Categorieën
6. Nieuwe Rijk Richters

Amenhotep II’s oorlogen, Debora’s rust, Abimelech en Tola

Amenhotep II 1

Inleiding

De volgende connectie tussen Egypte en de Bijbel kwam pas naar voren toen ik de chronologie van deze dynastie had gevestigd. Voor mij is het een bevestiging dat Amenhotep II goed op de Bijbelse tijdlijn zit.

Het is een connectie aan de ene kant tussen de tot op de dag precies gedateerde oorlogen van Amenhotep II (1178-1152), en aan de andere kant tussen een paar tot op het jaar nauwkeurig gedateerde gebeurtenissen in de Bijbel.

Amenhoteps eerste oorlog

Eerst de datering van Amenhotep II’s eerste oorlog. Volgens een stela in de tempel van Amada in Cusj, gedateerd op jaar 3, III shemu 5, maakte Amenhotep de tempel af die zijn vader gebouwd had, en liet de stela oprichten nadat hij “returned from the Upper Retenu, having overthrown all his opponents and broadening the border of the Blackland during his first victorious campaign.” Volgens een stela uit Memphis daarentegen, gedateerd op jaar 7, I shemu 25, “His Majesty proceeded to Retenu for his first victorious campaign in order to broaden his frontier, in order to give something [to] the one being on his water.” Dat is 4 jaar verschil. De oplossing zit volgens Taterka in dat de stèla uit Amada gaat over het perfectioneren van de tempel, niet over Amenhoteps eerste oorlog. In jaar 3 besloot hij dan om de tempel af te maken en voordat dit klaar was, was het al jaar 7 en was hij teruggekomen van zijn eerste oorlog. 2 Ik dateer de oorlog daarom in jaar 7.

Op dus I shemu 25 in jaar 7, 7 februari 1171, marcheerde Amenhotep II naar Retjenu voor zijn eerste oorlog, om de opstandelingen weer onder de duim te krijgen. Na de inname en plundering van Shamash-Edom veroverde hij verschillende steden in Syrië. Op II shemu 20, 4 maart 1171, hield hij rust aan de Eufraat. Via onder andere Kadesh in zuidelijk Syrië en de Sharonvlakte keerde hij terug naar Egypte. De buit bestond uit honderden gevangenen, goud, koper, paarden en strijdwagens. 3

Shamash-Edom, dat waarschijnlijk Adama is in het gebied dat Jozua aan Naftali toewees (Joz 19:36), 4 zal niet in Israëlitische handen zijn geweest, want anders streed Amenhotep in het gebied waar Debora’s rust (1203-1163) nog gold.

Amenhoteps tweede oorlog

In jaar 9, op III akhet 25, 3 september 1169, ging Amenhotep opnieuw naar Retjenu. Hij versloeg ’pq (Afek), streed tegen jḥm (Yehem) en nam de nederzettingen van mpsn en ḫttn in, twee steden ten westen van swk (Socho), en plunderde ze grondig. Hij overwon ’trn en mktr-ynt en voerde 322 van hun inwoners af. Op zijn kroningsdag, IV akhet 1, 9 september, plunderde hij ’nḫrt, waar hij 91 mensen uit haalde. Hij bereikte hw‘kt. qq (Qaqa), de prins van qb‘-smn, werd met zijn vrouw en kinderen naar hem gebracht, en Amenhotep stelde een andere prins aan in Qaqa’s plaats. Daarna arriveerde hij met zijn buit, waaronder vele mensen, in Memphis. 5

Er is een groot probleem met deze tweede veldtocht: de plaatsen. Yehem kan geplaatst worden in het gebied dat Jozua aan Manasse toewees, en een Afek en Socho liggen in de buurt, maar de rest blijft een raadsel.

Een aanwijzing dat in ieder geval een campagne van Amenhotep II, mogelijk deze, in Israël werd gevoerd, staat in Karnak. Op een slecht bewaard gebleven reliëf staat een lijst van 24 gevangenen die allen een land voorstelden, die “zijne majesteit (Amenhotep II) sloeg in hun valleien, omverwierp in [hun] bloed”. Van de 24 landen zijn alleen nog leesbaar [Boven-]Retjenu (Syrië-Libanon), [Bened]en-Retjenu (Israël), Kharu (Fenicië en de kuststrook van Israël, waar de Kanaänieten woonden) en een aantal steden en landen in Syrië 6. Een mogelijke aanwijzing is een stenen fragment met drie plaatsnamen. De eerste twee zijn Askelon en Kanaän, de derde is beschadigd maar te reconstrueren tot Israël. Dit fragment dateert mogelijk uit de tijd van Amenhotep II. 7 Boven-Retjenu en Kharu werden bereikt in de campagne uit jaar 7. Beneden-Retjenu, ofwel Israël, kan het doel zijn tijdens de oorlog uit jaar 9.

Een andere identificatie van de plaatsen

Als ondersteuning van deze theorie wil ik de plaatsen uit de oorlog van jaar 9 identificeren. Ze lagen in ieder geval niet in het gebied dat eerder door de Kanaänieten werd onderdrukt, want dat genoot nog van Debora’s 40-jarige rust (1203-1163). Ze lagen daarom waarschijnlijk in het zuiden of midden van Israël of eventueel het Overjordaanse.

’pq (Afek)

Er waren meerdere Afeks, verspreid van Aser (Joz 19:30) tot Juda (Afeka, Joz 15:53). Als het hier bedoelde Afek de plaats bij Eben-Haëzer was (’ăp̄êq, 1 Sam 4:1), waar de Filistijnen de ark van God buitmaakten, lag het in Juda. Volgens Eusebius lag Abenezer namelijk tussen Jeruzalem en Askelon, bij het dorp Bethaamas (Beth-Semes) 8, wat dichter bij Gath en Ekron is dan Jeruzalem.

jḥm (Yehem)

Thutmose III hield tijdens zijn eerste oorlog krijgsraad in jḥm, dat op 5 dagreizen bij Megiddo vandaan lag 9. jḥm kan ik in het zuiden niet vinden en Amenhotep schrijft de naam op precies dezelfde manier, wat een ligging in het zuiden niet waarschijnlijk maakt.

Afek en Yehem kunnen dan ook gewoon de twee plaatsen in het noorden zijn. Israël bezat in de tijd van de richteren ten westen van de Jordaan ongeveer de huidige Westbank 10, en beiden liggen daarbuiten. Het betekent alleen dat Amenhotep vanaf de gewone weg naar het noorden ineens afboog naar het zuiden.

­mpsn en ḫttn, ten westen van swk (Socho)

Er waren meerdere Socho’s. In Juda waren er al twee, een in het Laagland en een in het Bergland (beide śōwḵōh, Joz 15:35, 48). Als dit het Socho uit het Bergland is ligt ten westen daarvan, in het Laagland, Mizpe (miṣpeh, Joz 15:38) en Hadasa (ḥăḏāšāh, vers 37). Dit is in de buurt van Lachis en Eglon (vers 39), wat ten zuiden is van Beth-Semes.

Eerst Mizpe. In de transcriptie van Semitische namen in het Egyptisch verschijnt soms zomaar een n aan het eind, of wordt een n aan het eind juist weggelaten 11. Ook zijn Egyptische spellingen van Semitische namen niet altijd precies in de volgorde. 12 De identificatie van ḫttn en ḥăḏāšāh ligt iets ingewikkelder. De Egyptische kan gebruikt worden voor de Hebreeuwse 13, de t en d zijn inwisselbaar 14 en de t is meestal de Semitische s of z 15.

Een Socho in het noorden lag in het gebied van Afek en Yehem (1 Kon 4:10). Als dit het gezochte Socho is ging Amenhotep vanuit Yehem naar Socho, dat iets ten zuiden daarvan ligt, en daarna naar het westen, waar geen mpsn en ḫttn te vinden zijn 16. Socho in het Bergland van Juda is daarom een betere kandidaat.

’trn

Dit kan Jatthir zijn (yattîr, Joz 15:48), in het Bergland van Juda. In Jozua’s lijst staat Jatthir direct voor het Socho waarvan ten westen Mizpe en Hadasa lagen. Jatthir werd aan de priesters afgestaan (Joz 21:14, 1 Kro 6:57). Hier woonde in Davids tijd (1011-971) een van de oudsten van Juda (1 Sam 30:26-27).

Een andere mogelijkheid is Athar (ỉtr), waarnaar de weg van Atharim is genoemd (Num 21:1), die lijkt te hebben gelopen van Arad naar Kades-Barnea. 17 In dat geval was Amenhotep net als bij Yehem van de weg afgeweken.

In het noorden is geen kandidaat bekend. In het zuiden lag Jatthir volgens een oude bron naast het Socho waarvan ten westen Mizpe en Hadasa lagen, en heeft de groep een logisch verband. Volgens Peter James is een context uit een oude bron een belangrijk deel van een positieve identificatie 18.

mktr-jnt

mktr-jnt wordt samen genoemd met ’trn en zal in dezelfde regio hebben gelegen. mktr is ongetwijfeld een migdal (toren). 19 Als de n Egyptisch is betekent het “naar” of “behorend tot” 20 en blijft jt over. mktr-jnt is daarom mogelijk de migdal die behoorde tot Jutta (yūṭṭāh, Joz 15:55), ook in het Bergland van Juda, tussen Jatthir en Hebron. Net als Jatthir werd Jutta afgestaan aan de priesters (Joz 21:16). Deze lijst van priestersteden wordt herhaald in 1 Kronieken, maar daar is Jutta overgeslagen (6:59).

’nḫrt

Dit kan Naharoth bij Jericho zijn, op de grens tussen Efraïm en Benjamin (na‘ărāṯāh, Joz 16:7). Het is wat uit de buurt van de vorige vier. Ook kloppen de letters niet precies, wat je wel kan verwachten als je vergelijkt met de vorige plaatsen.

In het noorden zou ’nḫrt Anacharath in Issaschar zijn (’ănāḥăraṯ, Joz 19:19). Dat is een perfecte match, maar het noorden genoot op dit moment nog van Debora’s rust en valt daarom af.

hw‘kt

hw‘kt kan ook h3w ‘kt, de omgeving van ‘kt, zijn. 21 Dit is mogelijk Aḥṭiruna, bekend van Amarnabrief EA 319, wat volgens Finkelstein mogelijk het Bijbelse Ataroth is 22 (‘ă-ṭā-rō-wṯ, Joz 16:7). Ataroth lag naast Naharoth (Joz 16:7).

qb‘-smn

Ik heb hier twee kandidaten voor, waarvan een ten westen van de Jordaan. De Egyptische q kan voor een Hebreeuwse g staan 23. qb‘ is dan heuvel (Hebreeuws geba of gibah) en smn olie (shemen), een mogelijke verwijzing naar Silo, waar de ark van het verbond stond in de richterentijd (Joz 18:1, 1 Sam 1:3). De priesters van de Heer werden namelijk gezalfd met olie (Ex 30:25, 30). Silo ligt op een heuvel iets ten noorden van Bethel, niet ver bij Naharoth en Ataroth vandaan. Het past bij de identificatie van ’trn en mktr-jnt als priestersteden. Het enige nadeel is dat de Bijbel nergens een heuvel van de olie, of gezalfde, noemt.

Een betere mogelijkheid is daarom dat het heuvel van Shalom was, waarbij Shalom een deel van Gods naam is. Gideon had in Ofra een altaar gebouwd dat hij “De HEERE is vrede!” noemde (Richt 6:24), in het Hebreeuws YHWH Shalom. De Egyptische n kan gebruikt worden voor de Semitische l 23 en Egyptische spellingen van Semitische namen zijn niet altijd precies in de volgorde 12. qb‘-smn is dan de heuvel (geba) van God (šlm), waar garnizoenen van de Filistijnen lagen (1 Sam 10:5); vlak voor de slag van Michmas versloeg Jonathan het garnizoen van de Filistijnen in (een) Geba (1 Sam 13:3).

Samuel noemt de heuvel van God op een reis die Saul af moest leggen naar Gilgal (1 Sam 10:1-8). Deze heuvel was niet Bethel. Onderweg naar Gilgal zou Saul namelijk drie mannen ontmoeten “die op weg zijn naar God, in Bethel” (vers 10), maar de stad op de heuvel van God (vers 5) heeft geen naam. In Bethel stond dan een ander heiligdom van God; in die tijd waren er meerdere (1 Kro 3:4). Jonathans Geba was ook niet Bethel (1 Sam 13:2). Een alternatief is dat het een bijnaam was van Silo. Silo ligt op de lijn van de andere plaatsen waarlangs Saul moest reizen.

Dit kan worden onderbouwd. Amenhotep noemt nergens de namen van de door hem overwonnen prinsen, behalve bij qb‘-smn. Dat is helemaal tegen het Egyptische gebruik dat namen van tegenstanders werden genegeerd. Als mijn identificatie van qb‘-smn met Silo klopt was prins qq geen stadsvorst of een andere heerser, maar de hogepriester. Hogepriester is in het Hebreeuws kohen gadol, wat af te korten is tot kg, een kandidaat voor niet de naam, maar de titel qq. De Egyptische q kan namelijk zowel voor de Hebreeeuwse g 23 als k 24 worden gebruikt. (De gevolgen van de identificatie van qq met hogepriester staan beschreven in de post over Bedan, waaronder een mogelijke identificatie van de qq die naar Amenhotep werd gebracht. Twee Bijbelse verwijzingen naar een, mogelijk deze, inname van Silo staan op de post over Psalm 78.)

Als qb‘-smn niet Silo was, ligt ten oosten van de Jordaan een andere kandidaat. Sibma was een van drie steden “op de berg in het dal” (śiḇ-māh, Joz 13:19), in het gebied van Ruben. Het werd ook Sebam genoemd en lag bij Hesbon (śə-ḇām, Num 32:3). In latere eeuwen was het een deel van Moab en beroemd om haar wijngaarden (Jes 16:8-9, Jer 48:32). qb‘-smn is dan de heuvel (qb‘) van Sibma-Sebam (smn). De Egyptische n is te negeren 11, en als de identificatie klopt werd de b weggelaten, of samengevoegd met de m; in sommige talen zijn de b en m inwisselbaar. Ik weet alleen niet of dat ook geldt voor de combinatie van Semitische talen en Egyptisch.

In het noorden wordt qb‘-smn, ofwel Giboa-Shemen, bij Megiddo geplaatst, maar de plaats zelf is “utterly obscure”. 25 Een identificatie met Sunem, dat net als Anacharath in Issaschar lag (šū-nêm, Joz 19:18), is onmogelijk, want Sunem lag niet op een heuvel en dat gebied genoot nog van Debora’s rust (Richt 5:15).

Acht van de tien plaatsen zijn in het zuiden van Israël te vinden, en voor Afek is daar een optie. In het noorden zijn er vijf te vinden, maar slechts twee als je Debora’s rust meeneemt. Het is dan ook waarschijnlijk dat Amenhotep in deze campagne het zuiden van Israël aandeed, een deel van het door hemzelf genoemde Beneden-Retjenu.

Het vee van ’nḫrt

Bij drie plaatsen noemt Amenhotep de buit die hij daarvandaan haalde 26:

  • Uit ’trn (Jatthir) en mktr-jnt (de migdol behorende bij Jutta) haalde hij 34 prinsen, 57 merui (onbekend), 231 levende Aziaten, 372 handen, 54 paarden, 54 strijdwagens en hun strijdwapens en alle volwassen mannen (letterlijk elke sterk van arm).
  • Uit ’nḫrt (Naharoth) haalde hij 17 maryannu, 6 kinderen van prinsen, 68 levende Aziaten, 123 handen, 7 span (paarden), 7 strijdwagens van zilver en goud, hun strijdwapens, 443 stieren, 370 koeien en veel vee “zonder limiet”.

Amenhotep haalde uit ’trn en mktr-jnt geen vee, uit ’nḫrt in Efraïm wel. Efraïm en Manasse waren bekend om hun vee (Deut 33:16-17, Joz 14:4). De naam die Amenhotep gebruikt voor de bewoners van deze drie plaatsen zouden een clue kunnen zijn voor de ligging, maar Aziaten is in het Egyptisch helaas alleen sttjw, wat niets anders is dan algemeen bewoners van stt (Setjet, Azië). Amenhotep vond het kennelijk niet de moeite waard om te vermelden welk volk hier precies woonde.

Abimelech en Tola

In de Bijbel staan in deze tijd drie gevechten. Bij twee daarvan wordt de tegenstander niet genoemd.

Als eerste is daar Abimelech (1172-1169), die op eigen initiatief in 1172 tot koning werd uitgeroepen in Sichem (Richt 9:6). In 1169 kreeg hij tegenstand en werd hij vermoord, waarna de Israëlieten meteen alle gevechten opgaven (Richt 9:55). Hier deed Amenhotep niet aan mee, want alleen Israël was betrokken.

“Na Abimelech stond Tola op om Israël te verlossen.” (Richt 10:1) Beiden zullen meer hebben gedaan dan alleen de vorige leider opvolgen, want van Jaïr wordt alleen gezegd dat hij opstond (Richt 10:3) en van Ebzan, Elon en Abdon dat ze leiding gaven aan Israël (Richt 12:8, 11, 13). Waarvan ze Israël verlosten is onbekend. Er wordt niks gezegd over een nieuwe periode van afgoderij of een nieuwe onderdrukking, dus als ze streden deden zijn tegenstander(s) eerder een inval.

In mijn chronologie van Egypte wordt een en ander duidelijk. Abimelech regeerde vanaf 1172 in Sichem, ten zuidoosten van Samaria. Dat is in het jaar voor op 7 februari 1171, toen Amenhotep ten strijde trok tegen de opstandelingen in Syrië. Abimelech kan toen de Syriërs in opstand kwamen zijn kans schoon hebben gezien. Hij verloste Israël dan door de onafhankelijkheid uit te roepen van Egypte. Hij had het in Israël voor het zeggen (Richt 9:22) en daarmee mogelijk een groter gebied in handen dan elk van de Syrische opstandelingen. Amenhotep liet hem in 1171 nog met rust en mogelijk was de campagne van jaar 9 op hem gericht.

Op 3 september 1169, in het jaar waarin Abimelech stierf en Tola opstond om Israël te verlossen, leidde Amenhotep zijn veldtocht in het zuiden van Israël. Als mijn chronologie klopt was hij Tola’s tegenstander. Hij plunderde een aantal steden, maar bereikte niet het gebied dat nog genoot van Debora’s 40-jarige rust. Dat hij compleet genegeerd wordt in de Bijbel past uitstekend in de lijn waarin de Bijbel Egypte en haar koningen minimaliseert, zoals bij Thutmose III. Thutmoses strijd wordt genoemd, maar hijzelf niet.

Tola woonde in Samir, in het bergland van Eraïm (Richt 10:1). Samir in het Bergland van Juda wordt in een adem genoemd met Jatthir en het Socho uit Amenhoteps campagne (Joz 15:48). Als het bergland van Efraïm toen een naam was voor het hele gebergte, wat je kan concluderen uit de beschrijvingen dat Bahurim en Gibeon in Benjamin ook in het bergland van Efraïm lagen (2 Sam 19:16, 20:6-8, 21), is het dezelfde plaats en is dat mogelijk de reden waarom Tola opstond om tegen Amenhotep ten strijde te trekken. Daarnaast lijken in Asa’s oorlog de steden die hij veroverde in het bergland van Efraïm ook niet in het gebied van de stam Efraïm te liggen.

Amenhoteps totale buit

Dit is de plek om Amenhoteps totale buit van deze campagne te bespreken, om beter te zien waar Tola en Amenhotep met elkaar vochten. Het belangrijkste daarin zijn de mensen, die nu niet algemeen sttjw (Aziaten) zijn:

  • 127 (of 217 of 144) prinsen uit Retjenu (rtnw)
  • 179 broers van prinsen
  • 3.600 ‘Apiru (‘pr)
    De ‘Apiru (Hebreeën) waren niet per se Israëlieten, maar het kan wel.
  • 15.200 Shasu (š3sw)
    De Shasu waren de woestijnbewoners ten zuiden en oosten van Israël, alhoewel de naam flexibel was; één groep Shashu is te identificeren met Israëlieten. Als qb’-smn de heuvel van Sibma in Ruben is liep Amenhoteps terugtocht vermoedelijk ten oosten van de Dode Zee, via de Koninklijke Hoofdweg en de woestijnen ten zuiden van Israël 27.
  • 36.300 Kharu (ḫr)
    Het gebied Kharu bevatte onder andere Fenicië en de kuststrook van Israël, minstens tot en met Gezer 28, waar Salomo’s schoonvader de Kanaänieten vermoordde voor hij haar als bruidsschat aan zijn dochter gaf (1 Kon 9:16). De Kharu zullen de Kanaänieten zijn geweest.
  • 15.070 Neges (ngs)
    Dit zijn bewoners van Nuḫašše 29 in het midden van Syrië, ten noorden van Kadesh. Als Amenhotep met ngs vocht zullen Afek en Yehem inderdaad de steden in het noorden zijn geweest.
  • en 30.652 van hun aanhangers.

Deze aantallen zijn flink overdreven: als je optelt wordt het 101.128 (of 101.218 of 101.145, afhankelijk van het aantal prinsen), maar het gegeven totaal is 89.600.

Een andere lijst

Er bestaat nog een lijst van Amenhoteps menselijke buit, die nogal verschilt van de vorige 30:

  • 550 levende maryannu
  • 240 hun vrouwen
  • <640> Kan<aänieten>
  • <… hun kinderen>
  • 232 zonen van prinsen
  • 323 dochters van prinsen
  • 270 zangeressen van de prinsen van elk vreemd land met hun juwelen op hun schouders

Deze aantallen zijn veel realistischer. Het bevestigt ook dat hij Kanaänieten gevangennam, de Kharu van de vorige lijst.

Conclusie: Amenhotep II’s oorlog

Amenhoteps opvolger, Thutmose IV (1152-1142), voerde zijn eerste oorlog in Syrië, in een plaats waarvan de naam eindigt op -na; het was in ieder geval niet Naharin (Mitanni). 31 Ondanks dat hij in ieder geval het grootste deel van Syrië kennelijk van zijn vader erfde meldt Amenhotep niet of hij bij Yehem verloor of overwon, zoals hij bij de andere plaatsen uit deze campagne wel doet. Dat hij in jaar 9 niet in Syrië streed, maar de bewoners van Nuḫašše toch genoemd worden, doet vermoeden dat hij bij Yehem tegen een coalitie streed van Kharu, Nuḫašše en hun aanhangers.

De aantallen mensen zijn duidelijk overdreven, maar het zullen er veel zijn geweest. Tussen Amenhoteps aankomst in Retjenu en zijn strijd in Naharoth, ofwel voor en na de strijd bij Yehem, zit slechts 6 dagen. Dat hij veel krijgsgevangenen kon maken doet denken dat hij deze strijd, ondanks de afwezige bevestiging ervan in het verslag, heeft gewonnen en de opstand in Syrië daarmee neergeslagen was.

Een mogelijke bevestiging daarvan zijn de vredesverdragen die Amenhotep aan het eind van zijn verslag meldt. Toen de prinsen van nhrn (Naharin), ḫt (Ḫatti, de Hethieten) en sngr (Śanḫar) hoorden van Amenhoteps overwinning, zouden ze hebben gewedijverd met elkaar om hem om vrede te smeken. 26 sngr is mogelijk Sinear 32, maar daar is niet iedereen het over eens 33. Het ligt in ieder geval in de buurt van Syrië. 34 (Deze drie landen worden ook samen genoemd door Amenhotep III.) Als Amenhotep had gewonnen bij Yehem kan de vrede echt zijn. Het had tenslotte geen zin om vrede te zoeken als Egypte Syrië niet meer onder controle had.

Hierna boog Amenhotep af naar het zuiden en trok door Juda, Efraïm en mogelijk ook Ruben. Ergens hier kwam hij Tola tegen, die door God gezonden was om Israël te verlossen. (Voor het vervolg hierop, zie hier.)

Conclusie: Abimelech als koning

Drie jaar lang heerste Abimelech over Israël (Richt 9:22). De Bijbel zegt op zijn ondergang en het feit dat hij een leger had niets over zijn koningschap, maar aan de hand van Richteren 10:1 en Amenhoteps verslag is iets in te vullen. Als zijn leger net als dat van Saul uit Hebreeën bestond (1 Sam 13:3) kan betekenen dat dit de Hebreeën zijn die door Amenhotep in jaar 7 gevangen werd genomen, wat weer betekent dat Abimelech zijn Syrische buren en mede-opstandelingen te hulp schoot.

Zolang de meer dan honderd prinsen uit Retjenu gevangen werden genomen in Amenhoteps plundertocht in Juda en Efraïm, had Abimelech mogelijk net als Salomo vorsten, opzichters, verspreid over zijn land (1 Kon 4:1-19), die de steden konden verdedigen. Dat is niet vreemd met de dreiging dat Egypte terug kon komen. Als Amenhotep Israël binnendrong vlak nadat Abimelech was vermoord en zijn vorsten nog heersten, kan God hebben toegelaten dat hij een deel van Israël plunderde om de sporen van Abimelechs koningschap op te ruimen.

Psalm 78:59-69 beschrijft mogelijk Amenhoteps aanval op Silo. Het was na de brand en moorden in Silo dat God Juda en Jeruzalem uitkoos (Ps 78:68). Na de opruiming door Amenhotep was Juda dan klaar voor God.

laatste wijziging: 30 november 2022
23 maart 2024: datering van Amenhotep II’s eerste oorlog bleek ingewikkelder te zijn

  1. CC BY-SA 2.0 []
  2. Filip Taterka, The Co-Regency of Thutmose III and Amenhotep II Revisited, in The Journal of Egyptian Archaeology (2019), p. 8-9 []
  3. ANET, p. 245-246; Ancient Records, deel II, § 780-788 []
  4. Yohanan Aharoni, Some Geographical Remarks concerning the Campaigns of Amenhotep II, in Journal of Near Eastern Studies, Vol. 19, No. 3 (Jul., 1960), p. 180 []
  5. ANET, p. 246-247; Ancient Records, deel II, § 788-790. Voor de transcriptie van de plaatsnamen, zie Edel (1953), p. 121-125. []
  6. Ancient Records, deel II, § 798A []
  7. Peter van der Veen, Christoffer Theis en Manfred Görg, Israel in Canaan (Long) Before Pharaoh Merenptah? A Fresh Look at Berlin Statue Pedstal Relief 21687, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections, Vol. 2:4 (2010), p. 15-25 []
  8. Eusebius van Caesarea, Onomasticon, Alpha, Kings []
  9. Ancient Records, deel II, § 419, 425 []
  10. Beitzel (2012), p. 128, kaart 42 []
  11. James (2017), p. 110, 111, 115, 117 [] []
  12. James (2017), p. 111 [] []
  13. James (2017), p. 110 []
  14. James (2017), p. 115 []
  15. James (2017), p. 118 []
  16. Beitzel (2012), p. 133, kaart 44 []
  17. James (2017), p. 92 []
  18. James (2017), p. 114 []
  19. James (2017), p. 112 []
  20. James (2017), p. 120 []
  21. ANET, p. 247, voetnoot 42 []
  22. Israel Finkelstein, The Shephelah and Jerusalem’s western border in the Amarna period, in Ägypten und Levante / Egypt and the Levant, Vol. 24 (2014), p. 266, 268 []
  23. James (2017), p. 108 [] [] []
  24. James (2017), p. 114-115 []
  25. James (2015), p. 238, voetnoot 3 []
  26. ANET, p. 247 [] []
  27. Beitzel (2012), p. 33, kaart 5 []
  28. Ancient Records, deel II, § 821-822 []
  29. Edel (1953), p. 136 []
  30. Edel (1953), p. 135 []
  31. Betsy Bryan, The Reign of Thutmose IV (1991), p. 336-339 []
  32. ANET, p. 247, voetnoot 51 []
  33. Edel (1953), p. 136, laat sngr onvertaald. []
  34. Thutmose IV noemt śngr in zijn lijst van overwonnen plaatsen: nhrn (Aram-Naharaïm), śngr, tnp (Tunip), šś, qdš (Kadesh) en thś (Taḫši in de Amarna-brieven). (Simons (1937), p. 131, List VIII, Thutmose IV) Amenhotep III noemt śngr ook. Van de tien namen in zijn lijst van overwonnen plaatsen zijn nog over: qdš (Kadesh), tnp (Tunip), ỉkrt (Ugarit? zie Simons (1937), p. 136), śngr, nhrn (Aram-Naharaïm), ḫt (Ḫatti) en kft (of kftw) (Kaftor?). (Simons (1937), p. 132-133, List IXa (Amenhotep III). []

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *