Tell Taban, de ruïne van Tabetu 1
Inleiding
Deze post is bedoeld als ondersteuning van mijn chronologie van Assyrië. Wie op zoek is naar een Bijbelse connectie, zal hier niks vinden, behalve een gevolg van het idee dat Tukulti-Ninurta I de koning was van het Assyrië dat genoemd wordt in Psalm 83. Tukulti-Ninurta kan zo worden gedateerd op 1017-982.
Tukulti-Ninurta wordt normaal gedateerd op 1243-1207 of 10 jaar later. Het probleem dat ontstaat door hem ruim 200 jaar later te plaatsen is dat zijn opvolgers niet achter elkaar geregeerd kunnen hebben. Dat wordt standaard wel gedacht. Na veel gepuzzel kon ik het grootste deel van de opvolgers die “in de weg” zaten, anders dateren. Tiglath-Pileser I bijvoorbeeld, de zijlijnkoning van wie het meest bekend is, kan nu worden gedateerd op 991-954.
Het volgende dat om een oplossing vraagt is het onderwerp van deze post. Dit zijn de koningen van het land Mari, die regeerden in Ṭābetu (Tell Taban), een stad in het noordoosten van Syrië. Dankzij verschillende vondsten is het mogelijk om verschillende koningen uit de tijd van Tukulti-Ninurta en Tiglath-Pileser genealogisch aan elkaar te koppelen. In deze post probeer ik de koningen van het land Mari te dateren op een manier die past bij mijn Assyrische chronologie. Ik denk dat het mogelijk is. De opgestelde koningslijst, waarvoor zie Wikipedia, is namelijk alleen een reconstructie, gepuzzeld uit een flink aantal kleine aanwijzingen.
De originele publicatie over deze koningen 2 kan ik niet inzien online, en puzzel daarom met verschillende kortere artikelen.
Datering
De koningen van Ṭābetu lieten teksten schrijven op cilinders, die vergelijkbaar zijn met de cilinder van Bēl-ēriš, een koning van Šadikanni. 3 Bēl-ēriš noemt in zijn inscriptie de Assyrische koningen Assur-rabi (II, 1010-971) en Assur-resha-ishi (II, 970-966). 4 Dit is, zoals in de inleiding staat, de tijd van Tukulti-Ninurta I en Tiglath-Pileser I.
Bouwgeschiedenis
Tabetu (Tell Taban) heeft een doorlopende stratigrafie van in ieder geval de Oud-Babylonische tijd tot Neo-Assyrische tijden. Het oudste stratum dat voor mijn chronologie belangrijk is, is OB (Oud-Babylonisch) 3. Hier werd een archief gevonden dat in gebruik was tot de stad verbrandde, en waarin koning Iṣī-Sumuabi van Terqa wordt vermeld. Een tekst van Iṣī-Sumuabi’s opvolger, Yadiḫ-abu, is gevonden aan de oppervlakte van Tell Taban, en komt waarschijnlijk ook uit OB 3. De overwinning van Samsu-iluna op Yadiḫ-abu werd herdacht in de naam van Samsu-iluna’s jaar 28 (1375). Het is mogelijk dat Samsu-iluna na die overwinning de stad aanviel. 5 OB 3 verbrandde dan ca.1375.
De volgende strata zijn Post-OB 1 en 2, Mitannian 1 en 2 en MA (Middle Assyrian) 1. Uit MA 1 komt het archief dat Assur-ketta-leshir I en Adad-bel-gabbe II vermeld, uit de tijd van Ninurta-apil-Ekur (1058-1046), Salmaneser I (1046-1018) en Tukulti-Ninurta I. Het volgende stratum is MA 2, met de tombe van de zoon van Etel-pi-Adad en de inscriptie van Assur-ketta-leshir II, de tijdgenoot van Tiglath-Pileser I. MA 2 werd flink verwoest en de lokale dynastie waarschijnlijk verslagen. Hierna kwam stratum MA-NA (Middle Assyrian-Neo Assyrian), dat niet te dateren is met teksten. 6
Het aardewerk in de verschillende strata verandert geleidelijk, zonder grote verschillen te zien. De maandnamen die in de Midden-Assyrische tijden werden gebruikt zijn afgeleid van de namen van jaarlijkse festivals, bekend van Oud-Babylonische teksten uit Mari. Deze feesten werden waarschijnlijk nog steeds gevierd. Zowel een Oud-Babylonische tekst uit Tabetu als een vroege Midden-Assyrische tekst van een lokale koning noemen de god “Addu van Maḫanum”, een lokale versie van Addu (Adad, de Bijbelse Hadad). Het is dus waarschijnlijk dat de stad continu bewoond was. 7
Zoals gezegd verbrandde stratum OB 3 waarschijnlijk ca.1375. Vijf strata later, in de tijd van M1, kan het einde van het archief gedateerd worden op jaar 21 van Tukulti-Ninurta I (998); zie het volgende stukje over jaarnamen. Als ca.995 de einddatum was van MA 1 duurde elk stratum omstreeks 75 jaar, wat voor zover ik weet van archeologie een redelijke schatting is.
Jaarnamen
In het archief van stratum MA 1 komen veel Assyrische jaarnamen voor. Het grootste deel hiervan komt uit de regeringen van Salmaneser I (1046-1018) en Tukulti-Ninurta I (1017-982): 8
- Salmaneser I:
- Šerrīja: jaar 3
- Aššur-mušabši: jaar 5 of 6, beide heetten zo
- Aššur-nādin-šumē: jaar 8
- Ina-pî-Aššur-lišlim: jaar 14
- Aššur-dammiq: jaar 18
- Ištar-ēreš?: jaar 19
- Bēr-bēl-līte: jaar 20
- Aššur-ketta(/i)-īde: jaar 22
- Usāt-Marduk: jaar 27
- Enlil-ašarēd: jaar 28
- Ittabši-dēn-Aššur: jaar 29
- Ubru: jaar 30
- Aššur-šumu-lēšer: onbekend
- Tukulti-Ninurta I:
- Urad-ilāni: jaar 8
- Adad-uma’’i: jaar 9
- Abattu: jaar 10 of 11, beide heetten zo
- Aššur-da’’ān: jaar 12
- Adad-bēl-gabbe: jaar 14
Dit was niet een van de Adad-bel-gabbes van Tabetu, maar een zoon van de koning (van Assyrië), volgens de CDLI-lijst. - Enlil-nādin-apli: jaar 16
- Aššur-zēra-iddina: jaar 17
- Bēr-išmanni: jaar 19
- Salmānu-šuma-uṣur (mār šarre): jaar 21
Verder worden in Tabetu vermeld de jaren Erīb-Sîn, gedateerd op Assur-nadin-apli (982-979), Bēr-kēna-šallim en Adad-bān-kala, beiden gedateerd op Assur-nirari III (978-973) of Enlil-kudurri-usur (972-968), Saggi’u, gedateerd op Ninurta-apil-Ekur (1058-1046), en Sîn-uballiṭ en Nabû-bēla-uṣur. Sîn-uballiṭ hoort, gezien de inhoud van de vier teksten uit dit jaar, rond de tijd van Ninurta-apil-Ekur thuis. Nabû-bēla-uṣur kan om dezelfde reden niet identiek zijn aan het gelijknamige jaar van Salmaneser I (jaar 26 9 ), maar hoort in dezelfde tijd. 10 In mijn chronologie is geen ruimte om deze jaarnamen na Tukulti-Ninurta I te plaatsen. Het laatstgenoemde jaar van Tukulti-Ninurta I, jaar 21, is namelijk 998, en Assur-ketta-leshir II van Tabetu wordt vermeld in het jaar Bēlu-lībur, ofwel jaar 18 van Tiglath-Pileser I (974); zie onder. Tussen 998 en 974 kwam er een einde aan stratum MA 1 en begon stratum MA 2. In MA 2 begroef Etel-pi-Adad, de overgrootvader van Assur-ketta-leshir II, hier zijn zoon; zie onder. Ook als Assur-ketta-leshir II’s vader en opa slechts kort regeerden is er na 998 niet genoeg ruimte voor al die jaarnamen. De enige plek om ze te plaatsen is daarom voor Salmaneser I.
De jaren Bēr-kēna-šallimī en Adad-bān-kala worden ook vermeld in de periode dat Aba-lā-īde administrateur was van de gewone offers in de tempel van Assur. Hij was de vroegst bekende van deze administrateurs en werd in het jaar Saggi’u opgevolgd door Sîn-uballiṭ. Saggi’u was een jaar uit de tijd van Ninurta-apil-Ekur. Andere jaren uit de tijd van Aba-lā-īde zijn, naast twee andere, Adad-uma’’i en Aššur-balāssu-ēriš. 11 Jaren met deze twee namen komen ook voor in de tijd dat Tammitte administrateur was van Tell Ṣābī Abyaḍ, ergens tijdens de drie kortregerende opvolgers van Tukulti-Ninurta I. 12
Bloch identificeert de jaren Aššur-balāssu-ēriš en Adad-uma’’i uit Aba-lā-īdes tijd en Tammittes tijd met elkaar. 12 In de standaardchronologie is dat een logische conclusie, en hij heeft een volledige lijst met jaarnamen. Maar dat er meer aan de hand was blijkt uit twee jaarnamen die niet bekend zijn buiten de Tell Taban-teksten, Sîn-uballiṭ en Nabû-bēla-uṣur. Zij kunnen niet identiek zijn aan de eerdere identieke jaarnamen, maar kwamen uit de periode rond Ninurta-apil-Ekur (1058-1046). 10 Voor die twee is in Blochs reconstructie geen plek. 13 Ik plaats de jaren Erīb-Sîn, Bēr-kēna-šallimī en Adad-bān-kala uit Tabetu daarom in de tijd van Ninurta-apil-Ekur en misschien van Assur-dan I (1055-1011). Daar is nog genoeg plek, volgens de CDLI-lijst.
Deze omkering brengt meer logica in het geheel. In archieven worden oudere documenten vaak vernietigd en het is onlogisch om na de grote massa, die eindigt met jaar 21 van Tukulti-Ninurta, verspreid over tientallen jaren slechts een aantal teksten te hebben.
Resultaat
Het resultaat van dit alles is slechts iets anders dan standaard. Mijn versie van de genealogie en chronologie van Tabetu’s koningen:

Er zijn twee duidelijke verschillen met Shibata’s stamboom. Ik heb de een of twee hypothetische generaties weggehaald die nodig zijn in zijn chronologie 14 en plaats Assur-ketta-leshir I als paleisbeheerder in de tijd van de drie namen aan de linkerkant, niet voor hen. In deze reconstructie wordt de lijn van Rish-Nergal opgevolgd door zijn broer, gouverneur Assur-ketta-leshir I, daarna door zijn zoon en een derde broer, Etel-pi-Adad. Etel-pi-Adad zal toen al behoorlijk oud zijn geweest, zodat hij snel kon worden opgevolgd door zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon.
Akit-Teshup
Akit-Teššup
eind 12e eeuw/eerste helft 11e eeuw?
Hij is alleen bekend uit een tekst van zijn kleinzoon.
Akit-Teshup is een Hurritische naam, net als die van zijn zoon, maar alle andere bekende koningsnamen zijn Assyrisch. De familie was waarschijnlijk een lokale dynastie die zich onderwierp aan Assyrië. 15 Voor zover ik kon vinden is niet duidelijk wanneer Tabetu onderdeel werd van Assyrië.
Zumiya
eerste helft 11e eeuw
Hij is alleen bekend uit een tekst van zijn zoon.
Adad-bel-gabbe I
Adad-bēl-gabbe I
omstreeks 1060/40
Een inscriptie, vermeld in drie gebroken bronnen: “To Adad, dweller of (the Land of) Ma’anu, lord of Ṭābetu. King Adad-bēl-gabbe, son of Zumiya, king of the land of Mā[ri], son of Akit-Teššup, [also] ki[ng of the Land of Māri (…)], for his life and the well-being of his land; at that t[ime, the … of] the courtyard [of the tem]ple of Adad had become dilapidated, then I restor[ed (them)]. [T]o Adad, dweller of (the Land of) Ma’anu, [my] l[ord, I dedicated (it)].” 16
Adad-bel-gabbe I is waarschijnlijk de voorvader van Tabetu’s latere koningen. 14 In mijn chronologie is hij de Adad-bel-gabbe die de vader was van Rish-Nergal, de onbekende vader van Assur-ketta-leshir I en de Adad-bel-gabbe die de vader was van Etel-pi-Adad.
Een koning Adad-bēl-gabbe, standaard geïdentificeerd met nummer II, wordt vermeld in de jaren Bēr-kēna-šallimī en Adad-bān-kala. 17 Zie de inleiding om deze jaren te plaatsen in de tijd van Ninurta-apil-Ekur (1058-1046). Hij is dan nummer I.
Prinsessen
De “dochter van de koning” wordt vermeld in de jaren Saggi’u (Ninurta-apill-Ekur, 1058-1046), Aššur-nādin-šumē (Salmaneser I 8, 1039), Ittabši-dēn-Aššur (Salmaneser I 29, 1019), Urad-ilāni (Tukulti-Ninurta I 8, 1010), Adad-uma’’i (Tukulti-Ninurta I 9, 1009) en Adad-bēl-gabbe (Tukulti-Ninurta I 14, 1004). Andere teksten zijn niet gedateerd. Haar naam wordt nergens genoemd. Haar vader was een koning van Assyrië, want de koningen van Tabetu worden altijd met hun naam genoemd. 18
De prinses uit de jaren Saggi’u en Aššur-nādin-šumē was waarschijnlijk een andere, omdat de andere vermeldingen meer op elkaar gehoopt zitten. Lijst Tab T05A-177 noemt materialen (textiel, hout en steen) van zowel de prinses als Assur-ketta-leshir I, dus één prinses zal met hem getrouwd zijn. 19 Haar vader kan Salmaneser I zijn geweest. De eerdere prinses kan de vrouw van Adad-bēl-gabbe I en de dochter van Ninurta-apil-Ekur zijn geweest.
Rish-Nergal
Rīš-Nergal
omstreeks 1030/20?
Rīš-Nergal, zoon van Adad-bēl-gabbe, wordt vermeld op bakstenen uit Ṭābetu. 20 Welke Adad-bel-gabbe dat was is niet duidelijk, maar Shibata koos voor nummer I. 21
Mannu-lu-ya’u
Mannu-lū-yā’u
in 1010
Mannu-lū-yā’u Ṭābdāyu (de Ṭābetuër) wordt vermeld in KAJ 195, samen met zijn gift aan Ninurta-tukul-Aššur. Een ander document, A. 1736, heeft: “10 sheep and 2 lambs of the king of Ṭābetu, audience gift for Ninurta-tukul-Aššur”. 22 KAJ 195 is gedateerd op het jaar Sîn-šēya. 23 Mannu-lu-ya’u is heel precies te dateren, want Ninurta-tukulti-Assur regeerde slechts 1 jaar, 1010.
Zijn vader is onbekend. 24 In mijn chronologie kan het Rish-Nergal zijn.
Adad-apla-iddina
mogelijk omstreeks 1000
Mannu-lu-ya’u had een zoon, wiens naam onbekend is. 14 Dit is mogelijk Adad-apla-iddina. 25
Adad-apla-iddina Ṭābetāyu (de Ṭābetuër), wordt vermeld in een Midden-Assyrisch document, in waarschijnlijk een lijst van giften aan een Assyrische koning (BM 122635+). 26 Zijn vader is onbekend. 24 De meningen over zijn datering verschillen, het was mogelijk in de tijd van Assur-dan I of Assur-resha-ishi I, maar er zijn argumenten tegen de tijd van Assur-dan I. 27 Assur-resha-ishi I regeerde 1008-992.
Assur-ketta-leshir I
Aššur-ketta-lēšir I
vermeld 1039-998, alleen in 999 als koning
Assur-ketta-leshir I wordt vermeld in verschillende jaren van Salmaneser I: Aššur-nādin-šumē (jaar 8, 1039), Aššur-dammiq (jaar 18), Ištar-ēriš (jaar 19), Aššur-da’issunu (jaar 22), Aššur-ketta-īde (jaar 24), Usāt-Marduk (jaar 27) en Ubru (jaar 30). Ook komt hij voor in twee jaren van Tukulti-Ninurta I, Bēr-išmânni (jaar 19) en Salmānu-šuma-uṣur (jaar 21, 998). 28 Daarnaast komt hij voor in de jaren Ittabši-dēn-Aššur (Salmaneser I jaar 29), Adad-bēl-gabbe (Tukulti-Ninurta I 4), Urad-ilāni (Tukulti-Ninurta I 8) en Adad-uma’’i (Tukulti-Ninurta I 9). 29 In Aššur-nādin-šumē wordt hij vermeld met “de koning (van Assyrië)”. 30
Assur-ketta-lesher zal identiek zijn aan de Aššur-ketta-lēšer, die vermeld wordt op kleitablet DeZ 3281 uit Dūr-Katlimmu. Dit document dateert uit het jaar Enlil-nādin-apli, in de tijd van Tukulti-Ninurta I. Erop staat graan dat aan Assyrische provincies in Syrië wordt uitgedeeld. Net als bij de paar andere persoonsnamen in deze lijst wordt de stad van deze personen niet genoemd. 31 Ellil-nādin-apli is de naam van jaar 16 (1002). 32
Ondanks alle vermeldingen wordt Assur-ketta-leshir slechts één keer “king of the Land of Māri” genoemd, in het jaar Bēr-išmanni (999). Door de manier waarop hij vermeld wordt is het logisch dat hij al zijn tijd regeerde. Zijn titel werd dan weggelaten, omdat het niet nodig was voor deze documenten. Hij wordt meestal vermeld in het paleis. Als hij al die tijd regent was is het vreemd dat de naam van de koning weggelaten zou zijn. 33 In mijn chronologie kan Assur-ketta-leshir alleen gouverneur zijn, terwijl anderen over het land heersten. Dat verklaart waarom Mannu-lu-ya’u en Adad-apla-iddina niet worden genoemd in Tabetu, terwijl teksten uit hun tijd zijn gevonden in Tabetu.
Adad-bel-gabbe II
Adad-bēl-gabbe II
omstreeks 995
Adad-mušašri, zoon van Aššur-ketta-lēšir, was getuige op kleitablet Tab T05A-43. Het onderwerp van het kleitablet was een commerciële transactie van Adad-bēl-gabbe II, zoon van Aššur-ketta-lēšir I. 34
Standaard wordt gedacht dat de Adad-bel-gabbe die vermeld wordt in de jaren Bēr-kēna-šallimī en Adad-bān-kala nummer II was. Maar zie boven, bij Adad-bel-gabbe I, waarom dit in mijn chronologie nummer I is. Ik weet niet of de zoon van Assur-ketta-leshir I ook los daarvan als koning vermeld wordt, dus voorlopig laat ik hem hier staan.
Etel-pi-Adad
Etel-pî-Adad
omstreeks 990
Shibata plaatst hem zonder vraagteken als zoon van Adad-bel-gabbe II. In dezelfde stamboom geeft hij Mannu-lu-ya’u, ook zonder vraagteken, dezelfde vader. 14 Maar de vader van Mannu-lu-ya’u is onbekend, waarvoor zie boven, dus ik weet niet wat ik hiermee moet.
Zoals in de inleiding staat regeerde Etel-pi-Adad in hetzelfde stratum als Assur-ketta-leshir II, uit de tijd van Tiglath-Pileser I.
Etel-pī-Adad bouwde in Tabetu een graf voor zijn zoon Enlil-apla-uṣur, blijkens een tekst in de belangrijkste kamer van het graf: “Etel-pī-Adad, king of the land of Mari, had (it) built for his son, Enlil-apla-uṣur”. De stijl van het graf lijkt erg op de graven van de Assyrische koningen binnen het Old Palace in Assur, en de koninlijke graven in Kalḫu. 35
Adad-bel-apli
Adad-bēl-apli
omstreeks 985
Vermeld op verschillende bakstenen uit Ṭābetu: “Palace of Adad-bēl-apli, king of the land of Māri, son of Etel-pî-Adad, king of the land of Māri”. 36
Adad-bel-gabbe III
Adad-bēl-gabbe II
omstreeks 980
Hij was de zoon van Adad-bēl-apli. 37
Assur-ketta-leshir II
Aššur-ketta-lēšir II
vermeld 978-ca.958
Aššur-ketta-lēšir, zoon van Adad-bēl-gabbe, zoon van Adad-bēl-apli, wordt vermeld op een baksteen uit Ṭābetu. 38
“Palace of Aššur-ketta-lēšir, king of the Land of Mari, son of Adad-bēl-gabbe, king of the land of Mari, son of Adad-bēl-apli, king of the Land of Mari. (In the time) when this tell – whose name I do not know – was located upstream of Ṭābētu on the bank of the Hābūr river, none among the former kings, my forefathers who controlled Ṭābētu and its surroundings, have conquered it and surrounded it with a wall. However, Aššur-ketta-lēšir, king of the Land of Mari, son of Adad-bēl-gabbe, king of the land of Mari, son of Adad-bēl-apli, king of the Land of Mari – I conulted with myself, and amidst rejoicing of my heart I seized it. I surrounded the tell with a wall. I established the name of that city as Dūr Aššur-ketta-lēšir. (…) In the time of Tiglath-Pileser, king of the land of Assyria, his lord. In the month Tašritu, day 22, līmu was Bēlu-lībur. Aššur-ketta-lēšir, king of the Land of Mari, has laid the foundations of Dūr Aššur-ketta-lēšir.” 39 Dūr-Aššur-ketta-lēšir is Tell Bderi, 6 kilometer ten noorden van Tabetu. 40
In veel van Assur-ketta-leshir II’s teksten zijn de dateringen beschadigd. De twee jaarnamen die bewaard zijn gebleven, zijn Bēlu-lībur uit Tell Bdēri en Mudammeq-Bēl uit Tell Taban. In een andere versie van de tekst uit Tell Bderi is het jaar Ṣaḫḫutu. 41 Op een fragment van een administratieve tekst, over uitgedeelde porties vlees, wordt de Babylonische maand ayyaru genoemd, in het jaar [mMu-d]am-me-e[q-DN], mogelijk ook Mudammiq-Bēl. 42 Dit is waarschijnlijk jaar 14 van Tiglath-Pileser I (978). 43 Bēlu-libūr was ongeveer jaar 18 van Tiglath-Pileser (974) en Ṣahhutu mogelijk jaar 35 (dan 958). 27
Enlil-shar-ilani
Enlil-šar-ilāni
omstreeks 955/50
Hij is alleen bekend van een tekst, gevonden op een baksteen: “Belonging to Enlil-šar-ilāni, son of Aššur-ketta-lēšir, king”. De bedoelde koning is Enlil-šar-ilāni. Welke Aššur-ketta-lēšir bedoeld wordt is onduidelijk. 44
Enlil-shar-ilani was volgens Bloch de opvolger van Assur-ketta-leshir II, want hij noemt niet een maand van de lokale kalender, maar van de Babylonische. Assur-ketta-leshir II was degene die de Babylonische kalender daar introduceerde. 45
Tukulti-Mer
Tukultī-Mēr
ca.950/45
Tukulti-Mer wordt niet vermeld in de verschillende publicaties over het land Mari (Tabetu). Ik weet niet waarom, want zijn titel is hetzelfde als die van zijn voorgangers.
Assur-bel-kala (951-934) schreef: “Tukultī-Mēr, king of the land M[ari …] great, entered. […] By the command of the god Aššur, [my lord], I marched [to the land Mari (…)]. The land Mar[i …] I uprooted their [people].” (RIMA 2, p. 89) Een andere tekst van Assur-bel-kala: “[(…)] A second time [I marched] to the land Mar[i …]. The kings of the people of the city Qatnu, the king(s) [of …]”. Hierna zijn alleen fragmenten van zinnen en Assyrische bloeddorstigheid bewaard gebleven. 46 De meeste, zo niet alle, van Assur-bel-kala’s teksten komen uit zijn eerste jaren, 47 zodat Tukulti-Mer ca.950/45 gedateerd kan worden.
Hij is mogelijk de Tukulti-Mer die op een steen uit Sippar liet schrijven: “To the god Šamaš, king of heaven and underworld, [his] king, Tukultī-Mēr, king of the land Ḫana, [son] of Ilī-iqīša, king of the land Ḫana, dedicted (this object) for the well-being of his land and the protection of his reign.” 48 In dat geval was hij geen familie van zijn voorgangers, maar was hij een veroveraar.
- By Attar-Aram syria[↩]
- Stefan Maul, Die Inschriften von Tall Taban (Grabunskampagnen 1997-1999). Die Könige von Tabetu und das Land Mari in mittelassyrischer Zeit (2005) [↩]
- Shibata (2012), p. 500[↩]
- RIMA 2, p. 127[↩]
- Numoto, Shibata en Yamada (2013), p. 176-177, met voetnoten 11 en 12 op p. 177[↩]
- Numoto, Shibata en Yamada (2013), p. 177-178[↩]
- Numoto, Shibata en Yamada (2013), p. 178-179[↩]
- Daisuke Shibata, Middle Assyrian Administrative and Legal Texts from the 2005 Excavation at Tell Taban: A Preliminary Report, in Al-Rāfidān 28 (2007), p 65. De volgorde van de jaarnamen is die van Bloch (2012), p. 92-94 voor Salmaneser I, en Bloch (2012) p. 156 met Bloch (2023) p. 19 voor Tukulti-Ninurta I[↩]
- Bloch (2012), p. 94[↩]
- Daisuke Shibata, Middle Assyrian Administrative and Legal Texts from the 2005 Excavation at Tell Taban: A Preliminary Report, in Al-Rāfidān 28 (2007), p. 66[↩][↩]
- Bloch (2012), p. 296, met voetnoot 48, en zie p. 297-298, met voetnoot 55, voor een mogelijk extra jaar[↩]
- Bloch (2012), p. 296[↩][↩]
- Bloch (2012), p. 408-410, met voetnoten 6-7 en 9[↩]
- Shibata (2011), p. 178[↩][↩][↩][↩]
- Shibata (2011), p. 171-172[↩]
- Shibata (2011), p. 167[↩]
- Shibata (2015), p. 238, met voetnoot 10[↩]
- Shibata (2015), p. 236-237. Voor de identificatie van het jaarnummer bij de jaarnaam, zie de inleiding, het stukje Jaarnamen.[↩]
- Shibata (2015), p. 238[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 103-104, 105[↩]
- Shibata (2015), voetnoot 9 op p. 170[↩]
- Shibata (2012), p. 493[↩]
- Llop-Raduà (2015), p. 259[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 106[↩][↩]
- Daisuke Shibata, Hemerology, Extispicy and Ilī-padâ’s Illness, in Zeitschrift für Assyriologie 105(2) (2015), p. 140[↩]
- Shibata (2012), p. 492[↩]
- Llop-Raduà (2015), p. 261[↩][↩]
- Shibata (2011), p. 171. De volgorde van Salmanesers jaarnamen is anders dan die van Shibata en komt uit Bloch (2012), p. 93-94. De volgorde van Tukulti-Ninurta’s jaarnamen komt van Bloch (2023), p. 19[↩]
- Shibata (2015), p. 237-238. Het jaarnummer van Ittabši-dēn-Aššur komt van Bloch (2012), p. 94, en van de andere drie Bloch (2012), p. 156[↩]
- Shibata (2012), p. 494-495[↩]
- Daisuke Shibata, Middle Assyrian Administrative and Legal Texts from the 2005 Excavation at Tell Taban: A Preliminary Report, in Al-Rāfidān 28 (2007), p. 66-67[↩]
- Bloch (2023), p. 19[↩]
- Shibata (2015), p. 170-171[↩]
- Shibata (2015), p. 236[↩]
- Shibata (2012), p. 499. Shibata noemt de zoon hier zowel Adad-apla-uṣur als Enlil-apla-usur. Elders heet de zoon alleen Enlil-apla-uṣur. (Numoto, Shibata en Yamada (2013), p. 171) Adad- zal wel een vergissing zijn, er heetten veel mensen Adad- in deze periode.[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 101[↩]
- Shibata (2015), p. 170[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 103[↩]
- Beate Pongratz-Leisten, Assyrian Royal Discourse Between Local and Imperial Traditions at the Habur, in Revue d’assyriologie et d’archéologie orientale, Vol. 105 (2011/1), p. 118. In de openings- en derde zin heeft Adad-bēl-gabbe geen hoofdletter bij Land, zoals zijn zoon en vader wel hebben, omdat dat zo in het artikel staat.[↩]
- Numoto, Shibata en Yamada (2013), voetnoot 2 op p. 167[↩]
- Yigal Bloch, Babylonian Months in Ugarit, Māri-on-the-Ḫābūr, and Assyria in the Thirteenth-Eleventh Centuries BCE, in Ve-’Ed Ya‘aleh (Gen 2:6), Essays in Biblical and Ancient Near Eastern Studies Presented to Edward L. Greenstein, Volume 1 (2021), p. 30, met voetnoot 14 op p. 30-31[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 88-89[↩]
- Jeffers (2017), voetnoot 106 op p. 185[↩]
- Shibata en Yamada (2009), p. 101-102[↩]
- Yigal Bloch, Babylonian Months in Ugarit, Māri-on-the-Ḫābūr, and Assyria in the Thirteenth-Eleventh Centuries BCE, in Ve-’Ed Ya‘aleh (Gen 2:6), Essays in Biblical and Ancient Near Eastern Studies Presented to Edward L. Greenstein, Volume 1 (2021), p. 31[↩]
- RIMA 2, p. 92[↩]
- RIMA 2, p. 86[↩]
- RIMA 2, p. 111[↩]