Categorieën
6. Nieuwe Rijk Richters

Psalm 78, Tola en Amenhotep II

De ruïnes van Silo op de heuvel. 1 Hier woonde God onder de mensen voordat Hij Jeruzalem uitkoos (Ps 78:60).

Inleiding

Psalm 78 is een onderwijzing van Asaf (vers 1), een van de zangers die door David (1011-971) waren aangesteld in de tabernakel. Hierin vertelt Asaf over de loffelijke daden van de Heer, Zijn Kracht en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft (vers 4), zodat de Israëlieten niet opstandig zouden worden zoals hun vaderen (vers 5-8). In moderne woorden, Asaf schreef over historische gebeurtenissen. Een van deze gebeurtenissen was Gods verwerping van en de verwoesting van het heiligdom in Silo (vers 59-69).

Ik heb het idee dat deze verzen over Silo niet te plaatsen zijn in de tijd van Eli, zoals meestal wordt gedacht. In plaats daarvan denk ik dat ze gaan over de tijd van Tola (1169-1146), die in 1169 Israël verloste van een niet genoemde tegenstander (Richt 10:1), en Amenhotep II (1178-1152), die in 1169 Juda en Silo plunderde, en de hogepriester naar zich toe liet brengen.

Eli

In Silo was Eli hogepriester (1 Sam 1-4). De HSV verwijst bij de verzen 61, 64 en 66 dan ook naar 1 Samuel 4-5, waar de ark van God werd buitgemaakt door de Filistijnen (Egyptenaren) en de twee zonen van Eli sneuvelden. Hier zijn twee problemen mee.

Als eerste schreef Asaf over “aloude verborgenheden” die “wij gehoord hebben en weten en onze vaders ons verteld hebben.” (vers 2-3) De ark werd buitgemaakt in 1085/4, wat bejaarden in Davids tijd zich nog konden herinneren. Dat is nauwelijks een aloude verborgenheid te noemen. Het tweede is dat Silo buiten schut bleef. Eli hoorde in Silo pas van de dood van zijn zonen en wat met de ark gebeurd was toen iemand hem dat vertelde (1 Sam 4:12-17). Er moet een punt in de geschiedenis zijn waarop meer dan twee inwoners van Silo stierven, in de plaats werd verbrand en gestreden. De gevolgen daarvan bleven nog lang zichtbaar. God zei namelijk via Jeremia: “Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël.” (Jer 7:12)

Ik denk dat deze verwoesting van Silo in 1169 te plaatsen is. Het is bijna een eeuw voordat Eli’s zonen sneuvelden, lang genoeg om tot aloude verborgenheden te worden gerekend die alleen bekend zijn van vertellingen (vers 3-4), en het is mogelijk dat Silo toen geplunderd werd. Dit was het jaar waarin richter Tola opstond om Israël te verlossen (Richt 10:1). Over degene(n) waar Israël van verlost werd zwijgt het boek Richteren. Het is pas dankzij de oorlogsverslagen van Amenhotep II (1178-1152) dat Amenhotep geïdentificeerd kan worden als Tola’s tegenstander. Hij kreeg de hogepriester in Silo in handen, en het is een kleine moeite om dan ook de ark uit het heiligdom te halen.

De verwoesting van Silo

Psalm 78 beschrijft een militaire aanval op Silo. Toen Israël afgoden naliep verliet God de tabernakel in Silo, waar Hij woonde onder de mensen (vers 58-60). Asaf leefde in de tijd van David; de vele afgoderij en onderdrukking past een stuk beter in de tijd van de richteren. Wat voor de tegenstander(s) van Tola spreekt is dat in geen van de bekende onderdrukkingen Silo het hoofddoel was.

God gaf het heiligdom in handen van een niet bij naam genoemde “de tegenstander”. Er werd verbrand en vermoord, zelfs de priesters vielen. (vers 61-64) Een van de plaatsen die Amenhotep II last bezorgde aan het eind van 1169, was qb‘-smn. Dit is te identificeren met Silo. Amenhotep liet qq, de prins van qb‘-smn, met zijn vrouw en kinderen naar zich toe brengen en stelde een andere prins aan in qq’s plaats. Dat Amenhotep hier een tegenstander noemt is heel opmerkelijk. Namen werden in Egypte bijna standaard weggelaten. De grote tegenstander van Thutmose III heet bijvoorbeeld alleen “de [verschrikkelijke] vijand, [het hoofd] van Kadesh”. Als qb‘-smn Silo is, is qq geen naam, maar een afkorting van het Hebreeuwse kohen gadol, ofwel de hogepriester.

“Toen ontwaakte de Heere als iemand die slaapt, als een held die juicht van de wijn.” (vers 65) Het klinkt alsof God verborgen was voor de Israëlieten en toen ineens in actie kwam. Ook dit past bij de tijd van Tola. Voor Tola heerste Abimelech 3 jaar over Israël, waarbij over God alleen staat dat Hij op de achtergrond werkte (Richt 9:23, 56). God was eerder al door de Israëlieten naar de achtergrond verdreven (Richt 8:34). Voor hen kan het hebben geleken dat Hij ontwaakte.

“Hij sloeg Zijn tegenstanders vanachter,” (vers 66a) Amenhotep viel als eerste Juda binnen. Hij plunderde onder andere Mizpe en Hadasa, twee steden in het Laagland van Juda (Joz 15:37-38) die volgens Amenhotep ten westen van Socho lagen, en Jatthir, in het Bergland van Juda, dat in een adem genoemd wordt met Socho en Samir (Joz 15:48), voordat hij naar Silo reisde. Tola kwam uit Samir. Hij kan, nadat God “ontwaakte”, Amenhotep achterna zijn gereisd en hem hebben verslagen.

De gevolgen

“Hij deed hun voor eeuwig smaad aan.” (vers 66b) Amenhotep voerde na 1169 geen oorlogen meer in Azië. Wel kwamen verschillende landen in en rondom Syrie naar hem toe om hem vrede aan te bieden. Dat iemand als hij werd verslagen door een waarschijnlijk voor de gelegenheid opgetrommeld leger (zoals in die tijd gebeurde, Richt 6:34-35, 9:48-49, 10:18), onder leiding van een man uit het gewone volk, is een flinke nederlaag. Daar is uiteraard niets over te vinden in Egypte.

Het was op dit moment dat God niet langer in Efraïm wou wonen, maar Jeruzalem (vers 67-69). Dit was in de tijd voordat Hij David riep (vers 70-72). Jeruzalem was volgens Psalm 79 al een heilige stad toen het geplunderd werd, door Ramses II (1043-977).

Wat er niet staat

Wat ook een belangrijke overeenkomst tussen de plundering van Silo en Amenhoteps oorlogsverslag is, is wat er níet staat in Psalm 78. De priesters vielen door het zwaard (vers 64), maar over de hogepriester wordt niks gezegd. Deze werd door Amenhotep gevangen genomen.

Het was “de tegenstander” die van God Zijn macht en Zijn luister in handen kreeg (vers 61). Dit is volgens verschillende commentatoren een beschrijving van de ark van het verbond. Amenhotep is niet heel specifiek als hij zijn buit opsomt, maar iets bijzonders als de ark noemt hij niet. 2 Tola zal de ark hebben teruggehaald.

In Psalm 78 staat alleen dat Gods tegenstanders verslagen werden (vers 66). Als dit alleen gaat over het leger waar Tola tegen vocht gaat het niet over het deel van het leger dat de grote buit, die vooral bestond uit mensen, wapens en strijdwagens, op dat moment gevangen hield, en kon Amenhotep daarmee terugkeren naar Egypte.

Door de plundering van Silo in Psalm 78 niet in Eli’s tijd te plaatsen, maar in die van Tola, is er de mogelijkheid om toch een connectie met Eli te leggen. Eli was geen nakomeling van Eleazar, de zoon van Aäron die hem opvolgde als hogepriester en de voorvader was van latere hogepriesters, maar van Eleazars jongere broer Ithamar. Tegen Eli of een van zijn familieleden had God gezegd: “Uw huis en uw familie zullen voor eeuwig voor Mijn aangezicht wandelen.” (1 Sam 2:30) Als degene die door Amenhotep in de plaats van de hogepriester werd aangesteld een voorvader van Eli was, is dat een verklaring voor het feit dat uit Ithamars familie toch hogepriesters kwamen. Een en ander is beter uitgelegd op de pagina over richter Bedan.

Conclusie

Alhoewel Psalm 78:59-69 lijkt op de tijd van Eli, zijn daar twee punten tegen in te brengen. In plaats daarvan past alles van deze verzen als het gaat over de tijd van Tola en mijn op de Bijbel gebaseerde chronologie van Egypte, die Amenhotep II’s inval in Israël in het jaar van Tola’s verlossing plaatst.

Ik neem Psalm 78:59-69 dan ook mee als een bewijsstuk voor mijn chronologie.

laatste wijziging: 2 december 2021

  1. By Laliv g – Own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=76575699 []
  2. ANET, p. 247 []

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *