de vlakte, die logischerwijs in de buurt van de zuidelijke Dode Zee lagen. 5 Wood maakt hier een fout. De grens liep niet van Gaza naar Gerar, maar “van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza, en in de richting van Sodom”. De zuidelijke grens van Kanaän lag dus ten noorden van Gerar, want de lijn vanaf Sidon naar het zuiden eindigt met Gaza. Als je vanaf Gaza een lijn trekt naar het oosten kom je uit bij het midden van de Dode Zee; zie deze kaart. Ten zuiden hiervan woonden andere volken. In Gerar woonden de Filistijnen (Gen 26:1), nakomelingen van de Egyptenaren (Gen 10:13-14). Ook woonden hier de Amalekieten (Gen 14:7, 1 Sam 15:6) en de Kenieten (Gen 15:19, 1 Sam 15:6). De Amorieten, één van de Kanaänitische volken (Gen 10:15-16), woonden pas bij Hazezon-Thamar (Gen 14:7), ofwel Engedi (2 Kro 20:2). Engedi ligt, vanaf zuid naar noord bekeken, ongeveer op de hoogte van Gaza en Hebron; zie deze kaart. De dichtstbijzijnde stad binnen de grenzen van Kanaän ligt daarom niet rond het zuidelijke deel van de Dode Zee, maar ten noorden daarvan.

Het vierde detail is dat Abraham vanaf Mamre (Gen 18:1), bij Hebron (Gen 13:18), op loopafstand Sodom, Gomorra en de vlakte kon zien (Gen 19:27-28). Hebron ligt in het hoogste deel van Juda en daar zijn geweldige uitzichten. De Dode Zee is te zien, net als de bergen van Moab in Jordanië. Als dezelfde afstand geldt voor het uitzicht op het noorden, dat kan ik niet vinden, blijft van de vlakte ten noorden van de Dode Zee het zuiden van de Jordaanvlakte over.

Als vijfde en laatste detail geldt de oorlog van Genesis 14. Sodom en haar vier zustersteden werden toen aangevallen door Kedor-Laomer, de koning van Elam. Voordat het tot een veldslag kwam versloeg Kedor-Laomer met zijn bondgenoten de Refaïeten, Zuzieten, Emieten en Horieten “tot aan El-Paran” (vers 5-6). Deze volken woonden ten oosten van de Jordaan; El-Paran ligt waarschijnlijk helemaal in het zuiden, aan de Golf van Akaba. 8 “Daarna keerden zij terug” naar En-Mispat, ofwel Kades, en versloegen het gebied van de Amalekieten en de Amorieten die in Hazezon-Thamar woonden (vers 7). Terugkeren betekent hier afbuigen naar het noorden, waar ten opzichte van El-Paran Kades lag en de Amalekieten woonden. Hazezon-Thamar is volgens Barry Beitzel Tamar, ten zuidwesten van de Jordaan. 8 Dat laatste klopt niet, want Hazezon-Thamar is een andere naam voor Engedi (2 Kro 20:2). Engedi, het huidige Ein Gedi, ligt juist ten westen van de Dode Zee, in de lijn vanaf En-Mispat naar het noorden. Omdat er niet wordt gezegd dat Kedor-Laomer opnieuw terugkeerde is het logisch als Sodom en haar zustersteden ten noorden van Engedi lagen.

Het Siddimdal

De beslissende veldslag van de oorlog uit Genesis 14 vond plaats in het Siddimdal (Gen 14:3), waar asfaltputten waren (vers 10). Omdat de koningen van Sodom en haar zustersteden hier streden betekent dit volgens Bryant Wood dat deze steden in dit dal stonden. Langs het zuidelijk deel van de Dode Zee, waar hij Sodom en Gomorra zoekt, was er asfalt. 5

Er is niks onmogelijks aan het idee dat iemand zijn of haar stad verlaat om ergens anders een vijand tegemoet te treden. Woods conclusie klopt bovendien niet. De koningen van Sodom en haar zustersteden “trokken op naar het Siddimdal” (vers 3) en “Toen trok de koning van Sodom ten strijde (…) en zij stelden zich op voor de strijd tegen hen in het Siddimdal” (vers 8). Ze verlieten dus hun woonplaatsen om naar het Siddimdal te gaan.

Het Siddimdal lag tussen de steden van de vlakte (vers 8) en Hazezon-Thamar in, waar Kedor-Laomer en zijn bondgenoten net de Amorieten hadden verslagen (Gen 14:7). Hazezon-Thamar is Engedi (2 Kro 20:2). Op deze kaart ligt Engedi, bij het huidige Ein Gedi, halverwege de westelijke oever van de Dode Zee. In de buurt van de Dode Zee, onder andere ten noorden en zuiden van Ein Gedi, wordt asfalt gevonden aan de oppervlakte. 9 Het Siddimdal zal hier ergens liggen. De naam Siddim komt van het Hebreeuwse sadad, dat eggen betekent. Het zal daarom een vruchtbaar dal zijn geweest waar asfalt lag. Op dit moment heb ik geen idee hoe ik daarnaar moet zoeken.

Sodom bij Masada

Over de juiste locatie van Sodom en Gomorra bestond al voor het jaar 1 discussie. Volgens Strabo (64/63 v.Chr.-ca.24 n.Chr.) zeiden de inwoners van Moasada (Masada, ten westen van de Dode Zee en ten zuiden van Engedi) over de rotsen met brandresten in de omgeving: “that thirteen cities once existed there, the capital of which was Sodom, but that a circuit of about 60 stadia around it escaped uninjured; shocks of earthquakes, however, eruptions of flames and hot springs, containing asphaltus and sulphur, caused the lake to burst its bounds, and the rocks took fire; some of the cities were swallowed up, others were abandoned by such of the inhabitants as were able to make their escape. But Eratosthenes asserts, on the contrary, that the country was once a lake, and that the greater part of it was uncovered by the water discharging itself through a breach, as was the case in Thessaly.” 10

Hier in de buurt, iets ten zuiden van Masada, komt de naam Sodom voor. De Joden haalden hun zout van de Jebel Usdum en noemden het “zout van Sodom”. 11 Dit is de Har Sedom, ofwel de Berg Sodom aan het zuidwestelijke deel van de Dode Zee.

Een derde bron voor deze locatie is Jerome, in combinatie met Genesis 10:19: “En de grens van de Kanaänieten reikte (…) tot aan Gaza, en in de richting van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa.” Volgens Jerome heette Lise (Lasa) in zijn tijd Callirhoe, waar warm water uitmondt in de Dode Zee. 12 Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm lagen daar dan waarschijnlijk in de buurt. 13 Volgens Wikipedia (met Hebreeuwse en Arabische bronnen, beide spreek ik niet) schreef een zekere Al-Tamimi in de 10e eeuw n.Chr. dat bij Callirhoe het “zout van Sodom” werd gewonnen. Callirhoe ligt direct ten oosten van het noordelijke deel van de Dode Zee; zie deze kaart. Omdat Sodom en haar zustersteden tussen Gaza en Lasa in worden vermeld, lagen ze ongeveer in de buurt van Madaba en de Berg Sodom.

Ongeveer dezelfde regio komt voor als locatie van Sodom in Ezechiël 16. In vers 46 staat dat aan de linkerhand van Jeruzalem Samaria lag en aan de rechterhand Sodom. Deze richtingen zijn noord respectievelijk zuid, want er werd gekeken naar het oosten. 14 Dit is één van de argumenten om Sodom ten zuiden van de Dode Zee te zoeken. 5 Die richting kan daarentegen ook toeval zijn. Dit hoofdstuk is een profetie vol symboliek, die zich niet altijd houdt aan de geschiedenis. In precies dit vers staat ook dat Samaria ouder is dan Jeruzalem, maar Samaria werd pas na de scheuring van Salomo’s rijk gesticht (1 Kon 16:24). De linker- en rechterhand kunnen daarom beeldspraak zijn voor de vergelijking die God hier maakt tussen Juda, Samaria en Sodom, een beeldspraak die door Salomo werd gebruikt (Spr 3:16). Dan blijft een locatie van Sodom verder naar het noorden een mogelijkheid.

Dat ongeveer deze locatie vier keer opduikt is bijzonder. Maar het valt buiten het gebied dat Lot in Genesis 13 kon zien en ligt ten zuiden van Hazezon-Thamar (Engedi), terwijl dat in Abrahams tijd de zuidelijkste plek was waar de Kanaänieten woonden. Ik denk daarom dat deze locatie verzonnen is door de inwoners van Masada, mogelijk door iemand die Ezechiël 16:46 las en negeerde dat Samaria in datzelfde vers ouder wordt genoemd dan Jeruzalem.

Adama en Zeboïm

Niet alleen Sodom en Gomorra werden door God getroffen, dat gold ook voor Adama en Zeboïm (Deut 29:23, Hos 11:8-9).

Deze vier waren oude steden. Ze worden al samen genoemd in de oudste beschrijving van Kanaän, mogelijk van voor Abrahams tijd: “En de grens van de Kanaänieten reikte van Sidon (noordwesten) in de richting van Gerar tot aan Gaza (zuidwesten), en in de richting van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa.” (Gen 10:19) Lasa is waarschijnlijk een andere spelling van Laïs, ofwel Dan (Richt 18:29), en ligt dan in het noordoosten. 15 De vier steden staan hier dus in de richting van zuid naar noord. Sodom en Gomorra lagen dus zuidelijker dan Adama en Zeboïm. Daarom is het interessant dat nadat Lot de Jordaanvlakte uitkoos, hij zijn tenten opzette “tot bij Sodom” (Gen 13:12) en de andere drie steden niet worden genoemd. Zij kunnen daarom ten noorden van het voor Lot zichtbare gebied hebben gelegen, ofwel ten noorden van de Jabbok.

In Hosea 11:8 staat: “Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u uitleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, met u doen als Zeboïm?” Het is opvallend dat de twee bekendste omgekeerde steden worden genegeerd. Anne Habermehl concludeert daaruit dat Adama en Zeboïm in het gebied van de stam Efraïm lagen. 3 Efraïm is in het boek Hosea daarentegen een naam voor het rivaalkoninkrijk van Pekah; zie hier. Als Habermehls conclusie verder klopt zegt dit vers daarom alleen dat Adama en Zeboïm in Pekahs deel van het land lagen. Omdat Pekahs precieze grenzen uit die tijd onbekend zijn is de locatie van Adama en Zeboïm eerder bepalend voor de zoektocht naar die grenzen dan omgekeerd.

Ook Albright dacht dat Adama en Zeboïm ten noorden van de Dode Zee lagen, waar later een plaats met de naam Adam lag (Joz 3:16), het huidige Tall Damiyeh. 16 Adam ligt bij de plek waar de Jabbok (de huidige Zarqa) in de Jordaan stroomt, ofwel het noordelijkste deel van wat Lot kon zien in Genesis 13. Shoshenq I (819/8-797) noemde deze stad in zijn beroemde plaatsnamenlijst als i-d-m[-i3] (no. 56). 17 In het oosten van Israël, in de richting van de woestijn, lag het dal Zeboïm (1 Sam 13:18). Adam en Zeboïm kunnen de gelijknamige steden uit de vlakte niet zijn, maar in vroeger tijden verhuisden plaatsnamen soms mee als de bewoners verhuisden. Ze kunnen naar de steden uit de vlakte zijn vernoemd.

Zoar

Zoar is een latere naam van Bela (Gen 14:2), een naam die verder onbekend is. Op Lots verzoek spaarde God van heel de vlakte alleen deze kleine stad (Gen 19:20-21). Ze lag vlak bij Sodom. Lot vertrok toen de dageraad aangebroken was (Gen 19:15) en hij kwam aan in Zoar toen de zon boven de aarde op kwam (vers 23). Het stond vlak bij het bergland (vers 30) en aan de rand van de vlakte van Jericho (Deut 34:3).

Zoar wordt meestal geidentificeerd met Ghor es-Safi, ten zuidoosten van de Dode Zee. In de buurt hiervan ligt Deir ‘Ain ‘Abaṭa, dat op de kaart van Medeba het Klooster van Sint Lot genoemd wordt. Bij Deir ‘Ain ‘Abaṭa horen een grot, waarvan wordt gedacht dat dit de grot is waar Lot na de verwoesting van Sodom met zijn dochters woonde (Gen 19:30), en een inscriptie die Lot noemt. 18 Maar volgens Josephus waren in zijn dagen “the traces (or shadows) of the five cities are still to be seen”. 19 Omdat God slechts vier steden verwoestte is het logisch dat Zoar in Josephus’ tijd ook een ruïne was. Het Zoar waar Lot naartoe vluchtte was dus niet Ghor es-Safi. 20 De locatie van het oudere Zoar is dan opgeschoven, net als de locatie van Sodom in de verhalen uit Masada en de namen Adam(a) en Zeboïm. Ghor es-Safi heeft bovendien niks met de vlakte van Jericho te maken; die lag ten noorden van de Dode Zee.

De verwoesting

“Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Het kwam van de HEERE uit de hemel. Hij keerde deze steden en heel de vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op het land.” (Gen 19:24-25)

Ondersteboven keren is niet een letterlijk omkeren van het land, zoals gebeurde met het zandtaartje dat mijn neefje omver sloeg. Het betekent een chaos die ontstaat uit hongersnood, droogte, ziektes en sprinkhanen in de gewassen en bomen, pest, oorlog en plundering (Amos 4:6-11). Voor Sodom kwam dat heel plotseling: “Sodom, dat als in een ogenblik ondersteboven werd gekeerd, zonder toedoen van mensenhanden.” (Klaagl 4:6)

Voor Adama en Zeboïm is het daarentegen mogelijk dat het ondersteboven keren al jaren eerder was begonnen. In de oorlog van Genesis 14 werden Sodom en Gomorra geplunderd (Gen 14:11), ofwel daar was een grote buit; ondanks dat Adama en Zeboïm ook meestreden werden zij met rust gelaten. Genesis 19 beschrijft dan alleen het einde van het ondersteboven keren, toen de laatste bewoners van de vlakte omkwamen.

Klopt dit en werd de vlakte al langzaamaan verlaten in de jaren voor Genesis 19, dan deed God hetzelfde met de bewoners van de vlakte als met de Kanaänieten in Jozua’s tijd. Zij werden met de komst van de Israëlieten niet massaal afgeslacht, zoals soms wordt gedacht, maar waren al verdreven (Ex 23:28-31, 33:2, 11, 24, Lev 18:24, etc.). De Israëlieten doodden alleen degenen die weigerden te vertrekken. 21 Dat kan verklaren waarom de namen van de steden op andere plaatsen opduiken – Sodom bij Masaba, Zoar in Ghor es-Safi, Adama en Zeboïm in het oosten van Israel.

De zoute gronden in de westelijke Jordaanvlakte 22

De vlakte van zout

In Deuteronomium 29:23 beschrijft Mozes de vlakte van Sodom in zijn tijd: “dat heel zijn land zwavel en zout, een brandplek, is; dat het niet wordt bezaaid, er niets op groeit en er geen enkel gewas opkomt, zoals bij de omkering van Sodom en Gomorra, Adama en Zeboïm”. Volgens Josephus kon men in de as van de steden nog de vormen van fruit zien. “These fruits have a colour as though they were edible, but they dissolve into smoke and ashes if you pluck them with your hands.” 19 Zefanja profeteerde in de tijd van koning Josia van Juda (641/0-609) (Zef 1:1): “Voorzeker, Moab zal als Sodom worden en de Ammonieten als Gomorra: een distelveld, een zoutgroeve en een woestijn tot in eeuwigheid!” (Zef 2:9) Er was ruimte voor een (ongetwijfeld enorm) distelveld en een woestijn; de volledige vlakte van Sodom was dus groter dan het zout.

In de Jordaanvallei, in de buurt van Moab, ligt een gebied waar ook vandaag niets groeit. Het begint bij het noorden van de Dode Zee en loopt tot even ten noorden van het huidige Gilgal, een gebied van zo’n 28 kilometer lang en 3 kilometer breed. 20 Dit gebied ligt vol met zout. Het zout in de grond van de Beth Sean-vallei en de Wadi Auja, het noorden respectievelijk zuiden van het gebied waarin ik Sodom en Gomorra plaats (waarvoor zie onder), is niet het resultaat van een hoog grondwaterniveau. Daarvoor ligt het terrein te hoog. Het komt mogelijk uit de lucht. Zout in de grond bij Fasayil, in het midden daarvan, is het resultaat van rivierafzettingen. 23

Dat het zout in dit gebied uit de Jordaan komt is interessant. Volgens Mozes werd dit gebied gezouten door de omkering van Sodom en Gomorra, en in dat geval kwam na de omkering een zoute vloed uit de Jordaan. Ook ergens in deze periode of daarna steeg het niveau van de Dode Zee. De oorlog van Genesis 14 werd namelijk uitgevochten in “het Siddimdal, dat is tegenwoordig de Zoutzee.” (vers 3) De Dode Zee stond tijdens de strijd dus lager dan toen erbij werd geschreven dat dat tegenwoordig de Zoutzee is.

Bab edh-Dhra‘ en Numeira

Sodom en Gomorra worden vaak geïdentificeerd met Bab edh-Dhra‘ en Numeira, aan de zuidoostelijke kusten van de Dode Zee. Bab edh-Dhra‘ verbrandde grondig aan het eind van de Vroege Bronstijd III. 24 In eerste instantie identificeerde ik Sodom en Gomorra daarom met deze twee ruïnes, maar ik negeerde het feit dat Bab-edh-Dhra‘ pas aan het eind van de Vroege Bronstijd III verbrandde en niet voor altijd verlaten was, maar in de Vroege Bronstijd IV opnieuw bewoond 25. In mijn chronologie leefde Jozef in de tweede helft van de Vroege Bronstijd III. Bab edh-Dhra‘ verbrandde voor mij daarom veel te laat om Sodom te zijn.

Een tweede reden tegen deze identificatie is Zoar. Het latere Zoar is Ghor es-Safi, 28 kilometer bij Bab edh-Dhra‘ vandaan. Lot reisde daarentegen in hoogstens een aantal uur van Sodom naar Zoar (Gen 19:20). Volgens de Septuagint van vers 23 “The sun came out on the earth, and Lot entered into Segor (Zoar)”, ofwel hij arriveerde toen de zon opkwam. Een andere reden is dat de steden te ver naar het zuiden liggen, om gezien te kunnen zijn door Lot in Genesis 13. 26

Een laatste reden is de identificatie van Adama en Zeboïm met Feifa en Khanazir. Deze plaatsen liggen ten zuiden van Bab edh-Dhra‘ en Numeira. Adama en Zeboïm lagen juist ten noorden van Sodom en Gomorra, in de lijn naar de noordoostelijke grens van Kanaän (Gen 10:19). Een ander argument is dat dit geen steden waren. In Ghawr Feifa is alleen een grote begraafplaats gevonden uit de Vroege Bronstijd IB. Woningen zijn niet gevonden, dus de begravenen waren waarschijnlijk nomaden, geen stadsbewoners. Ook in Khirbet Khanzir zijn geen huizen gevonden, alleen tombes. Deze komen uit de Vroege Bronstijd IV, ofwel na de verwoesting van Bab edh-Dhra‘. 27

Tall el-Hammam

Het soms genoemde Tall el-Ḥammām kan niet Sodom zijn. Het ligt niet in Kanaän, maar ten oosten van de Jordaan. Het werd verwoest in de Midden-Bronstijd II (= IIB) en dat is juist de tijd van Jozua. Ook werd het in tegenstelling tot Sodom daarna weer opgebouwd en bewoond. De stad was gezien de datering eerder verwoest door de aankomende Israëlieten (Deut 2:26-3:17). Veel geleerden denken dat Tall el-Hammam Abel-Sittim is, waar de Israëlieten toen verbleven (Num 33:49). 28

Chronologie is een ander argument tegen Tall el-Hammam als Sodom. Uitgaande van de standaardchronologie werd de stad verwoest omstreeks 1600, maar zelfs met een minimale Bijbelse chronologie is dat ongeveer 200 jaar te laat. 29 Ook als de verwoesting van Tall el-Hammam gedateerd wordt op 1750-1650, zoals op deze site, is dat nog steeds 50-150 jaar te laat.

De Jordaanvlakte

Na al het bovenstaande is mijn conclusie dat Sodom en Gomorra in de westelijke Jordaanvlakte stonden, ten noorden van de Dode Zee. In ieder geval Sodom stond ten zuiden van het punt waarop de Jabbok (de huidige Zarqa) de Jordaan in stroomt. Er zijn nu vier aanwijzingen om deze steden te dateren in de archeologie.

De eerste aanwijzing voor de datering van Sodom en haar zustersteden is dat dit steden waren, geen dorpen. In de Jordaanvallei werd al gewoond vanaf de Steentijd, maar vooral door boeren in dorpen. Pas aan het eind van de Vroege Bronstijd I verrezen hier de eerste steden. 30 Tegelijkertijd werden ook ten oosten van de Jordaan de eerste steden gebouwd. 31 De steden ten westen van de Jordaan werden verlaten tijdens de transitie naar de Vroege Bronstijd II, of aan het begin van die periode. 32 Hierna verrezen er tot aan de moderne tijd geen steden meer. 33 Als Sodom en haar zustersteden hier stonden is de eerste conclusie dat dat in de Vroege Bronstijd IB en II was.

Wat daarbij past is de tweede aanwijzing, het waterpeil dat direct na de ramp steeg totdat de vlakte onderstond. Het peil van de Dode Zee was volgens C14-dateringen vanaf omstreeks 3800 sterk aan het stijgen, tot het omstreeks 3100 haar hoogtepunt bereikte, 34 of omstreeks 3200. 35 Als de hele vlakte onderliep is het mogelijk dat Sodom en Gomorra omgekeerd werden vlak voordat dit hoogtepunt bereikt werd. Volgens C14-dateringen eindigde de Vroege Bronstijd IB tussen 3200-2900, afhankelijk van de regio in de zuidelijke Levant (Israël-Jordanië). 36 Als de Vroege Bronstijd II in de westelijke Jordaanvallei vroeger begon dan de rest van de zuidelijke Levant, wat dus mogelijk is, is dit een bevestiging van de eerste conclusie. (Dat het Siddimdal overspoelde is volgens Bryant Wood een argument is om Sodom ten zuiden van de Dode Zee te zoeken, 5 maar hij gebruikt de standaardchronologie 37 en waarin het zuiden inderdaad later (opnieuw) overspoelde. Dat die chronologie niet klopt is juist de reden dat dit blog bestaat.)

De derde aanwijzing is de archeologie van Jericho, in het zuidelijke deel van de westelijke Jordaanvallei. Het Jericho uit het Oude Testament is de huidige ruïne Tell es-Sultan. Hier werd ononderbroken gewoond vanaf de Steentijd tot in de IJzertijd. 38 De Israëlieten mochten gaan wonen in de “vlakte van de vallei van Jericho” (Deut 34:3). Deze vlakte werd dus nooit ondersteboven gekeerd en was geen deel van de vlakte van Sodom. Dit betekent dat Sodom en haar zustersteden verder naar het noorden lagen.

Als laatste is er de vierde aanwijzing, de afwezigheid van Jericho onder de steden aan de Kanaänitische oogstgrens (Gen 10:19). Jericho wordt zelfs pas voor het eerst genoemd door Mozes (Num 22:1). Dankzij de bron ‘Ain es-Sultan kwamen in Jericho in de Steentijd al jagers en verzamelaars. Tot aan de Kopertijd was dit de belangrijkste plaats van de regio, toen Tell el-Mafjar dat werd. Tell es-Sultan was op dat moment slechts één van de bijbehorende dorpen. Dit veranderde toen aan het begin van de Vroege Bronstijd II in Tell es-Sultan een versterkte stad werd gebouwd, waar de bewoners van de oase gingen wonen. 39 Het is mogelijk dat een muur uit de Vroege Bronstijd IB al een stadsmuur was, maar dat is onzeker. 40 Genesis 10:19, en daarmee het bestaan van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, kan daarom worden gedateerd op uiterlijk het begin van de Vroege Bronstijd II.

Archeologische overeenkomsten

Volgens een Joodse legende werden Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm gebouwd door mannen uit de nakomelingen van Cham met dezelfde namen. Zij gingen er met hun kinderen en iedereen die bij hen hoorde wonen, kregen veel nakomelingen en woonden er in vrede. (Jasher 10:25-27) In de westelijke Jordaanvallei groeide aan het begin van de Kopertijd de bevolking flink, waarschijnlijk door de introductie van bepaalde landbouwtechnieken. In de Vroege Bronstijd I werd in een andere architectuur gebouwd en andere materialen gebruikt, wat mogelijk komt door een groep nieuwkomers. 41 Van de 53 archeologische sites uit de Kopertijd bleven er slechts 7 bewoond in de Vroege Bronstijd I. Van de in totaal 56 sites uit deze periode waren de meeste in de Vroege Bronstijd IB in gebruik. Veel hiervan bloeiden, andere sites werden gesticht, vooral aan de voet van oudere sites, en nog andere werden aan het eind van deze periode steden. 42 De sites die verlaten werden na de Kopertijd lagen vooral op het plateau; de sites uit de Vroege Bronstijd I lagen hoger, van waaruit de wadi’s beheerst konden worden. 43

In de dagen van Lot was de Jordaanvallei “rijk aan water … als de hof van de HEERE, als het land Egypte” (Gen 13:10). Het klimaat van de Jordaanvallei was in de Vroege Bronstijd I-II natter dan vandaag; sommige historici denken zelfs dat het de natste periode was van de laatste millennia. 44 De Dode Zee stond toen hoger dan het sindsdien is geweest, op ongeveer 375 meter onder zeeniveau 45 of vlak daarboven 46. Ter vergelijking, tussen 1800-1975 lag dat tussen de 390-400 meter.

Voor Lot en zijn vele kudden was genoeg ruimte in de Jordaanvlakte (Gen 13:10). Niet al het water in dit gebied werd gebruikt; slechts weinig sites stonden aan de Wadi Malih en de Wadi ‘Aujjeh. Zelfs toen de bevolking al hun maximale aantal had bereikt was er nog ruimte over. 47

Voor Lot was het kleinvee het belangrijkste, daarna de runderen (Gen 13:5). Varkens komen in de Bijbel pas voor in de wet van Mozes (Lev 11:7), paarden worden als eerste genoemd in Egypte (Gen 47:17) en waren mogelijk de kostbaarste dieren. In de Jordaanvallei zijn weinig sites uit de Vroege Bronstijd I opgegraven, maar voor zover bekend werden er geiten en/of schapen, runderen, varkens en ezels gehouden. Geiten/schapen komen het vaakst voor, gevolgd door runderen. Gedurende deze periode komen er steeds meer runderen voor en steeds minder varkens. Paarden zijn hier, in tegenstelling tot de Kopertijd, niet gevonden. 48

In mijn reconstructie van de verwoesting liep de vlakte gaandeweg leeg, tot God er een einde aan maakte door Sodom en Gomorra te verwoesten. In de westelijke Jordaanvlakte bleven slechts 24 van de 82 sites uit de Vroege Bronstijd I bewoond in de Vroege Bronstijd II; de andere 38 werden verlaten of met geweld verwoest aan het eind van die eerste periode. Andere werden flink kleiner. In de omgeving zijn in verschillende sites verwoest aan het eind van de Vroege Bronstijd I – Tel Kitan en Tel Yaqush direct ten zuiden van het Meer van Galilea, en het bekende Bab edh-Dhra‘ ten oosten van de Dode Zee. Tel Shalem in het noorden van de westelijke Jordaanvallei werd verlaten, Tell Um Hammad ten oosten van die vlakte werd kleiner. Wat hier gebeurde was iets regionaals; in de oostelijke Jordaanvallei en de heuvels van Samaria bleven vele plaatsen bewoond. Tell Far’ah (North) in die heuvels bloeide juist in de Vroege Bronstijd II, net als Tel Za’anuni, Juraish en Khirbet Rahiyeh in de westelijke Jordaanvallei. 49

God verwoestte Sodom en Gomorra met zwavel en vuur uit de hemel (Gen 19:24). Een reden voor de verwoestingen aan het begin van de Vroege Bronstijd II is moeilijk te geven. Het is niet bewezen dat het gebeurde door mensen of een ramp als een aardbeving. 50 Een moeilijkheid bij onder andere dit deel van het onderzoek is dat bijna geen enkele site is opgegraven, en dat verschillende zijn vernietigd in de moderne tijden. In Far‘at ej-Jiftlik (nummer 62 op onderstaande kaart), dat aan het begin van de Vroege Bronstijd II ophield te bestaan, werd tijdens de verwoesting ervan in de vorige eeuw vuur gevonden: “The camp dwellers excavated trenches for brick material and in these trenches fire remains, walls made of mud brick and stone, and large ovens are visible.” 51

De door Shay Bar onderzochte sites in de westelijke Jordaanvlakte, 52 met in rood de voor deze post relevante sites

De steden van de vlakte

Het spannendste van deze locatie van Sodom en haar zustersteden is een mogelijke identificatie met de ruïnes die hier gevonden zijn. Een probleem is dat bijna geen van deze ruïnes is opgegraven, alleen in kaart gebracht. Veel details zijn daarom niet te geven, alleen een globale indruk.

Tussen het Meer van Galilea en de Dode Zee lagen slechts een aantal steden. Van noord naar zuid zijn dit Beth Yerah, Tel Shalem uit de Vroege Bronstijd IB, Tell el-Far’ah (North), er-Rjjum uit de Vroege Bronstijd IB, Tel Za’anuni, Khirbet Juraish en Khirbet Rahiyeh. De laatste drie bestonden in zowel uit de Vroege Bronstijd IB als II en het is op dit moment onduidelijk wanneer hun muren gebouwd werden. Ook is het onduidelijk wanneer Tell el-Far’ah precies versterkt was; het is mogelijk dat dit later was dan het vlakbije er-Rjjum. 53 Hiervan waren Beth Yerah en Tell el-Far’ah (North) niet de bekende steden van de vlakte, omdat hier ook na het verlaten van de vlakte werd gebouwd. Beth Yeraḥ werd onder andere nog bewoond in de Vroege Bronstijd III, de Midden-Bronstijd I-II (= IIA-IIB) en de Perzische periode, 54 en Tell el-Far‘ah in de Vroege Bronstijd IIB en na een verlating opnieuw in de Midden-Bronstijd IIA-IIC. 55

De versterkte steden waren elk waarschijnlijk het centrum van de 7-15 dorpen in de omgeving, en het economische en culturele hoofd. In de zuidelijke Beth Sean-vallei is dat Tel Shalem, in het oosten en midden van de Wadi Far’ah, die uitmondt in de Jordaan, is dat er-Rjjum. Verder naar het zuiden waren de belangrijkste plaatsen Khirbet Juraish en Khirbet Rahiyeh. 56 Alle plaatsen, zelfs de kleinste, lagen in de buurt van waterbronnen en geschikte landbouwgrond. 57 Deze vier sites worden hieronder besproken, van noord naar zuid. Als dit deel van de Jordaanvlakte inderdaad de vlakte van Sodom was, is het niet moeilijk om de steden te identificeren:

Tel Shalem 58
  • Tel Shalem (Zeboïm?) is een grote stad bij de bron ‘Ain Ibrahim (‘En Avraham). De site bestaat uit twee delen, ongeveer 4 hectare met versterkingen van maar liefst 17 meter breed, en een gedeelte tot 12 hectare ten zuidwesten hiervan, zonder muur. Het was waarschijnlijk een regionaal centrum, net als Megiddo, Beth Yerah en Jericho. Aardewerk komt bijna alleen uit de Vroege Bronstijd IB. Een paar scherven uit de Vroege Bronstijd II betekenen dat de stad rond het begin van die periode werd verlaten. Het werd daarna nooit meer bewoond. 59
  • er-Rjjum (Adama?) is een grote stad, omgeven door diepe rivierbeddingen. Het was 3,4 hectare groot en had een muur van ongeveer 3 meter dik. In het noordoosten is een poort met twee torens opgegraven. Onder de hopen stenen binnen de muren liggen waarschijnlijk andere gebouwen. Het gevonden aardewerk komt vooral uit de Vroege Bronstijd IB, met een paar scherven uit de Vroege Bronstijd II. Gezien de kleine hoeveelheid aardewerk uit de laatste periode was het toen geen belangrijke stad meer. 60
    Net als Sodom en Gomorra waarschijnlijk werden Tel Shalem en er-Rjjum eerder verlaten, of minstens minder belangrijk, dan de andere twee grote steden.
  • Khirbet Juraish (Gomorra?) is een ruïne van twee hectare, op een hoge heuvel langs een helling, die omgeven is door wadi’s. Op de top van de heuvel staat een groot gebouw, waar een muur begint die om heel het oostelijk deel van de site loopt. De muur is zo’n 4 meter dik en gebouwd van extreen grote stenen. Het is mogelijk dat het één plaats vormde met het hiernaast gelegen dorp ‘Ain Juraish. Het aardewerk komt uit de Vroege Bronstijd I, maar de meeste vondsten komen uit de Vroege Bronstijd II. Het werd mogelijk belangrijk door wijn- en olijfgaarden. 61
  • Khirbet Rahiyeh (Sodom?) was ongeveer 5 hectare en lag op een steile helling ten noorden en boven de Wadi Rashash. In het bovenste deel van de site staan resten van de stadsmuur. Deze is ongeveer 5 meter dik en gebouwd van keien. Het aardewerk komt deels uit de Vroege Bronstijd IB en vooral uit de Vroege Bronstijd II. Het kan worden aangenomen dat Khirbet Rahiyeh was gesticht, en waarschijnlijk ook versterkt, in het latere deel van de Vroege Bronstijd IB. 61
    Sodom en Gomorra waren waarschijnlijk nog steeds belangrijk toen Adama en Zeboïm dat niet meer waren. Khirbet Juraish en Khirbet Rahiyeh bereikten het hoogtepunt van hun welvaren tijdens de Vroege Bronstijd II. 49
er-Rjjum 62

De laatste gezochte plaats is Zoar. Dit lag vlak bij Sodom; Lot vertrok uit Sodom toen de dageraad aangebroken was (Gen 19:15) en kwam aan in Zoar toen de zon boven de aarde opkwam (vers 23). Ook lag het hoger dan de rest van de vlakte, want terwijl de rook opsteeg van heel de vlakte (Gen 19:28) overleefde alleen Zoar het oordeel (Gen 19:21-22). Zolang Khirbet Rahiyeh Sodom is komt er maar één site in aanmerking:

  • Sheikh Mazar (Zoar?) is een site van 1,2 hectare op de top van een hoge heuvel. Hoe groot de plaats uit de Vroege Bronstijd I-II was en of deze een stadsmuur had, is onduidelijk, want tegenwoordig liggen er akkers overheen. Wel gevonden is een rijke verzameling aardewerk uit deze periodes. Het lijkt volgens Bar daarom logisch dat deze plaats een stad was, die hoorde bij Khirbet Juraish en Khirbet Rahiyeh. Andere sporen komen uit de IJzertijd I-II, Perzische en Hellenistische tijden en de middeleeuwen. 63
    Volgens bovenstaande kaart lag Sheikh Mazar ruim 3 kilometer bij Khirbet Rahiyeh vandaan. Dat is snel te lopen als je haast hebt.
    Sheikh Mazar ligt 610 meter boven zeeniveau en is veruit de hoogstgelegen plaats van het door Bar onderzochte deel van de vlakte. De enige sites die qua hoogte in de buurt komen zijn Khirbet Rahiyeh en ‘Ain Rashash (op de kaart nummer 98) op 570 meter boven zeeniveau, en el-Khellaiyel (nummer 24) en ‘Ain Duma (nummer 97) op 540 meter. De meeste sites liggen honderden meters lager. Een paar liggen zelfs meer dan 200 meter ónder zeeniveau; dat is een verschil van bijna een kilometer. 64
De plek van Khirbet Juraish 65

Problemen

De bovengenoemde vijf ruïnes hebben genoeg overeenkomsten met de Bijbelse steden om een identificatie voor te stellen. Maar er zijn ook twee duidelijke minpunten. Sodom en Gomorra lagen na het omkeren verlaten (Jes 1:9, 13:19-20, Jer 23:14d-15 met 39-40, 49:17-18, 50:40, 2 Petr 2:6). In de Romeinse tijd “Zij liggen daar als een waarschuwend voorbeeld” (Judas 7). Ook volgens Josephus waren van de steden alleen ruïnes over. 19 Khirbet Rahiyeh en Khirbet Juraish daarentegen waren niet volledig verlaten.

Khirbet Juraish (Gomorra?) heeft naast ruïnes uit de Vroege Bronstijd ook sporen uit de IJzertijd II. 66 Bijna alles uit Khirbet Rahiyeh (Sodom?) komt uit de Vroege Bronstijd I-II. Daarnaast zijn er sporen gevonden uit de IJzertijd I, Perzische, Hellenistische en Romeinse tijden. 67 Omdat Bar in zijn boek focust op de Kopertijd en de Vroege Bronstijd I gaat hij hier niet verder op in. Eerdere publicaties van deze sites die hij noemt 68 kan ik niet inzien, maar de eerste bron heeft het volgens Wikipedia bij andere sites over scherven aardewerk 69. Het kan dus over aardewerk gaan en niet over ruïnes, die alleen bekend zijn uit de Vroege Bronstijd I-II.

Vanaf de Midden-Bronstijd II (= IIB) werd in de westelijke Jordaanvlakte tot in moderne tijden nauwelijks gewoond. 33 De IJzertijd is de Bijbelse koningstijd, en in deze periode worden Sodom en Gomorra een flink aantal keren genoemd (Amos 4:11, Jes 1:9-10, 13:19, Zef 2:9, Jer 23:14, 49:18, 50:40). Ook in de Romeinse tijd waren de steden goed bekend (Mat 10:15, 11:23-24, 6:11, Luk 10:12, 17:29, Rom 9:29, 2 Petr 2:6, Judas 7, Op 11:8). Omdat de bekende latere resten alleen uit aardewerk lijken te bestaan is het mogelijk dat de ruïnes van twee zulke beroemde steden soms werden opgezocht door mensen die hun verhaal kenden, en er mogelijk een tijd bleven, lang genoeg om wat aardewerk achter te laten. Op dezelfde manier hebben toeristen uit het eind van de vorige eeuw meer schade toegebracht aan sites uit de Steentijd op de Har Karkom dan alle andere bezoekers uit de voorgaande millennia 70. Ter vergelijking, in Tel Shalem zijn een paar scherven aardewerk uit de Kopertijd gevonden die van elders lijken te komen, en de Kopertijd staat ook bij de bewoningsgeschiedenis. 71

De plek van Khirbet Rahiyeh 72

In spijkerschrift

Er is een mogelijkheid dat de ondergang van Sodom en de redding van Lot vermeld worden op een kleitablet. Hiervan is slechts de helft bewaard gebleven, maar het lijkt erg op Genesis 19. Het geschreven in het Akkadisch en komt uit Assyrië. 73 Dit is mogelijk; volgens het apocriefe boek 2 Esdras was het lot van Sodom en Gomorra bekend in Assyrië (2 Esdras 2:8-9). Definitief bewijs ontbreekt omdat op het kleitablet geen enkele naam, niet eens van de stad, bewaard is gebleven.

“An overthrow from the midst of the deep came. The fated punishment from the midst of heaven descended. A storm like a plummet the earth (overwhelmed). To the four winds the destroying flood like fire did burn. The inhabitants of the citie(s) it had caused to be tormented; their bodies it consumed. In city and country it spread death, and the flames as they rose overthrew. Freeman and slave were equal, and the high places it filled. In heaven and earth like a thunder-storm it had rained; a prey it made. A place of refuge the gods hastened to, and in a throng collected. Its mighty (onset) they fled from, and like a garment it concealed (mankind). They (feared), and death (overtook them). (Their) feet and hands (it embraced). […] Their body it consumed. […] the city, its foundations it defiled. […] in breath, his mouth he filled. As for this man, a loud voice was raised; the mighty lightning flash descended. During the day it flashed; grievously (it fell). […]” 74

Conclusie 1 – Sodom en Gomorra

Omdat de bekende plaatsen afvallen identificeer ik Sodom en haar zustersteden met andere ruïnes. Deze liggen in het westelijke deel van de Jordaanvlakte, waar als de latere sporen uit alleen aardewerk van bezoekers bestaat, alle details uit de Bijbel rondom deze steden een plaats hebben.

De vraag of dat klopt is nooit met volledige zekerheid te beantwoorden, omdat de naam Sodom hier niet gevonden is. In de Vroege Bronstijd werd voor zover bekend niet geschreven in Kanaän. Ook is er twijfel omdat in Khirbet Juraish en Khirbet Rahiyeh sporen uit latere tijden bekend zijn. Tegelijk maakt dat misschien niet uit, want hoewel Bab ed-Dhra‘ en Tall el-Hammam na de verwoesting opnieuw bewoond werden, worden die ruïnes toch voorgesteld als Sodom. Omdat in de regio waarin ik zoek meer details uit de Bijbel een plek hebben dan bij de andere ruïnes, en er een uitleg te bedenken is voor de latere sporen die bij de Bijbel past, durf ik een waarschijnlijke identificatie wel aan. Sodom is dan Khirbet Rahiyeh, Gomorra is Khirbet Juraish, Adama is er-Rjjum en Zeboïm is Tel Shalem.

Voor mijn chronologie is deze post belangrijk om Abraham te kunnen dateren. Hij leefde hierom niet aan het begin van de Vroege Bronstijd III, zoals ik eerder dacht, maar in de Vroege Bronstijd IB en II.

Conclusie 2 – Genesis 14

Als laatste onderwerp voor deze post is er de ouderdom van Genesis 14, het hoofdstuk over de oorlog van de Mesopotamische koningen tegen de steden van de vlakte. Als de hierboven genoemde ruïnes inderdaad Sodom en haar zustersteden zijn, is dit hoofdstuk in mijn chronologie minstens 3700 jaar oud. In de algemeen geaccepteerde chronologie is dat zelfs minimaal 4200 jaar. In beide gevallen is dat voor Mozes. Er is namelijk één detail dat alleen heel vroeg kan zijn geschreven.

In vers 3 streden de koningen van deze steden in “het Siddimdal, dat is tegenwoordig de Zoutzee.” Het waterpeil van de Zoutzee (Dode Zee) stond tijdens de strijd dus niet hoog genoeg om het Siddimdal te overspoelen, maar toen later het waterpeil was gestegen en het Siddimdal overstroomd, vond iemand het noodzakelijk om uit te leggen dat dit de Zoutzee is. Zolang Sodom in de Vroege Bronstijd IB en II werd bewoond stond het waterpeil in de Dode Zee alleen hoger in de periode direct daarna, tot wat in C14-termen omstreeks 2200 v.Chr. is; toen was het water weer aan het zakken. Dit is in de algemeen geaccepteerde chronologie aan het eind van het Akkadische rijk (1943-1729(?) ). 46 De opmerking “dat is tegenwoordig de Zoutzee” is dus ouder dan de ondergang van het Akkadische rijk. De rest van het oorlogsverslag is daarom nog ouder.

laatste wijzigingen:
3 februari 2024: toegevoegd de conclusie over de minimale ouderdom van Genesis 14
19 maart 2024: toegevoegd kritiek van Bryant Wood op de locatie ten noorden van de Dode Zee, en argumenten om hem te weerspreken
19 april 2024: toegevoegd in het stukje “Sodom bij Masada” de mogelijke locatie van Sodom en Gomorra bij de Berg Sodom en Lise (Callirhoe), nieuwe conclusie bij dat stukje

  1. Public Domain[]
  2. Beitzel (2009), p. 102[]
  3. Habermehl, op. cit., p. 55[][]
  4. Anne Habermehl, Sodom-Part I, in Journal of Creation 31(2) (2017), p. 53-54[]
  5. Bryant G. Wood, Locating Sodom: A Critique of the Northern Proposal (2016) [][][][][]
  6. Habermehl, op. cit., p. 54-55[]
  7. Flavius Josephus, Wars of the Jews, 4.8.2, met dank aan Habermehl, op. cit., p. 55[]
  8. Beitzel (2009), kaart 31 op p. 103[][]
  9. Arie Nissenbaum, Utilization of Dead Sea asphalt through history, in Reviews in Chemical Engineering (1993), p. 369[]
  10. Strabo, Geography, Book XVI, Chapter II.44[]
  11. Ellicott’s Commentary for English Readers, commentaar op Matthew 5:13[]
  12. Jerome, Hebraicae quaestiones in libro Geneseos, kolom 1004 op scan 11, vertaling van het Latijn door ChatGPT: hoc tantum annotandum videtur / dit lijkt alleen vermeldenswaardig te zijn, quod Lise ipsa sit / dat Lise zelf is, quæ nunc Callirhoe dicitur / die nu Callirhoe genoemd wordt, ubi aquæ calidæ prorumpentes in mare Mortuum defluunt / waar warm water uitmondt in de Dode Zee[]
  13. Voetnoot 293 bij Eusebius, Onimasticon, Gomorra[]
  14. Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Ezekiel 16:46[]
  15. Habermehl, op. cit., p. 54[]
  16. W. F. Albright, The Archæological Results of an Expedition to Moab and the Dead Sea, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research, No. 14 (Apr., 1924), p. 8[]
  17. Adam Zertal, Three Iron Age Fortresses in the Jordan Valley and the Origin of the Ammonite Circular Towers, in Israel Exploration Journal, Vol. 45, No. 4 (1995), p. 265-266[]
  18. Konstantinos D. Politis, Deir ‘Ain ‘Abaṭa, in New Encyclopedia of Archaeological Excavations of the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 336[]
  19. Flavius Josephus, The Wars of the Jews, 4.8.4[][][]
  20. Habermehl, op. cit., p. 56[][]
  21. Glenn Miller, How could a God of Love order the massacre/annihiliation of the Canaanites? (2013) []
  22. Arieh Singer, The Soils of Israel (2007), p. 241[]
  23. N. Alperovitch en J. Dan, Sodium affected soils in the Jordan Valley, in Geoderma 8(1) (1972), p. 49[]
  24. R. Thomas Schaub, Bab edh-Dhra‘, in New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Vol. 1 (1993), p. 134[]
  25. R. Thomas Schaub, Bab edh-Dhra‘, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 134-135[]
  26. Habermehl, op. cit., p. 58[]
  27. Kris J. Udd, Bab edh-Dhra’, Numeira, and the Biblical Patriarchs: a Chronological Study, A Dissertation Presented in Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree Doctor of Philosophy (2011), p. 146[]
  28. Anne Habermehl, Sodom-part 2, in Journal of Creation 31(2) (2017), p. 74[]
  29. Eugene H. Merrill, Texts, Talls, and Old Testament Chronology: Tell Hammam as a Case Study, in Artifax 27 no. 4 (2012), p. 20-21[]
  30. Maria Tamburrini, Reevaluating Early Bronze Age I Tell es-Sultan in the Southern Jordan Valley in Light of Recent Settlement Pattern Studies, in Studies on the Archaeology of Palestine & Transjordan 13, Conceptualizing Urban Experiences, Tell es-Sultan and Tall al-Ḥammām Early Bronze cities across the Jordan (2019), p. 233, 236[]
  31. Bernd Mueller-Neuhof, Khirbet al-Ja’abariya: A Recently Discovered Fortified Early Bronze Age Settlement in the Jordanian Basalt Desert, in Bulletin for the Council for British Research in the Levant 12:1 (2017), p. 71[]
  32. Shay Bar, The Dawn of the Bronze Age, The Pattern of Settlement in the Lower Jordan Valley and the Desert Fringes of Samaria during the Chalcolithic Period and the Early Bronze Age I (2014), p. 124[]
  33. Bar, op. cit., p. 1[][]
  34. Amos Frumkin en Yoel Elitzur, Historical Dead Sea Level Fluctuations Calibrated with Geological and Archaeological Evidence, in Quaternary Research 57 (2002), p. 337[]
  35. Yehouda Enzel, Revital Bookman (Ken Tor), David Sharon, Haim Gvirtzman, Uri Dayan, Baruch Ziv en Mordechai Stein, Late Holocene climates of the Near East deduced from Dead Sea Level variations and modern regional winter rainfalls, in Quaternary Research 60(03) (2003), p. 265[]
  36. Johanna Regev, Pierre De Miroschedji, Raphael Greenberg, Eliot Braun, Zvi Greenhut en Elisabetta Boaretto, Chronology of the Early Bronze Age in the Southern Levant: New Analysis for a High Chronology, in Radiocarbon, Volume 54, Issue 3-4 (2012), p. 560-561[]
  37. Bryant G. Wood, Did the Israelites Conquer Jericho? A New Look at the Archaeological Evidence (2008) []
  38. Maura Sala, 1.3. Comparative stratigraphy and history of occupation in the Jericho Oasis, in Studies on the Archaeology of Palestine & Transjordan 7, Archaeological Heritage in the Jericho Oasis. A systematic catalogue of archaeological sites for the sake of their protection and cultural valorisation (2011), p. 28-30[]
  39. Sala, op. cit., p. 28-29[]
  40. Lorenzo Nigro, When the Walls Tumble Down. Jericho: Rise and Collapse of an Early Bronze Age Palestinian City, in Scienze dell’a antichità. Storia archaeologia antropologia 15 (2009), p. 178, met voetnoot 32[]
  41. Bar, op. cit., p. 457[]
  42. Bar, op. cit., p. 442-443[]
  43. Bar, op. cit., p. 448[]
  44. Bar, op. cit., p. 16-17[]
  45. Frumkin en Elitzur, op. cit., p. 337[]
  46. Enzel et al., op. cit., p. 265[][]
  47. Bar, op. cit., p. 449-450[]
  48. Bar, op. cit., p. 29-30[]
  49. Bar, op. cit., p. 443[][]
  50. Bar, op. cit., p. 133[]
  51. Bar, op. cit., p. 527[]
  52. Bar, op. cit., p 459[]
  53. Bar, op. cit., p. 446[]
  54. Ruth Hestrin Beth Yeraḥ, in The New Encylcopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 1 (1993), p. 256[]
  55. Pierre de Miroschedji, Far‘ah, Tell el- (North), in The New Encylcopedia of Archaeological Excavations in the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 436-437[]
  56. Bar, op. cit., p. 446-447[]
  57. Bar, op. cit., p. 447-448[]
  58. Bar, op. cit., p. 468[]
  59. Bar, op. cit., p. 102, 466-467[]
  60. Bar, op. cit., p. 102, 509-511[]
  61. Bar, op. cit., p. 103, 558-559[][]
  62. Bar, op. cit., p. 510[]
  63. Bar, op. cit., p. 40[]
  64. Bar, op. cit., p. 460-574. Van een aantal sites noemt hij helaas niet hoe hoog ze liggen, maar ze stonden in de buurt van de andere sites en zullen in ieder geval lager zijn dan Sheikh Mazar.[]
  65. Bar, op. cit., p. 530[]
  66. Bar, op. cit., 529[]
  67. Bar, op. cit., p. 558[]
  68. I. Finkelstein, Z. Lederman en S. Bunimovitz, Highlands of Many Cultures: the Southern Samaria Survey (1997), p. 791 voor Khirbet Rahiyeh en p. 832 voor Khirbet Juraish, en voor de laatste ook Y. Porath, The Samaria Survey (b), Unpublished manuscript. (Hebrew) (1968), site 142[]
  69. Jurish, voetnoot 4, en Duma, voetnoot 6[]
  70. Anati (2001), hoofdstuk 2[]
  71. Bar, op. cit., p. 466-467[]
  72. Bar, op. cit., p. 559[]
  73. Rev. A. H. Sayce, M.A., The Overthrow of Sodom and Gomorrah, in Records of the Past, Vol. XI. Assyrian Texts. (1878), p. 115-116[]
  74. Sayce, op. cit., p. 117-118[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *