Categorieën
6. Nieuwe Rijk Richters

Thutmose IV, Amenhotep III en Bedan

Thutmose IV 1

Inleiding

Dit is een vervolg op een eerdere post. Daar bleek dat richter Tola (1169-1146) Israël in 1169 verloste van een inval van Amenhotep II (1178-1152), alhoewel Amenhotep een hoop schade aanrichtte. Ondanks dat Tola hem verjoeg (Richt 2:18) moet Israël opnieuw in handen zijn gevallen van de Filistijnen (Egyptenaren). Amenhotep III (1142-1105) gaf in 1124 Israël namelijk in handen van de stadsvorsten, die buiten de Bijbel om bekend zijn als de schrijvers van de Amarnabrieven.

In deze post onderzoek ik hoe Israël na Tola’s overwinning opnieuw in Egyptische handen kwam. Deze post leidt naar de identificatie van Bedan, een richter die maar in één vers wordt genoemd (1 Sam 12:11), als tegenstander van de Filistijnen in een onderdrukking die maar in één vers wordt genoemd (1 Sam 12:9). Deze onderdrukking begon tussen 1146-1142, toen Thutmose IV (1152-1142) Israël veroverde, en eindigde in 1124.

Bedan

In 1 Samuel 12 vertelt Samuel aan de Israëlieten dat toen Sisera, de Filistijnen en de koning van Moab tegen Israël streden, God Jerubbaäl (Gideon), Bedan, Jefta en Samuel stuurde en door hen Israël redde (vers 9-11). Dit is de enige vermelding van richter Bedan. Er zijn verschillende manieren om Bedans aanwezigheid te verklaren. Voor de verschillende theorieën en de afwijzing daarvan, zie hier. In deze post ga ik ervanuit dat hij niet geïdentificeerd kan worden met een van de andere richters en afwezig is in Richteren.

De manier waarop Samuel dit zegt doet me denken dat het zenden van deze vier richters een reactie was op de vraag om gered te worden van specifiek deze drie onderdrukkers. Je kan dan verwachten dat ze daarmee te maken hadden. Gideon (1212-1172) was een tijdgenoot van Debora (1203-1163), die Barak opdracht gaf om Sisera te verslaan; Jefta versloeg de Ammonieten (1124-1106), die onder een koning van Moab stonden. Tegen de laatste onderdrukker, de Filistijnen, werden twee richters gezonden, een voor en een na Jefta.

Samuel veroeg de Filistijnen na een onderdrukking van 20 jaar (1084-1064). Dit was een vervolg op de eerdere 40-jarige onderdrukking door de stadsvorsten van de Filistijnen (1124-1084), tegen wie Simson streed. Simson beëindigde die onderdrukking niet; hij “zal beginnen Israël te verlossen uit de hand van de Filistijnen” (Richt 13:5). De verlossing kwam dus pas na zijn dood. 2

Het Hebreeuwse woord dat gebruikt wordt bij de introductie van deze stadsvorsten is interessant: het is een vorm van het werkwoord nathan (Richt 13:1), dat geven, stellen, instellen betekent. Dit werkwoord wordt bijvoorbeeld gebruikt wanneer God het land dat Hij al aan Abraham en Izak gegeven had, aan Jakob en zijn nakomelingen zal geven (Gen 35:12), en bij de beker van farao die doorgegeven werd (Gen 40:11, 13). De priester moest het bloed dat hij al had genomen, op de rechteroorlel strijken van degene die gereinigd werd (Lev 14:14). Dat de koning Israël kon “nathannen” aan de stadsvorsten betekent dat Israël in 1124 al in Filistijnse (Egyptische) handen was. En omdat Bedan en Simson aan dezelfde onderdrukking worden gekoppeld, en Simsons 40-jarige en Samuels 20-jarige onderdrukking op elkaar aansluiten, denk ik dat dit geen toeval is. In 1124, direct voordat Israël in handen kwam van de stadsvorsten, was dan een eerdere Filistijnse (Egyptische) onderdrukking geëindigd. Israël was dus voor een lange periode die in drie delen werd geknipt, in Egyptische handen.

Dit verklaart een deel van een vers uit Richteren. Toen in 1124 de onderdrukkingen door de stadsvorsten begon, gebeurde dat in “datzelfde jaar” (Richt 10:8). Er is niks specifieks in dat hoofdstuk waar “datzelfde jaar” naar kan verwijzen. 3 Als daarentegen Bedan werd genegeerd door de schrijver gaat “dat jaar” mogelijk over het jaar waarin Bedan de Filistijnen versloeg.

Bedan tegen Amenhotep III

Mijn reconstructie is tot nu toe dus: Bedan versloeg in 1124 dus de Filistijnen (Egyptenaren). “En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter” (Richt 2:18). De Filistijnen kwamen Israël niet meer binnen zolang Bedan leefde, en gaven de Israëlieten in plaats daarvan over in handen van de stadsvorsten.

In 1124 regeerde Amenhotep III, en dat overgeven past bij hem. Uit zijn 37-jarige regering is maar weinig oorlog bekend. In jaar 5 (1138/7) sloeg hij een opstand in Cusj neer 4 en in of na jaar 30 (1113/2) sloeg Merymose, de onderkoning van Cusj, daar een nieuwe opstand neer 5. In de Amarnabrieven schreven Amenhotep III en zijn zoon, Akhenaten (1105-1088), dat hun onderdanen de stadsvorsten “the place of the king where you are” moesten bewaken, maar wanneer de stadsvorsten elkaar aanvielen of om legers vroegen reageerde de farao niet. Gehoorzaamheid was een van de belangrijkste doelen van deze brieven. Dat wil niet zeggen dat hun onderdanen altijd gehoorzaamden; soms negeerden ze hun opdrachten. 6

Er zijn drie mogelijke verwijzingen van Amenhotep III naar een oorlog die Bedan in 1124 van hem won. In de tempel van Amun-Ra in Soleb, een plaats in Cusj, wordt zowel op een pilaar als in een lijst op een muur t3 š3sw yhw3 vermeld, het land (t3) van de Shasu (š3sw, nomaden) van yhw3. yhw3 lijkt net als de andere paar namen op de pilaar van een god te zijn. Deze naam is zo uniek dat het hier alleen kan gaan om God met een hoofdletter – Yahweh. Shasu, zonder duidelijk te maken welke, worden in andere bronnen in Kanaän en omgeving vermeld. De naam lijkt kort voor jaar 30 (1113/2) te zijn geschreven; op dat moment vierde Amenhotep zijn Heb Sed-festival, dat uitgebreid is weergegeven in de tempel. 7 Een spellingsvariant hiervan is t3 š3sw yhw, dat voorkomt in een lijst van Shasu-groepen in Amarah West, uit de tijd van Ramses II (1043-977). 8 De oudste bekende vermelding van Gods Naam in Israël is als YHW, zonder de laatste H. 9 Ook later, zoals in Kuntillet ‘Arjûd in de noordelijke Sinaï, wordt God nog YHW genoemd, zonder de laatste H. 10

De identificatie van de Shasu van yhw3 met de Israëlieten is uiteraard niet onomstreden. Maar ook wie deze Shasu van ywh3 niet ziet als de Shasu van Yahweh, erkent dat het mogelijk is dat deze Shasu in of rond Israël woonden, dat yhw3 de naam van een god en fonologisch gezien Yahweh kan zijn. 11 Dat het hier om de Israëlieten gaat klinkt logisch vanuit de Bijbel. In Numeri 11:29, 16:41 en de tijd van Debora (1203-1163) worden de Israëlieten “het volk van de HEERE” genoemd (Richt 5:13, een hoofdstuk dat in deze woorden dateert van voor de koningstijd 12 ).

Cartouche met “het land van de Shasu van YHWH” in Soleb 13
De andere vermelding van t3 š3sw yhw3 in Soleb 14

Een mogelijke tweede verwijzing naar Israël staat in een korte lijst van veroverde plaatsen van Amenhotep. Na mktš (onbekend), kpn (Gubla, ofwel Byblos), qrqmš (Karkemis) en ỉśr (Assyrië) staat ỉpttn. Als dit het ỉptn uit een plaatsnamenlijst van Thutmose III (1229-1175) is lag het in het zuiden van Israël. 15 Als laatste is er een stela, die werd hergebruikt als fundering van een pilaar in de tempel van Merenptah (977-968) en tegenwoordig in stukken ligt. Hierop trekt Amenhotep ten strijde tegen Naharin (Mitanni). Op deze stela wordt Beneden-Retjenu genoemd, het gebied waar Israël lag: “… (Each) country, all people, all nations, Naharin, the despicable Kush, Upper and Lower Retjenu, are under the feet of this great god (Amenhotep III), like Re (de zonnegod) forever.” 16

Amenhotep heeft meer lijsten met plaatsnamen, waarvan de Aziatische namen voor zover ze identificeerbaar zijn vooral in Syrië en het gebied eromheen liggen. Van de tien namen uit lijst IXa zijn bewaard gebleven qdš (Kadesh), tnp (Tunip), ỉkrt (Ugarit? 17 ), śngr, nhrn (Aram-Naharaïm), ḫt (Ḫatti, het land van de Hethieten) en kft (of kftw) (Keftiu). Lijst IXf is de in de vorige paragraaf geciteerde. Lijst IXg noemt verspreid liggende plaatsen en landen: qdn (Qatna), 33r (mogelijk Haran (Ez 27:23)?), pḥ[r], Punt in Afrika, š… (waarschijnlijk šś en dan Shasu), tyt en ỉrrph. 18 In de tempel van Amun in Karnak worden vermeld nhr[n] (Aram-Naharaïm), ḫt (Ḫatti) en śngr (Babylonië). 19 Een uitzondering is de naam š[…], mogelijk š[ś] 20, ofwel Shasu.

Het is dus mogelijk dat Amenhotep ergens voor 1113/2 oorlog voerde in het niet-geïdentificeerde ỉpt(t)n in het zuiden van Israël, tegen de Shasu van Yahweh. Omdat Bedan een verlosser was is het duidelijk dat Amenhotep door hem werd verslagen. In een diplomatieke poging om Israël vervolgens onder de duim te houden, stelde hij dan stadsvorsten over het land aan, die maar wat graag de macht in handen kregen en hielden.

De onderdrukking

De onderdrukking zal voor 1142 zijn begonnen. In dat jaar werd Amenhotep III namelijk gekroond, en als het magere bewijs voor een oorlog in Israël over twee keer moet worden verdeeld blijft er helemaal niks over. Een verovering van Israël, dat groter is dan het neerslaan van een opstand in Cusj, zou zeker bekend zijn.

De onderdrukking kan alleen na 1146 zijn begonnen. Tola had Amenhotep II verslagen en stierf in dat jaar; uit het hierboven geciteerde Richteren 2:18 blijkt dat als een onderdrukker door een richter werd verslagen deze al de dagen van de richter uit het land bleef. Dat past. Van Amenhotep II, die toen regeerde, zijn na zijn nederlaag tegen Tola geen oorlogen in Azië meer bekend. Hij sluit zijn oorlogsverslag alleen af met de opmerking dat nhrn (Naharin, Mitanni), ḫt (Hatti, het land van de Hethieten) en sngr (Shanhar, Babylonië) met elkaar wedijverden om vrede met hem te sluiten. 21 Het is deze vrede die uit de internationale Amarnabrieven spreekt, uit de correspondentie met de heersers van onder andere Babylon, Hatti en Mitanni. 22

Thutmose IV

In 1146-1142 begon dan de onderdrukking. Dit zijn de laatste jaren van Thutmose IV’s heerschappij en leven en in deze periode moet hij Israël hebben veroverd. Dat is niet zomaar duidelijk te krijgen, want van hem zijn geen oorlogsverslagen bewaard gebleven. We moeten het doen met hier en daar een losse opmerking. Zonder de bovenstaande reconstructie is het antwoord op de vraag of Thutmose Israël veroverde, alleen een “misschien”. Maar een paar van deze losse opmerkingen betekenen dat hij de macht over Israël had, wat, gezien Amenhotep II’s nederlaag tegen Tola en Richteren 2:18, betekent dat Thutmose het veroverde.

Op Thutmoses strijdwagen staan de namen nhrn (Aram-Naharaïm), śngr (Sinear), tnp (Tunip), šš (Shasu), qdš (Kadesh) en tḫś (Taḫši uit de Amarna-brieven). 23 De Israëlieten werden soms Shashu genoemd; zie hierboven voor de identificatie van Israël met t3 š3sw yhw3, het land van de Shasu van Yahweh.

Er waren meerdere groepen Shasu. Alleen al de lijst van Ramses II noemt er minstens vijf, waarvan onduidelijk is waar ze precies woonden. Maar er is een reden om de Shasu van Thutmoses strijdwagen te identificeren met de Shasu van Yahweh. Dat komt door hun uiterlijk. Als eerste is er een armbeschermer van Thutmose. Hierop staat hij voor een god terwijl hij een Aziaat slaat:

Armbeschermer van Thutmose IV, gevonden in Amarna, de hoofdstad van Akhenaten. 24

De Aziaat heeft het uiterlijk van een zuidelijke, “Kanaänitische” vijand, zoals in een oorlogsscène van Tutankhamun: een korte baard, een bob-kapsel dat bijeengehouden wordt met een haarband, en hij draagt een kilt. 25 De Israëlieten droegen in ieder geval in de tijd van Achab (874-853) voor officiële gelegenheden touwen om hun hoofd en als rouwgewaden droegen ze alleen een kilt (1 Kon 20:31-32). Deze Aziaat ziet er hetzelfde uit als de Shasu van Yahweh in de tempel van Amenhotep III. Zijn kapsel lijkt bovendien op dat van de Shasu van de strijdwagen:

Thutmoses overwonnen vijanden, zoals afgebeeld op zijn strijdwagen. Van links naar rechts: Naharin, Sinear, Tunip, Shasu, Kadesh en Taḫsi. 26

Jehu (841-814/3) heeft eenzelfde kapsel op de Black Obelisk van Salmaneser III, maar dan met een hoed:

Jehu 27

Een stela waarop Thutmose IV staat, uit de sfinxtempel in Gizeh, vermeldt een schenking van velden in Djahy aan de sfinx of de tempel. Het enige probleem is dat de stela om meerdere redenen uit latere tijden lijkt te komen. Het kan een kopie zijn van een tekst uit Thutmoses tijd, maar dat is niet duidelijk. 28 Met Djahy werd in ieder geval het Israël van de richters bedoeld; toen Seti I (1052-1043) het heuvelland van Djahy veroverde, bleek dat het bergland van Efraïm te zijn. In een oorlogsverslag van Ramses II (1043-977) lag Djahy ten zuiden van Kadesh, aan de noordelijke grens van Libanon. Als de tekst echt uit Thutmoses tijd komt is dit een vermelding van zijn bezit van Israël.

Thutmose voerde in ieder geval oorlog tegen de Kanaänieten. In deze tijd, de tijd van de richteren, bezat Israël ongeveer de huidige Westbank 29; ten westen en noordwesten van hen woonden de overgebleven Kanaänieten. Van een inscriptie: “Menkheperure (Thutmose) who smites the Kharu (Kanaänieten)”. Hij plaatste gevangen genomen Kharu uit Gezer (k3d3[r]) in zijn dodentempel, samen met buit uit de steden van de Kharu. 30

Er zijn meer aanwijzingen voor Thutmoses oorlog tegen de Kanaänieten en in Syrië. Hij schrijft dat hij “trod all difficult northern countries”, “overthrown all the lands of the Fenkhu (Feniciërs)” en “laid waste the fortresses of Setju (Azië)”. Dit zijn heel algemene omschrijvingen en het is mogelijk dat het alleen propaganda was om hem te verheerlijken. Maar deze zinnen kunnen wel degelijk een kern van waarheid bevatten. Nebamun schreef dat hij de heersers van Naharin (in het noorden van Syrië) voor Thutmose leidde. In Amarnabrief EA 51 schreef Addu-nirari, de heerser van Nuhasse in Syrië, dat Manahpiya (Thutmose) zijn opa Taku had aangesteld over Nuhasse. In EA 59, een brief uit Tunip, staat dat Manahpiria (Thutmose) en zijn goden in Tunip hadden gewoond. Van de schrijver van EA 85: “Further, since your (Amenhotep III’s) father (Thutmose IV) returned from the city of Sidon, from that time the lands were made over to the Habiru.” Op de Lateraanse Obelisk wordt gemeld dat het hout voor de bark (een schip) van Amun gehakt was in de cederwouden, ofwel het Libanongebergte. Daarnaast streed Thutmose tegen het verder onbekende […]n3. Er werd ooit gedacht dat dat Naharin was, maar op zijn standbeeld uit Luxor staat nhryn naast […]n3. 31 16 september 2022: Het is de vraag of met Manahpiya en Manahpiria wel Menkheperure, de prenomen van Thutmose IV, wordt bedoeld. Menkheperre Thutmose III (1229-1175) lijkt een betere kandidaat. Ruim een eeuw na zijn dood is zijn prenomen op een ostrakon namelijk niet Menkheperre, maar mnḫ-ḫpr-r‘. In demotische bronnen heet hij mnḫ-p3-r‘ en door Plinius en een zekere Isidor wordt hij Mesph(e)res en Mefres genoemd. Kort na Thutmoses dood werd zijn prenomen dan hetzelfde uitgesproken als mnḫ-p3-r‘. Het betekent dat Manahpiya en Manahpiria met hem geïdentificeerd kunnen worden. 32 Ook de Lateraanse Obelisk blijkt van Thutmose III. Van Thutmose IV’s oorlogen blijven dan alleen de plaatsnamenlijst op zijn strijdwagen en de heel algemene omschrijvingen over.

Dus alhoewel Thutmose IV nauwelijks over zijn oorlogen schrijft, wordt duidelijk dat hij wel degelijk oorlog voerde in het Midden-Oosten. Zolang Manahpiya (Manahpiria) Thutmose III is, zijn de namen op zijn strijdwagen het enige duidelijke bewijs voor oorlogen ten noorden van het huidige Israël. Het is mogelijk dat de Aziaat op zijn armbeschermer en de Shasu op zijn strijdwagen Israëlieten zijn. De Bijbel is dan een ander bewijs van zijn onderwerping van Israël. Als de naam Djahy echt uit zijn tijd komt betekent het bovendien dat hij Israël in bezit had. Bijbels gezien kan hij dat alleen tussen 1146-1142 hebben veroverd.

Conclusie

Bedan bevrijdde Israël in 1124 van een Filistijnse (Egyptische) onderdrukking, die tussen 1146-1142 was begonnen. Dat is de tijd van Thutmose IV. Thutmose was, in tegenstelling tot veel farao’s, niet erg scheutig met informatie over zijn oorlogen. Maar zolang met de Shasu van zijn strijdwagen Israëlieten worden bedoeld, de vermelding van Djahy uit zijn tijd komt en de Shasu van yhw3 niet voor niets lijkt op de Shasu van de strijdwagen en de Aziaat van de armbeschermer, zijn dat allen aanwijzingen voor zijn verovering van (een deel van) Israël.

De aanwijzingen vanuit Egypte zijn niet heel vetgemist. Maar zolang het klopt verklaart dit de onduidelijkheid uit de inleiding: hoe het kan dat nadat Tola Israël in 1169 bevrijdde uit handen van Amenhotep II, Israël in 1124 toch in handen was van Egypte.

laatste wijziging: 11 januari 2023

  1. By Rama, CC BY-SA 3.0 fr, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=73350732[]
  2. Andrew Steinmann, Literary Clues in Judges: A Response to Robert Chrisholm, in Journal of the Evangelical Theological Society 53 (2010), p. 370[]
  3. Zie de commentaren.[]
  4. Royal Families, p. 142[]
  5. Patrick van Gils, The victory stela of Amenhotep III, history or symbolism, in Kmt 25,4 (2014), p. 71-72[]
  6. Amarna, p. xxvii-xxviii, xxx-xxxiii[]
  7. Titus Kennedy, The Land of the Shasu (Nomads) of Yhwh at Soleb, in Dotawo: A Journal of Nubian Studies, Volume 6 (2019), p. 175-192[]
  8. Faried Adrom en Matthias Müller, The Tetragrammaton in Egyptian Sources – Facts and Fiction, in The Origins of Yahwism (2017), p. 98, 102-103[]
  9. Associates for Biblical Research Staff, The Mount Ebal Curse Tablet, Featuring Dr. Scott Stripling On Centerpoint (2022) []
  10. Shmuel Aḥituv, Echos from the past, Hebrew and Cognate Inscriptions from the Biblical Period, Selected and Annotated by Shmuel Aḥituv, vertaald en geëdit door Anson F. Rainey (2008), p. 314[]
  11. Faried Adrom en Matthias Müller, The Tetragrammaton in Egyptian Sources – Facts and Fiction, in The Origins of Yahwism (2017), p. 107, 110, 111[]
  12. Ronald Hendel and Jan Joosten, How Old is the Hebrew Bible? A Linguistic, Textual, and Historical Study (2018), p. 101-104[]
  13. Titus Kennedy, The Land of the Shasu (Nomads) of Yhwh at Soleb, in Dotawo: A Journal of Nubian Studies, Volume 6 (2019), p. 183[]
  14. DXRD_Wolfman, op Flickr[]
  15. Simons (1937), p. 133, lijst IX/f, en p. 117, nr. 72 van lijst I[]
  16. Patrick van Gils, The victory stela of Amenhotep III, history or symbolism, in Kmt 25,4 (2014), 66-72[]
  17. Simons (1937), p. 136[]
  18. Simons (1937), p. 131-133[]
  19. Simons (1937), p. 131, List X.[]
  20. Simons (1937), p. 133[]
  21. ANET, p. 247[]
  22. Amarna, p. xxiv, met voetnoot 59[]
  23. Simons (1937), p. 131[]
  24. By Osama Shukir Muhammed Amin FRCP(Glasg) – Own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=92767387[]
  25. John Coleman Darnell en Colleen Manassa, Tutankhamun’s Armies: Battle and conquest during ancient Egypt’s late 18th Dynasty (2007), p. 179[]
  26. Russell Jacquet-Acea, Akhenaten and Biblical Joseph: Bringers of Monotheism to Egypt, Chapter 3: Was Thutmose IV the Pharaoh who Elevated Biblical Joseph to the Status of Vizier (Governor) of Egypt? (2015), p. 286[]
  27. By GFDL, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=87357460[]
  28. Betsy Bryan, The Reign of Thutmose IV (1991), p. 153-154[]
  29. Beitzel (2012), p. 128, kaart 42[]
  30. Betsy Bryan, The Reign of Thutmose IV (1991), p. 344-345[]
  31. Betsy Bryan, The Reign of Thutmose IV (1991), p. 337-345[]
  32. Rolf Krauss, Ma-na-aḫ-pi-/ir-/ja = Mn-ḫpr-r‘, in Altoriental. Forsch., Akademie Verlag, 39 (2012), p. 73-80[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *