Cartouche met “het land van de Shasu van YHWH” in Soleb, Sudan. De cartouche is 42 centimeter lang en 15 centimeter breed. 1 De hiërogliefen zijn van boven naar beneden en van rechts naar links geschreven:
De streep, bovenaan en nauwelijks zichtbaar, is hiëroglief N16 en betekent t3, land.
De poel met lotusbloemen, daaronder, is M8, š3, de zegge is M23, sw, het kuiken is G43, w; samen is dat Shasu.
Het dubbele riet is M17, ỉ, de plattegrond van de binnenplaats is O4, h, de lasso is V4, w3, en de nauwelijks zichtbare aasgier, onderaan, is G1, 3. Samen is dat yhw3. 2
Inleiding
Bedan is een richter die in slechts één vers wordt genoemd. Wie hij was en waarom hij verder genegeerd wordt is onbekend. Maar samen met een paar andere details uit de Bijbel, en een herziene chronologie van Egypte, is het mogelijk om iets meer over hem te zeggen.
In deze post identificeer ik Bedan met degene die Israël verloste van een onderdrukking door de Filistijnen en de Maonieten. Beide onderdrukkingen worden slechts één keer genoemd, en zijn in ongeveer dezelfde tijd als Bedan te plaatsen. Een connectie met Egypte tenslotte wordt geleverd door een herziene chronologie, waarin de š3sw van yhw3, ofwel de Shasu van Yahweh, in dezelfde tijd voorkomen. Als alles klopt, kan de onderdrukking worden gedateerd op 1138-1124 en Bedans verlossing op 1124.

Bedan
Nadat Samuel Saul had aangesteld als koning over Israël (1052), hield hij een toespraak (1 Sam 12). Hierin geeft hij in chronologische volgorde een kort overzicht van Israëls geschiedenis met God. Vers 11: “Toen zond de HEERE Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel, en Hij redde u uit de hand van uw vijanden rondom u, zodat u veilig woonde.”
Dit is de enige vermelding van Bedan in de Bijbel, maar het zegt veel. Hij was net als Jerubbaäl (Gideon), Jefta en Samuel een door God geroepen richter die een onderdrukker het land uit joeg. Deze onderdrukker woonde net als de tegenstanders van zijn drie genoemde collega’s in de buurt van Israël. Ook de periode waarin hij richtte is te vinden, zolang de andere drie richters niet voor niets op chronologische volgorde staan – Gideon 1212-1172, Jefta 1106-1100 en Samuel 1064-1052.
Klopt dit, dan versloeg Bedan een tegenstander tusssen 1172-1106. Van deze 76 jaar kan het grootste deel worden geschrapt. Jefta werkte de Ammonieten het land uit, die Israël onderdrukten in 1124-1106, dus het kan niet na 1124 zijn geweest. Na Gideons dood heerste zijn zoon Abimelech 3 jaar over Israël (Richt 9:22), dus er was geen ruimte voor een onderdrukker. Zijn opvolger was richter Tola (1169-1146). Tola verloste Israël van een niet genoemde tegenstander (Richt 10:1). Als een richter dat deed was Israël al zijn dagen verlost van hun vijanden (Richt 2:18), dus tot 1146 kan geen onderdrukking zijn begonnen.
Samengevat: als de bovenstaande gedachtes kloppen, was Bedan een richter die ergens tussen 1146 en 1124 Israël bevrijdde van een onderdrukker die in de buurt woonde. De grote vraag is waarom een door God gegeven richter niet in het boek Richteren staat.
De Filistijnen
In 1 Samuel 12:9 zegt Samuel: “Maar zij (de Israëlieten) vergaten de HEERE, hun God. Toen leverde Hij hen over in de hand van Sisera, de bevelhebber van het leger in Hazor, in de hand van de Filistijnen en in de hand van de koning van Moab, die tegen hen streden.”
In de verzen 10-11 lijkt het zenden van Gideon, Bedan, Jefta en Samuel een directe reactie op deze drie tegenstanders: “Zij riepen tot de HEERE en zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij de HEERE verlaten en de Baäls en Astartes gediend hebben. Nu dan, red ons uit de hand van onze vijanden, dan zullen wij U dienen. Toen zond de HEERE Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel”. Als je de chronologie van de richters uitpluist was Gideon (1212-1172) een tijdgenoot van Debora (1203-1163), en versloeg Gideon zijn tegenstander eerder dan zij de hare; Paulus noemt in zijn lijst met geloofsgetuigen Gideon voor Debora’s generaal, Barak (Hebr 11:32). Jefta versloeg de Ammonieten, die geleid kunnen zijn door een koning van Moab; zie hier. Voor de Filistijnen blijven nu twee richters over, Bedan, die net als de Filistijnse onderdrukking tussen Gideons dood en Jefta’s roeping kwam, en Samuel.
Samuel versloeg de Filistijnen na een onderdrukking van 20 jaar (1084-1064). Dit was een vervolg op de eerdere 40-jarige ondrdrukking door de stadsvorsten van de Filistijnen (1124-1084), die door Simson werd bestreden. Simson beëindigde hun onderdrukking niet. Over hem werd alleen gezegd dat hij “zal beginnen Israël te verlossen uit de hand van de Filistijnen” (Richt 13:5); de verlossing kwam dus pas na zijn dood. 4
Het Hebreeuwse woord dat gebruikt wordt bij de introductie van deze stadsvorsten is interessant. Het is een vorm van het werkwoord nathan (Richt 13:1), dat geven, stellen, instellen betekent. Dit werkwoord wordt onder andere gebruikt wanneer God het land dat Hij al aan Abraham en Izak gegeven had, aan Jakob en zijn nakomelingen zal geven (Gen 35:12), en bij de beker van de farao die doorgegeven werd (Gen 40:11, 13). De priester moest het bloed dat hij al had genomen, op de rechteroorlel strijken van degene die gereinigd werd (Lev 14:14). Dat iemand Israël kon “nathannen” aan de stadsvorsten betekent dan dat Israël al voor 1124 te lijden had onder de Filistijnen, maar dat er in 1124 iets veranderde. En omdat Bedan en Samuel aan dezelfde onderdrukking worden gekoppeld, en Simsons 40-jarige en Samuels 20-jarige onderdrukking op elkaar aansluiten, denk ik dat dit geen toeval is. In 1124, direct voordat Israël in handen kwam van de stadsvorsten, was dan een eerdere Filistijnse onderdrukking geëindigd. Israël had dus voor een lange periode die in drie delen werd geknipt, last van de Filistijnen.
“En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter” (Richt 2:18). De Filistijnen kwamen Israël niet meer binnen zolang Bedan leefde, maar toch kwamen de Israëlieten in datzelfde 1124 in handen van de Filistijnse stadsvorsten. Bedan zal daarom datzelfde jaar nog gestorven zijn.
Deze interpretatie verklaart een deel van een vers uit Richteren. Toen in 1124 de onderdrukkingen door de stadsvorsten begon, gebeurde dat in “datzelfde jaar” (Richt 10:8). Er is niks specifieks in dat hoofdstuk waar “datzelfde jaar” naar kan verwijzen. 5 Maar als Bedan genegeerd werd door de schrijver van Richteren, gaat “datzelfde jaar” over het jaar waarin Bedan de Filistijnen versloeg.
De Maonieten
Toen de Israëlieten werd onderdrukt door de Ammonieten (1124-1106), riepen ze het uit tot God. “Maar de HEERE zei tegen de Israëlieten: Heb Ik u niet van de Egyptenaren verlost, en van de Amorieten, de Ammonieten en de Filistijnen, en van de Sidoniërs, de Amalekieten en de Maonieten, toen zij u onderdrukten en u tot Mij riep en Ik u uit hun hand verloste?” (Richt 10:11-12)
Dit is een heel interessante lijst. God noemt hier alle eerdere onderdrukkers van Israël, en een paar komen voor onder andere namen dan eerder in Richteren staat:
- De Egyptenaren zijn de eerste onderdrukkers, toen Israël nog in Egypte woonde.
- De Amorieten staan voor Cusjan Risjataïm (1369-1361), die of een Amoriet zal zijn geweest, of heerste over Amorieten; zie hier.
- De Ammonieten kwamen tegelijk met de Moabieten (1321-1303) (Richt 3:13); zie hier voor een reden waarom hier de Ammonieten genoemd worden.
- De Filistijnen zijn Samgars tegenstanders (1223).
- De Sidoniërs zijn Kanaänieten (Gen 10:15). De Kanaänieten onderdrukten Israël in de dagen van Debora (1223-1203) en werden, tenminste in mijn chronologie, verslagen door Barak en Thutmose III (1229-1175). Sidon lag in het gebied dat Thutmose III in die periode bij zijn rijk voegde.
- De Amalekieten kwamen samen met de Moabieten (1321-1303) (Richt 3:13) en de Midianieten (1219-1212) (Richt 6:3, 33). Hier zal de tijd van de Midianieten bedoeld zijn. God gaf deze lijst aan de inwoners van Gilead (Richt 10:8, 18) en het is daarom mogelijk dat Gilead meer last had van de Amalekieten dan van de Midianieten.
Over blijven de Maonieten. Dit is mogelijk hetzelfde volk als de Meünieten, die een strijd tegen Uzzia en God verloren (2 Kro 26:7). 6 In de dagen van Josafat voerden de Meünieten oorlog tegen Juda (1 Kro 20:1); zij kwamen uit het Seïrgebergte (vers 10). De nakomelingen van de Meünim die terugkeerden van de ballingschap (Ezra 2:50, Neh 7:52) hoorden bij de tempeldienaren (vers 43 resp. 46). Als die identificatie klopt is het niet langer logisch om, zoals ik eerst dacht, de Maonieten te identificeren met (een deel van) de mensen uit het oosten, die net als de Amalekieten meeliftten tijdens de Midianitische overheersing (Richt 3:3, 33). Een ander argument daartegen is dat de Midianitische overheersing dan twee keer wordt genoemd. De Maonitische onderdrukking wordt dan nergens anders in Richteren vermeld.
Zoals hierboven staat noemt Samuel in 1 Samuel 12 een onderdrukking door de Filistijnen tussen de tijden van Gideon (de Amalekieten uit deze lijst) en Jefta (de Ammonieten uit deze lijst) in. Het is daarom mogelijk dat de Maonieten naar Israël kwamen in deze Filistijnse periode, net zoals Jefta’s Ammonieten tegelijk met de Filistijnen kwamen (Richt 10:7). Bedan had dan mogelijk twee tegenstanders. Hoe het ook zat, het belangrijkste voor deze post is dat er een onderdrukking was tussen Midianieten en Ammonieten, waar in Richteren alleen in dit vers aandacht aan wordt gegeven.
Identificatie
In de loop van de millennia is Bedan verschillende keren met een ander geïdentificeerd. Volgens de Septuagint noemde Samuel niet Bedan, maar Barak. Daar zijn twee problemen mee. Als eerste moet er een schrijffout zijn geweest om van Barak naar Bedan te komen. En alhoewel de Hebreeuwse d ד en r ר op elkaar lijken, en deze letters soms op elkaars plek staan – Rifath en Hadar in Genesis 10:3 en 36:39 zijn Difath en Hadad in 1 Kronieken 1:6 en 1:50 –, wil ik daar niet meteen vanuit gaan. Het gevaar bestaat dan dat er iets wordt gemist: “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren” (2 Tim 3:16). Het tweede probleem van een identificatie met Barak is de tegenstander. Barak was de generaal van Debora (1203-1163) en zijn tegenstanders waren de Kanaänieten, de Sidoniërs uit bovenstaande lijst, terwijl Bedan tegen de Filistijnen en waarschijnlijk ook tegen de Maoniten vocht.
Ook de andere identificaties lopen tegen obstakels aan. Volgens de Targum is Bedans naam een afkorting van ben Dan, zoon van Dan, en is hij Simson (1104-1084); Simson kwam uit de stam Dan. Alhoewel hij vocht tegen de Filistijnen, zou dit de enig aan mij bekende keer zijn dat de ‘n’ in ‘ben’ mist. Bedan was bovendien een echte naam, geen afkorting; een nakomeling van Manasse heette zo (1 Kro 7:17). Bedan zou Abdon (1083-1075) zijn, die na Jefta kwam, of een bijnaam van Gideon of Jefta. 7 Maar Abdon versloeg geen tegenstanders (Richt 12:13-15) en Gideon en Jefta versloegen geen Filistijnen.
Voor zover ik kon vinden zijn dit alle identificaties. Geen van hen past zoals de mogelijkheid dat Bedan in 1124 de Filistijnen en Maonieten versloeg. Het betekent alleen dat hij om de één of andere reden uit het boek Richteren is geschrapt – wat weer verklaart waarom alleen Samuel hem noemt. Bedan is niet de enige richter wiens tijd overgeslagen wordt in Richteren. Dat Samgar opgevolgd werd door Jaël blijkt alleen uit het lied van Debora en Barak (Richt 5:6).
Het volgende is misschien toeval, maar wel interessant. Als u het overzicht van mijn chronologie bekijkt en Israëls koningen gaat tellen, valt op dat zowel Juda als het tienstammenrijk werden geregeerd door in totaal 20 koningen. Met het richterschap van Jaël (Richt 5:6) meegerekend waren er tussen Mozes en Saul 19 leiders. Als Bedan wordt meegerekend wordt ook dit totaal het ronde 20.
Amenhotep III en de Shasu van Yahweh
Naar mijn reconstructie versloeg Bedan in 1124 de Filistijnen en Maonieten. Maar omdat hij in datzelfde jaar al stierf kwamen de Israëlieten terecht in het tweede deel van de Filistijnse onderdrukking, waarin de Filistijnse stadsvorsten het voor het zeggen hadden. In mijn chronologie zijn deze stadsvorsten de onderdanen van Egypte die bekend zijn uit de Amarnabrieven; Gaza, de plaats waar Simson gevangen werd gehouden, was de toenmalige hoofdstad van de zuidelijkste Egyptische provincie in het Midden-Oosten. In de Bijbel worden hun Egyptische opperheren dan genegeerd. Voor de details, zie hier. Het is dus logisch om ook Bedans Filistijnen als Egyptische onderdanen te zien.
In de tempel van Amun-Ra in Soleb, in Cusj, wordt zowel op een pilaar als in een lijst op een muur t3 š3sw yhw3 vermeld, het land (t3) van de Shasu (š3sw, nomaden) van yhw3. yhw3 lijkt net als de andere paar namen op deze pilaar van een god te zijn. Deze naam is zo uniek dat het hier alleen kan gaan om God met een hoofdletter – Yahweh. Er is geen land-determinatief, dus yhw3 is waarschijnlijk een persoonsnaam. Ook is er geen ntr (god)-teken, dus yhw3 werd niet aanbeden in Egypte. De cartouche staat bij een gevangene, die lijkt uitgebeeld te zijn als een Semitische š3sw. Shasu, zonder duidelijk te maken welke, leefden volgens andere bronnen in Kanaän en omgeving. 8 Een spellingsvariant van deze naam is t3 š3sw yhw, dat voorkomt in een lijst van Shasu-groepen in Amarah West, uit de tijd van Ramses II (1043-977). 9 De oudste bekende vermelding van Gods Naam in Israël is als YHW, zonder de laatste H. 10 Ook later, zoals in Kuntillet ‘Arjûd in de noordelijke Sinaï, wordt God nog YHW genoemd, zonder de laatste H. 11
De identificatie van de Shasu van yhw3 met de Israëlieten is uiteraard niet onomstreden. Maar ook wie deze Shasu van ywh3 niet ziet als de Shasu van Yahweh, erkent dat het mogelijk is dat deze Shasu in of rond Israël woonden, 12 dat yhw3 de naam van een god kan zijn 13 en fonologisch gezien Yahweh kan zijn. 14 Dat het hier om de Israëlieten gaat klinkt logisch vanuit de Bijbel. In Numeri 11:29, 16:41 en de tijd van Debora (1203-1163) worden de Israëlieten “het volk van de HEERE” genoemd (Richt 5:13, een hoofdstuk dat in deze woorden dateert van uiterlijk het begin van de koningstijd 15 ).

De Shasu van Yahweh worden afgebeeld als gebonden gevangenen. Ze komen voor in een lijst met vele steden, landen en volken, die Amenhotep III claimt te hebben overwonnen. 17 De tempel van Soleb was afgebouwd in jaar 29 (1114/3), want hier is zijn Heb Sed-festival uit jaar 30 uitgebeeld. Maar een deel ervan was waarschijnlijk jaren ouder; in de tempel wordt jaar 26 genoemd (1117/6) en er zijn pilaren met tekst over zijn oorlog in Cusj, uit jaar 5 (1138). Uit wat in de lijst met plaatsen, landen en volken gezegd wordt blijkt dat deze lijst in Amenhoteps tijd is geschreven. De veroveringen kunnen dan tussen jaar 5-29 (1138-1113) worden gedateerd. Het was waarschijnlijk in de buurt van jaar 5, want de lijst is een monument voor de onderwerping van Cusj. Ook is er dan genoeg tijd tot jaar 30 om de tempel te bouwen en decoreren. 16 Een vroege verovering van Israël past bij de woorden van Lab’ayu, een van de stadsvorsten uit de Amarnabrieven. In brief EA 253 blijkt dat Israël al een langere tijd in handen was van Egypte: “[A]s [I am] a servant of the king [like] my [fathe]r and my [gr]andfa[th]er, a servant [o]f the ki[n]g from l[on]g a[g]o, I am [n]ot a rebel [and] I am not delinquent in duty.” 18 Dat Kanaän in deze periode eigendom was van Egypte blijkt ook uit brief EA 9, van Burna-Buriash II, koning van Babylon (1106-1080) aan Akhenaten (1105-1088): “In the time of Kurigalzu (I, voor 1142-1122), my ancestor, all the Canaanites wrote to him, saying, “C[om]e to the border of the country so we can revolt and be allied [wi]th you.” My ancestor sent them this (reply), saying, “Forget about being allied with me. If you become enemies of the king of Egypt, and are allied with anyone else, will I not then come and plunder you? How can there be an alliance with me?” For the sake of your ancestor my ancestor did not listen to them.” 19
Amenhotep liet voor “his first victorious campaign” in Cusj (Sudan) een stela maken, die grotendeels bewaard is gebleven. Elders wordt over deze oorlog geschreven op III akhet 2 in jaar 5, 4 augustus 1138. Op de stela wordt Amenhotep afgebeeld in zijn strijdwagen, terwijl hij Syrische en Cusjitische vijanden verslaat. Over zichzelf schrijft hij: “smiting Naharin (Mitanni, op de grens Syrië-Turkije) with his mighty sword”. Dit is zijn enige vermelding van oorlog in het noorden. Zijn naamgenoot en hoveling Amenhotep, de zoon van Hapu, schreef op een standbeeld iets vergelijkbaars: “I was chief at the head of the mighty men, to smite the Nubians and the Asiatics, the plans of my lord were a refuge behind me; when I wandered his command surrounded me; his plans embraced all lands and all foreigners who were by his side.” Met Mitanni was er volgens alle andere bronnen vrede in Amenhotep III’s tijd. Onder aan zijn stela staat: “(Each) country, all people, all nations, Naharin, the despicable Kush (Sudan), Upper and Lower Retjenu (Syrië-Israël), are under the feet of this great god, like Re forever.” 20 Als Amenhotep hier niet heeft overdreven over Boven- en Beneden-Retjenu, kreeg hij het land van de Shasu van Yahweh in jaar 5 in handen.
Verder heeft Amenhotep drie kleine lijsten met plaatsnamen uit het Midden-Oosten nagelaten. Van de tien namen uit lijst IXa zijn bewaard gebleven qdš (Kadesh), tnp (Tunip), ỉkr<ỉ>t (Ugarit), śngr, nhr<y>n (Mitanni), ḫt (Ḫatti, het land van de Hethieten) en kft (of kftw) (Keftiu). Lijst IXf is in ieder geval gedeeltelijk Syrisch: mktś, kpn (Byblos), qrqm<ỉ>š (Karkemis), ỉś<w>r (Assyrië) en ỉpttn. Lijst IXg noemt verspreid liggende plaatsen en landen: qdn (Qatna), 33r, pḥ[r], Punt in Afrika, š… (volgens Simons waarschijnlijk net als in een vergelijkbare lijst šś<w>, Shasu), tyt en ỉrrpḫ. 21 Deze lijsten komen uit Soleb 22 en als de reconstructie tot Shasu klopt, gaat het over de groepen Shasu waartoe de Shasu van Yahweh behoorden. In dat geval is dit geen nieuwe informatie. Voor de volledigheid, een minilijst in de tempel van Amun in Karnak noemt nhr[<y>n] (Mitanni), ḫt (Ḫatti) en śngr. 23 Amenhotep schreef vooral Afrikaanse plaatsnamen op en het is mogelijk dat in de hier geciteerde lijsten ook Afrikaanse namen zitten. 24 Rib-Hadda, de koning van Byblos, schreef aan de koning van Egypte: “Note: did not your father come out and visit (his) lands and his mayors?” 25 Het is dus mogelijk dat deze lijsten alleen beschrijven waar Amenhotep precies heen ging.
Terug naar Bedan
In bovenstaande reconstructie overwon Bedan in 1124 de Filistijnen. Direct hierna kwam een nieuwe onderdrukking door de Filistijnen, nu door hun stadsvorsten, die door Simson werden bestreden. Zolang deze stadsvorsten onderdanen waren van Egypte wordt het mogelijk dat toen Amenhotep III in 1138 het land van de Shasu van Yahweh veroverde, hij zijn onderdanen erover aanstelde, en Bedan een onderdrukking door deze onderdanen beëindigde. Na Bedans snelle dood zag Amenhotep dan zijn kans schoon om Israël binnen zijn grenzen te houden, en stelde de stadsvorsten aan over Israël.
De eerste fase van de Filistijnse onderdrukking kan dan worden gedateerd op 1138-1124.
Wie was Bedan?
De datering is misschien uit te puzzelen, maar twee belangrijke vragen blijven over. Waarom wordt Bedan genegeerd in Richteren, terwijl Simson, die ook geen onderdrukking definitief beëindigde, er wel in staat? En wat ook belangrijk is, waarom noemt Amenhotep Israël de Shasu van Yahweh, als de Israëlieten alleen onderdrukt werden als ze afgoden dienden? Om een vermoeden van een antwoord te kunnen geven gaan we naar de andere richters die ontbreken in het boek Richteren: Eli en Samuel.
Eli (1124-1084), die zowel richter als hogepriester was, en Samuel (1064-1052) staan alleen in 1 Samuel. Nergens staat hoe Eli richter werd. Hij wordt alleen geïntroduceerd als de vader van priesters Hofni en Pinehas (1 Sam 1:3) en daarna als “Eli, de priester” (vers 9). Over zijn leiderschap wordt nauwelijks gesproken. Hij lijkt nauwelijks iets te zeggen te hebben; hij werd zelfs veracht (1 Sam 2:30). Toen Israël een veldslag verloor van de Filistijnen werd hem dat alleen gemeld omdat hij vroeg naar de reden van het rumoer in Silo (1 Sam 4:14).
1 Samuel begint met Samuels afkomst en de omstandigheden rondom zijn geboorte. Maar over de afkomst van Eli wordt volledig gezwegen. Alleen in een ander boek wordt gezegd dat een van zijn nakomelingen afstamde van Ithamar (1 Kro 24:3), Aärons jongste zoon. Dat is bijzonder. De hogepriesters stamden niet af van Ithamar, maar van zijn oudere broer Eleazar (1 Kro 6:1-15). Het was Pinehas, een zoon van Eleazar, aan wie het eeuwige priesterschap was toebedeeld (Num 25:13). Tijdens Davids regering waren er twee hogepriesters, Zadok uit de familie van Eleazar en telkens een uit de familie van Eli (2 Sam 8:17, 15:35, 20:25, 1 Kro 24:6). Dat Eli hogepriester was is tegen de gebruiken in.
Eli’s zonen waren flink corrupt. “Daarom spreekt de HEERE, de God van Israël: Ik had duidelijk gezegd: Uw huis en uw familie zullen voor eeuwig voor Mijn aangezicht wandelen. Maar nu spreekt de HEERE: Er is bij Mij geen sprake van, want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij verachten, zullen zelf veracht worden.” (1 Sam 2:30) Deze belofte wordt verder nergens genoemd. Ze is kennelijk gegeven voordat Eli’s zonen corrupt werden. Anders kreeg een zijn voorvaderen in de lijn naar Ithamar toe de belofte. Eli, of iemand uit zijn familie, zal door God bevestigd zijn als hogepriester, in de plaats van Eleazars lijn.

Eli werd 98 (1 Sam 4:15) en werd dan geboren in 1182. Hij was nog jong toen richter Tola in 1169 Israël verloste (Richt 10:1). Wie Tola’s tegenstander was wordt niet gezegd. In mijn chronologie is dit Amenhotep II; zie hier. Amenhotep II maakt in zijn oorlogsverslag een opmerking over een plaats die hij qb‘-smn noemt. Zoals uitgelegd achter de link is dit mogelijk Silo, waar Eli hogepriester was. Amenhotep schreef dat qq, de leider van qb‘-smn, naar hem toe werd gebracht met diens gezin en bedienden, en dat hij een ander aanstelde als wr (prins, letterlijk grote 27 ) van qb‘-smn. Het zou de enige keer zijn dat Amenhotep, tegen de Egyptische gewoonten over hun noordelijke tegenstanders in, de naam van een tegenstander noemt. Als qb‘-smn Silo was is qq mogelijk geen naam, maar een afkorting van kohen gadol, de hogepriester. De Egyptische q kan namelijk zowel voor de Hebreeuwse g 28 als k 29 worden gebruikt. Amenhotep nam dan in 1169 de hogepriester gevangen en stelde een nieuwe leider aan.
Opvallend aan deze periode is dat er veel wordt gezwegen. Tola’s tegenstander, Bedans bestaan en tegenstander(s), hoe Eli richter werd, de belofte aan Eli’s familie en hoe zijn familie hogepriester werd. Ook opvallend is dat Bedan stierf in 1124, Eli in dat jaar richter werd, en dat Amenhotep III de Shasu van Yahweh onderwierp, terwijl de Israëlieten alleen onderdrukt werd als ze afgoden dienden. Als je ervanuit gaat dat het zwijgen met Egypte te maken heeft, zoals mogelijk is in het geval van Bedan, kan dit allemaal met elkaar worden gecombinerd. Het wordt dan één geschiedenis waarvan slechts fragmenten zijn overgebleven.
Als dit alles kan worden samengevoegd is mijn reconstructie: Amenhotep II nam in 1169 een hogepriester uit de familie van Eleazar gevangen en stelde Bedan, uit de familie van Ithamar, aan als wr. Bij afwezigheid van de hogepriester deed Bedan in zijn plaats dienst, om uiteindelijk door God bevestigd te worden in die rol met de belofte. Nadat hij in 1124 werd geroepen als richter en datzelfde jaar nog stierf, werd hij als richter en hogepriester opgevolgd door zijn zoon Eli.
Conclusie
Bedan wordt in slechts één vers genoemd, maar die ene vermelding vertelt veel over hem. Hij leefde in dezelfde tijd waarin een onderdrukking door Filistijnen en Maonieten werd beëindigd, een onderdrukking die net als hij niet in het boek Richteren staat.
Zekerheid is niet meer te krijgen, omdat Bedans geschiedenis ontbreekt. Als alle vermoedens kloppen bevrijdde hij Israël in 1124 van een 14-jarige onderdrukking door de Filistijnen, de onderdanen van de Egyptenaren, maar omdat hij in datzelfde jaar nog stierf kwamen de Filistijnen terug. Ook al is het niet mogelijk om te achterhalen waarom hij niet in Richteren staat, als de punten waarop er wordt gezwegen in Richteren te maken hebben met Egypte, houdt dit alles verband met elkaar.
laatste wijziging: 30 december 2024
- Titus Kennedy, The Land of the Shasu (Nomads) of Yhwh at Soleb, in Dotawo: A Journal of Nubian Studies, Volume 6 (2019), p. 183[↩]
- Kennedy, op. cit., p. 184 voor de nummers van de hiërogliefen, en Wikipedia voor de identificatie van de nummers met de hiërogliefen[↩]
- Unknown author[↩]
- Andrew Steinmann, Literary Clues in Judges: A Response to Robert Chrisholm, in Journal of the Evangelical Theological Society 53 (2010), p. 370[↩]
- Zie de verschillende commentaren.[↩]
- Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Judges 10:12[↩]
- Shira J. Golani, Three Oppressors and Four Saviors – The Three-Four Pattern and the List of Saviors in I Sam 12,9-11, in Zeitschrift für die alttestamentlische Wissenschaft 2015, 127(2), p. 297[↩]
- Titus Kennedy, The Land of the Shasu (Nomads) of Yhwh at Soleb, in Dotawo: A Journal of Nubian Studies, Volume 6 (2019), p. 175-192[↩]
- Faried Adrom en Matthias Müller, The Tetragrammaton in Egyptian Sources – Facts and Fiction, in The Origins of Yahwism (2017), p. 98, 102-103[↩]
- Associates for Biblical Research Staff, The Mount Ebal Curse Tablet, Featuring Dr. Scott Stripling On Centerpoint (2022) [↩]
- Shmuel Aḥituv, Echos from the past, Hebrew and Cognate Inscriptions from the Biblical Period, Selected and Annotated by Shmuel Aḥituv, vertaald en geëdit door Anson F. Rainey (2008), p. 314[↩]
- Adrom en Müller, op. cit., p. 107[↩]
- Adrom en Müller, op. cit., p. 110-111[↩]
- Adrom en Müller, op. cit., p. 111[↩]
- Ronald Hendel and Jan Joosten, How Old is the Hebrew Bible? A Linguistic, Textual, and Historical Study (2018), p. 101-104[↩]
- Kennedy, op. cit., p. 187[↩][↩]
- Kennedy, op. cit., p. 178-179[↩]
- Amarna, p. 306[↩]
- Amarna, p. 18[↩]
- Patrick van Gils, The Victory Stela of Amenhotep III, History or Symbolism? in KMT (welk uitgave is niet gespecificeerd in de pdf en is niet online te vinden), p. [3], [7][↩]
- Simons (1937), p. 132-133[↩]
- Simons (1937), p. 47-49[↩]
- Simons (1937), p. 131[↩]
- Simons (1937), p. 49[↩]
- EA 116, in Amarna, p. 191-192[↩]
- By Dennis Jarvis[↩]
- Amarna, p. xxvii[↩]
- James (2017), p. 108[↩]
- James (2017), p. 114-115[↩]