Stela van Adad-nirari I (1092-1062), een van de bekendere koningen uit deze periode 1
Inleiding
Assur-uballit I erfde van zijn vader een klein Assyrië dat een onderdaan was van Babylon, maar had grote ambities die hij in ieder geval gedeeltelijk wist te verwezelijken. Uiteindelijk bepaalde hij zelfs wie er over Babylon zou heersen.
Assur-uballits opvolgers breidden hun gebied uit. Uiteindelijk strekte het Assyrische rijk zich uit van Syrië tot en met het westen van Iran, van het oosten van Turkije tot de woestijnen ten zuiden van Mesopotamië. Maar zoals het spreekwoord zegt, hoogmoed komt voor de val: Tukulti-Ninurta I, de machtigste nakomeling van Assur-uballit in zijn eeuw, kreeg te maken met opstanden in zowel Babylon als Assyrië. Hij werd door een van zijn zonen opgesloten in de nieuwe hoofdstad die hij zelf had laten bouwen en uiteindelijk vermoord. Van zijn opvolgers is nog maar weinig bekend.
Voor de meeste chronologen is Assur-uballit de belangrijkste koning, omdat twee brieven van hem zijn gevonden in Egypte. Voor sommigen levert die link zoveel problemen op, dat ze denken dat de Egyptische Assur-uballit een ander was dan de enige naamgenoot die rond deze tijd vermeld staat op de Assyrische Koningslijst. En alhoewel die lijst niet volledig is, is het voor mij niet nodig om een extra Assur-uballit in te voegen.
Chronologie
In mijn chronologie is Tukulti-Ninurta I de belangrijkste koning. Hij kan worden gelinkt aan Egypte, het Hethitische rijk, de eerste dynastie van Babylon èn een van de oudste vermeldingen van Assyrië in de Bijbel, uit Psalm 83. Deze psalm is geschreven door Asaf, in de tijd van David (1011-971). Na het uitpluizen van de details, zowel van de Bijbelse als de Assyrische kant, werd het mogelijk om jaar 18-20 van Tukulti-Ninurta I te dateren tussen 1002-997. Voor die details, zie hier.
Om de dynastie preciezer te kunnen plaatsen gaan we naar de Midden-Assyrische kalender. Deze bestond uit 12 maanden, die begonnen met de dag na nieuwe maan waarop de eerste maansikkel zichtbaar was. Omdat zo’n jaar slechts 354 dagen telt, in plaats van de 365 van het zonnejaar, verschoof het jaar langzaam door de tijd. In 33 zonnejaren verstreken ongeveer 34 Assyrische jaren. Hieronder staan daarom niet alleen de jaartallen waarin de koningen heersten, maar ook de datums waarop hun eerste en laatste regeringsjaren begonnen. Die datums kunnen 1-2 dagen afwijken van de dag waarop de Assyriërs hun jaar begonnen, want vroeger waren ze daar niet heel precies mee.
Een aantal keer in de geschiedenis wordt in Assyrië een Babylonische maand samen genoemd met een Assyrische. De laatst bekende synchronisatie is de enige die in vrijwel elke chronologie in hetzelfde jaar werd geschreven. In jaar 20 van Salmaneser III (839) was de Assyrische maand ša-kēnāte (maand IX) gelijk aan tašritu (maand VII) op de Babylonische kalender. 2 In tegenstelling tot de Assyriërs voegden de Babyloniërs regelmatig schrikkelmaanden toe om het begin van het jaar in ongeveer dezelfde tijd te houden, in maart-april. De Assyrische maand IX in 839 begon dus logischerwijs op 14 september of 13 oktober en het Assyrische jaar op 20 januari of 19 februari 839. Maar voor 747 kwamen die schrikkelmaanden soms vrij willekeurig. Als ze daar net in die periode nogal scheutig of gierig mee omsprongen, is een begin van het jaar op 21 december (840) of 20 maart ook mogelijk.
Terug naar Tukulti-Ninuta I. Dankzij de vele vermeldingen van de oogst in het jaar dat naar Ina-Aššur-šumī-aṣbat genoemd werd, ofwel jaar 18, blijkt de volgende correspondentie tussen de Midden-Assyrische kalender en de huidige, de Gregoriaanse 3:
- 20 sîn (maand IV) – begin 2e week mei, in Jeffers’ chronologie 12 mei 1223
- 5 kuzallu (maand V) – eind 3e week mei, in Jeffers’ chronologie 26 mei 1223
- 22 kuzallu (maand V) – begin 2e week juni, in Jeffers’ chronologie 12 juni 1223
- 27 allānātu (maand VI) – eind 2e week juli, in Jeffers’ chronologie 17 juli 1223
In Jeffers’ chronologie begon het jaar op 17 februari. Op de Juliaanse kalender, die ik gebuik op dit blog, is dat 5 februari. Jeffers’ datums zijn iets later dan de uitgepuzzelde periodes. Hij is daarin niet de enige. Bloch heeft ze nog iets later, hij begint het jaar Ina-Aššur-šumī-aṣbat met de Juliaanse datum 16 februari, 4 ofwel de Gregorische 28 februari. Dat komt omdat zij alle Assyrische koningen achter elkaar plaatsen, zoals standaard gebeurt. In mijn chronologie is daar geen ruimte voor en zijn iets eerdere datums logischer. Het jaar begon dan ongeveer aan het begin van februari.
Nu kunnen we terug naar de synchronisatie van Salmaneser III. In 839 begon het jaar op 21 december (840), 20 januari, 19 februari of 20 maart, en als mijn datering van Tukulti-Ninurta’s jaar 18 tussen 1002-999 klopt sluit dat op elkaar aan. Alle vier de mogelijkheden kunnen worden doorgerekend naar de periode 1002-999.
839 | 21 december | 20 januari | 19 februari | 20 maart |
999 | 20 november | 20 december | 19 januari | 18 februari |
1000 | 1 december | 31 december | 30 januari | 1 maart |
1001 | 13 december | 12 januari | 11 februari | 11 maart |
1002 | 24 december | 23 januari | 21 februari | 23 maart |
De enige keer dat het jaar rond het begin van februari begon, ofwel iets eerder dan de datums van Jeffers, is in het mooie ronde 1000. Het Assyrische jaar in 839 begon dan op 19 februari en het Babylonische twee maanden later, op 19 april, en dat is een prima uitkomst. Als jaar 18 in 1000 begon worden de vier datums:
Assyrisch | Juliaans | Gregoriaans |
20 sîn | 18 mei | 9 mei |
5 kuzallu | 1 juni | 23 mei |
22 kuzallu | 18 juni | 9 juni |
27 allānātu | 22 juli | 13 juli |
Ik ga er daarom vanuit dat jaar 18 van Tukulti-Ninurta I begon op de Juliaanse datum 30 januari 1000, en dat in 839 het Assyrische jaar begon op de Juliaanse 19 februari. Vanaf daar kan de hele dynastie een plek toegewezen krijgen. Als later blijkt dat ik het toch mis heb is de chronologie zo aan te passen, want de opties zijn beperkt.
Assur-uballit I
Aššur-uballiṭ I
Jaar 1 begon op 18 maart 1102
Jaar 36 begon op 2 maart 1068
AKL, Khorsabad: (73) Aššur-uballiṭ, son of Erība-Adad, 36 years he ruled.
AKL, SDAS: (73) Aššur-uballiṭ, son of Erība-Adad, 3[6 years he ruled].
AKL, Nassouhi: (73) [Ašš]ur-uballiṭ, son of Erība-⸢Adad⸣, [for x years] he ruled.
KAV 9 is een fragment van waarschijnlijk een synchronische lijst met Assyrische en Babylonische koningen, voor de verandering met hun regeringslengtes erbij. Het is erg laat geschreven, op het fragment staan onder andere Babylonische koningen uit de 7e eeuw v.Chr.. Geen van de namen in de Assyrische kolom zijn bewaard gebleven. Wel staan er nog regeringslengtes, en die passen het beste bij de koningen in deze post. 5: [Assur-uballit] 35
Zijn vader Eriba-Adad I regeerde 1128-1103.
Relatie met Egypte
Hij schreef twee bewaard gebleven brieven aan Akhenaten (1105-1088). Uit brief EA 15: “Say to the king of E[gypt]: Thus Aššur-ubal[liṭ, the king of As]syria. … Up until now, my predecessors have not written; today I write you. [I] send you a beautiful chariot, 2 horses, [and] 1 date-stone of genuine lapis lazuli, as your greeting-gift.” 6
Uit brief EA 16: “S[ay] to (naam niet goed leesbaar, volgens een voetnoot mogelijk n[a-a]p-ḫu-[r]i-i-x, mogelijk Neferkheperure, Akhenatens prenomen) [… Great King], king of Egypt, my brother: thus Aššur-uballiṭ, king of [Assy]ria, Great King, your brother. … When I saw your [me]ss[en]gers, I was very happy. … Is such a present that of a Great King? Gold in your country is dirt; one simply gathers it up. Why are you so sparing of it? I am engaged in building a new palace. Send me as much gold as is needed for its adornment. When Aššur-nadin-aḫḫe, my ancestor, wrote to Egypt, 20 talents of gold were sent to him. [W]hen the king of Ḫanigalbat (Mitanni) [wr]ote to your father in Egy[pt], [h]e sent 20 talents of gold to him. … you sent me […] of gold, and it is not enough [f]or the pay of my messengers on the journey to and back. … Why should messengers be made to stay constantly out in the sun and so die in the sun? If staying out in the sun means profit for the king, then let him (a messenger) stay out and let him die right there in the sun, (but) for the king himself there must be a profit. Or other[wi]se, why should they [d]ie in the sun? As to the messengers we have exch[anged] . . . do they keep [my] messengers alive? They are made to die in the sun!” 7
Assur-uballit presenteerde zich als een gelijke van de farao, maar hij was een vazal van Babylon. Burna-Buriash van Babylon schreef namelijk aan Akhenaten: “Say to Nibḫurrereya (Neferkheperure, Akhenatens prenomen), the king of Egy[pt, my brother]: Thus Burra-Buriyaš, the king of Kard[un]iyaš (Babylon), your brother. … Now, as for my Assyrian vassals, I was not the one who sent them to you. Why on their own authority have they come to your country? If you love me, they will conduct no business whatsoever. Send them off to me empty-handed.” 8
In sommige alternatieve chronologieën worden Assur-uballits brieven aan Egypte niet in Akhenatens tijd gedateerd, maar zijn het oude brieven aan Thutmose III. Toch blijkt uit onderzoek van Sharon Love dat EA 16 door de overeenkomsten met de rest van de internationale correspondentie uitstekend in dezelfde tijd past. 9 Ook de vermelding van Assyrische onderdanen door Burna-Buriash vind ik bij die conclusie passen.
Relatie met Babylon
Burna-Buriash II van Babylonië (1107-1081) schreef in brief EA 9, uit het Amarna-archief: “Now, as for my Assyrian vassals, I was not the one who sent them to you. Why on their own authority have they come to your country? If you love me, they will conduct no business whatsoever. Send them off to me empty-handed.” 10
De enige koning van Assyrië wiens naam gevonden is in de Amarna-archieven, is Assur-uballit (I). Assur-uballit was volgens twee latere kronieken machtig genoeg om de opvolging in Babylon te regelen; voor de details en de datering van deze gebeurtenissen in 1081, zie Kara-hardash.
Blijkens de vele latere oorlogen tussen de opvolgers van Burna-Buriash en Assur-uballit, waarvoor zie onder andere Kurigalzu II en Nazi-Maruttash, was Assyrië onafhankelijk geworden. Als de kronieken gelijk hebben over Assur-uballit was hij degene die Assyrië onafhankelijk maakte.
Oorlog met Egypte
Assur-uballits achterkleinzoon, Adad-nirari I, gebruikte voor zijn inscripties telkens ongeveer dezelfde introductie. Hierin noemde hij zijn voorouders en hun machtige daden. Assur-uballit noemt hij onder andere “subduer of the land Muṣru”, maar die woorden staan niet in elke versie van de introductie. 11
Muṣri wordt geïdentificeerd met Egypte, wat in het Assyrisch Muṣri, Muṣur en Muṣuri is, maar ook geplaatst in het zuidoosten van Turkije. Op de Black Obelisk van Salmaneser III daarentegen wordt het tribuut van de koning van Muṣri vermeld, bestaande uit onder andere “camels whose backs are two humped, a river-ox (nijlpaard), unicorn (neushoorn), an antelope and monkeys”. Dit zijn Afrikaanse dieren, en Muṣri zal daarom Egypte zijn. 12 Zo heb ik alle vermeldingen van Muṣri opgevat.
Als Adad-nirari niet zomaar iets verzon om Assur-uballit op te hemelen, streed de laatste tegen Egypte. En dat is nogal onverwacht. In de brieven die Akhenaten kreeg was Assur-uballit vooral hebberig naar de farao toe; zie boven. Een oorlog helpt daar niet bij. Maar het is natuurlijk onbekend hoe Akhenaten reageerde op Burna-Buriash’ verzoek om Assur-uballits afgezanten naar hem toe te sturen. Als Akhenaten naar Burna-Buriash luisterde kan dat een reden zijn geweest voor onenigheid tussen Assyrië en Egypte.
Hoe dan ook, voorlopig ontbreekt elk bewijs voor elke veronderstelling die op deze ene bijzin van Adad-nirari kan worden gemaakt. Wel is de vermelding van Musru (Egypte) een extra reden om deze Assur-uballit te identificeren met degene die met Akhenaten schreef, en niet een ander.
Enlil-nirari
Enlil-nārārī
Jaar 1 begon op 19 februari 1067
Jaar 10 begon op 14 november 1059
AKL, Khorsabad: (74) Enlil-nārārī, son of Aššur-uballiṭ, ruled 10 years. 13
AKL, SDAS: (74) Enlil-nārārī, son of Aššur-uballiṭ, [ruled] 10 [years].
AKL, Nassouhi: (74) [Enlil]-nārārī, son of ⸢Aššur-uballiṭ⸣, [for x years he ruled].
KAV 9: [Enlil-nirari] 10
Relatie met Babylonië
Fragmenten uit Assyrische teksten, plus twee later geschreven kronieken, gaan over de oorlog van Enlil-nirari tegen Kurigalzu II van Babylon (1079-1055). Voor de details, zie hier.
Arik-den-ili
Arik-dīn-ili
Jaar 1 begon op 3 november 1058
Jaar 12 begon op 5 juli 1047
AKL, Khorsabad: (75) Arik-dīn-ili, son of Enlil-nārārī, ruled 12 years.
AKL, SDAS: (75) Arik-dīn-ili, son of Enli-nārārī, [ruled] 12 y[ears].
AKL, Nassouhi: (75) [Arik-dīn-ili, son of Enlil-nārārī, for x years] he ruled.
KAV 9: [Arik-den-ili] 12
Adad-nirari I
Adad-nārārī
Jaar 1 begon op 3 november 1058
Jaar 32 begon op 1 december 1028
AKL, Khorsabad: (76) Adad-nārārī, brother, of Arik-dīn-ili, 32 years he ruled.
AKL, SDAS: (76) Adad-nārārī, brother, of Arik-dīn-ili, [ruled 32 years].
AKL, Nassouhi: (76) [Adad-nārār]ī, son of Arik-dīn-ili, [for x years] he ruled.
KAV 9: [Adad-nirari x+]13
KAV 9, als het kleitablet [20+]13 had, geeft hem een jaar meer. Omdat KAV 9 zo laat gescheven is (zie boven, Assur-uballit I) hou ik het bij Adad-nirari’s 32 jaar uit de AKL.
Co-heerser van Arik-den-ili
Adad-nirari I wordt in twee versies van de AKL de broer van Arik-den-ili genoemd, maar in de Nassouhi-versie is hij de zoon van Arik-den-ili, zoals in onder andere zijn eigen teksten 14 en een tekst van Adad-nirari II. 15 Mijn idee is dat hij de broer van Arik-den-ili kon worden genoemd als ze na de dood van Enlil-nirari tegelijk begonnen met regeren. Familierelaties werden soms gebruikt voor de relatie tussen twee koningen. Koningen van dezelfde rang konden elkaar broers noemen 16 en Assur-uballit I noemt in EA 16 een van beide Assur-nadin-ahhes zijn voorvader, 17 terwijl hij in zijn lijst van 6 generaties aan voorouders geen Assur-nadin-ahhe noemt. 18
Wat daarbij past is een opmerking uit het Tukulti-Ninurta Epic, een verhaal dat geschreven werd rondom Tukulti-Ninurta’s verovering van Babylon. Tukulti-Ninurta noemt Enlil-nerari daarin zijn a-lid ba-nu a-bi-ia, wat in de context “mijn overgrootvader” moet betekenen, want twee regels verder noemt hij Adad-nerari zijn ba-nu a-bi-ia, “de stamvader van mijn vader”. Arik-den-ili wordt hier overgeslagen. 19
Relatie met Babylon
Volgens Chronicle P verloor Adad-nirari, koning van Assyrië, een oorlog tegen Kurigalzu II (1079-1055), de koning van Babylon. Voor de tekst, zie hier.
[Adad-ni]rari van Assyrië had volgens VAT 15420 contact met Kadashman-Turgu van Babylon (1049-1032). Het kleitablet is zo gebroken dat niet eens duidelijk is wat voor contact het was. 20
Salmaneser I
Salmānu-ašared I
Jaar 1 begon op 25 juni 1046
Jaar 30 begon op 14 augustus 1018
AKL, Khorsabad: (77) Salmānu-ašared, son of Adad-nārārī, ruled 30 years.
AKL, SDAS: (77) Salmānu-ašared, son of Adad-nārārī, [ruled] 30 years.
AKL, Nassouhi: (77) [Salm]ānu-ašared, son of Adad-[nārārī, for x year]s he ruled.
KAV 9: [Salmaneser I x+]10
De oogst
Volgens kleitablet KAJ 81 leende iemand gerst, om de periode tot de volgende oogst door te komen, omdat de gerst die de lener nog had op het land stond. De lening werd aangegaan op 21 abu-šarrāni (maand XI) in het jaar van Aššur-mušabši (jaar 4 of 5, beide jaren werden naar een Aššur-mušabši genoemd). 21 Dit is, afhankelijk van het jaar, 4 april 1042 of 23 maart 1041, voor de oogst in mei-juni.
Eenzelfde lening werd op kleitablet TR 3015 aangegaan op 23 qarrātu (maand II) in het jaar van Qibi-Aššur, de zoon van Šamaš-aḫa-iddina, ofwel jaar 6. In de chronologie van Joshua Jeffers moest deze lening terugbetaald worden aan het begin van de Gregoriaanse juni. Dat is vrij laat voor zo’n lening; gerst werd meestal geoogst in mei/juni. Het is mogelijk dat dit jaar net als het volgende jaar, waarvoor zie de vorige paragraaf, erg droog was. Dat past bij de lening; de schuldenaar had dan net voor de oogst geen gerst meer en moest lenen om te kunnen blijven eten. Hij leende twee emāru gerst en beloofde vier arbeiders te sturen voor de oogst. Dit zijn de kleinste hoeveelheden gerst en arbeiders in alle bekende leendocumenten. 22 23 qarrātu in jaar 6 is 22 juni 1041.
Volgens BATSH 9: 95 werd op [x+]5 muḫur-ilāni (maand X) in het jaar van Aššur-nādin-šumē, waarschijnlijk jaar 7 (1074), begonnen met zaaien. Dit gebeurde meestal in november of december, maar in drogere jaren werd er ook wel pas in januari gezaaid. Ook volgens een ander kleitablet, BATSH 9: 67, werd er begonnen met zaaien op 5 muḫur-ilāni; het vermeldt dat er weinig opbrengst was dat jaar. 23 5 muḫur-ilāni is 15 januari 1039. Bloch daarentegen denkt dat het jaar van Aššur-nādin-šumē jaar 8 was. 24 5 muḫur-ilāni was toen 5 januari 1038.
Een derde lening werd in KAJ 62 aangegaan op 26 ṣippu (maand I) in het jaar van Aššur-ālik-pāni, ofwel jaar 9. 21 Dit is 24 april 1038.
BATSH 18: 12 is gedateerd op 29 ša-kēnāte (maand IX) in het jaar van Mušallim-Aššur, ofwel jaar 10, en vermeldt 63 boeren met hun families. Deze lijst had waarschijnlijk te maken met de landbouw. BATSH 9: 69, van dezelfde dag, vermeldt rantsoenen gerst voor arbeiders. Het kan betekenen dat deze lijst nodig was om duidelijk te krijgen hoeveel gerstzaad er nodig was zodat de boeren hun werk konden doen. 25 29 ša-kēnāte is in jaar 10 8 december 1037.
YBC 12860 vermeldt een lening van gerst om de periode tot de komende oogst door te komen, en is gedateerd op 15 kuzallu (maand V) in het jaar van Nabi’u-bēla-uṣur, ofwel jaar 26. 21 Dit is 6 februari 1021.
De drie kleitabletten BATSH 18: 28, 29 en 30 vermelden de levering van gerstzaden om te worden gezaaid. Alle drie zijn ze gedateerd op 7 kalmartu (maand III) in het jaar van Usāt-Marduk, ofwel jaar 27. In de chronologie van Joshua Jeffers is dit in november, aan het begin van het zaaiseizoen, wat kan gebeuren als de late oktoberregens al genoeg waren om de grond voor te bereiden voor het zaaien. 26 In mijn chronologie is dit 19 november 1021.
Co-heerser van Adad-nirari I
Assur-uballit I regeerde omstreeks 1100-1090, want hij scheef met Akhenaten, en Tukulti-Ninurta I regeerde vanaf ca.1020-1015, want jaar 18 kan tussen 1002-999 geplaatst worden. Tussen beide koningen zitten 72 Assyrische jaren. Dat is proppen, en dan is er nog geen rekening mee gehouden dat Assur-uballit tijdens het schrijven met Akhenaten nog een onderdaan van Burna-Buriash II van Babylon was, maar volgens twee kronieken na Burna-Buriash’s dood de opvolging in Babylon bepaalde. In de tussentijd moet er heel wat veranderd zijn. De oplossing daarvoor zie ik in een tweede co-heerschappij. Salmaneser I was dan de directe opvolger van Arik-den-ili, en heerste voor 20 Assyrische jaren samen met Adad-nirari I. Het bewijs daarvoor zie ik in de oorlogsverslagen over Hanigalbat (Mitanni).
Adad-nirari schreef: “When Šattuara, king of the land Ḫanigalbat (Mitanni), rebelled against me and committed hostilities; by the command of Aššur, my lord and ally, and (by the command) of the great gods who decide in my favour, I seized him and brought him to my city Aššur. I made him take an oath and then allowed him to return to his land. Annually, as long as he lived, I regularly received his tribute within my city, Asšur. After his death, Uasašatta, his son, revolted, rebelled against me, and commited hostilities.” 27
Volgens Salmaneser hoorde Hanigalbat tot zijn tijd nog niet bij Assyrië: “When by the command of the great gods (and) with the exalted strength of Aššur, my lord, I marched to the land Ḫanigalbat, I opened up most difficult paths (and) passes. Šattuara, king of the land Ḫanigalbat, with the aid of the armies of the Hittites and Aḫlamu, captured the passes and watering-places (in) my (path). (…) I became ruler over their lands and set fire to the remainder of their cities.” 28
Volgens Adad-nirari rebelleerde Shattuara, dus hij beschouwde Hanigalbat als een deel van Assyrië. Maar Mitanni was een belangrijk land en het is opvallend dat de verovering daarvan nergens wordt vermeld. Op welke manier hij zijn voorouders tot aan Assur-uballit I ook prijst, een verovering van Hanigalbat zit daar niet bij. 29 Als Salmaneser zijn co-heerser was is hij de veroveraar en sloeg Adad-nirari daarna een opstand neer.
Chronologisch gezien past dat. Adad-nirari leefde na het verslaan van Uasashatta nog minstens 6 jaar; er zijn 6 jaarnamen bekend uit de periode daarna. 30 Het was dus uiterlijk in jaar 26 (1033). Salmanesers verslag is gedateerd op zowel het jaar Mušallim-Aššur als Aššur-nādin-šumāti. 31 De oorlog was in het laatste jaar, want kleitablet IM 82970 is gedateerd op 26 ša-sarrāte in het jaar van Aššur-nādin-šumā en vermeldt: “Which (was) on the day (when) the king went to Ḫanigalbat, and the land of Ḫabriuri revolted”. 32 Dit is Salmanesers jaar 8, 33 1039. Meteen hierna streed Salmaneser tegen de Qutu, 34 ofwel de Gutium, die ten oosten van de Tigris woonden. 35 Salmaneser schrijft niet dat hij Shattuara vermoordde, alleen achtervolgde, een teken dat Shattuara het heeft overleefd. 36 Shattuara kan dus in opstand zijn gekomen en leed een nederlaag tegen Adad-nirari. (Dit kan in 1038 zijn, toen Naharin (Mitanni) een bondgenoot was van Hatti in de Slag van Kadesh; zie de lijst op Wikipedia.) Daarna leefde hij nog meedere jaren, 37 voordat zijn zoon Uasashatta uiterlijk in 1033 het stokje van hem overnam en ook in opstand kwam.
Relatie met Egypte
Salmaneser noemde zich “onderwerper van het land Muṣri”, 38 ofwel onderwerper van Egypte. Direct voor zijn oorlog tegen bovengenoemde Shattuara schrijft Salmaneser: “At that time I subdued all of the land Muṣri at the feet of Aššur, my lord.” 39 Shattuara werd onderworpen in 1039, Musri zal aangevallen zijn in 1040 of mogelijk iets eerder.
Na de onderwerping van Uasashatta van Hanigalbat reikten de Assyrische grenzen tot aan Hatti. De Assyrische troepen stonden bijna aan de muren van Karkemis, een belangrijke Hethitische stad. Dit kan de achtergrond zijn van het vredesvedrag dat de Hethitische koning Hattusili III sloot met Ramses II van Egypte. Hattusili en Ramses hielden hierbij de macht over Syrië en voorkwamen dat Assyrië daar land in handen kreeg. 40 Deze vrede werd gesloten op I peret 21 in jaar 21, 41, 23 september 1023. Een eerder in Ramses’ regering verloren strijd tegen Assyrië kan daarbij een rol hebben gespeeld. Alhoewel de omstandigheden passen bij Salmanesers onderwerping van Musri, ontbreekt het bewijs van een nederlaag in Egypte.
Tukulti-Ninurta I
Tukultī-Ninurta I
Jaar 1 begon op 2 augustus 1017
Jaar 37 begon op 8 juli 982
AKL, Khorsabad: (78) Tukultī-Ninurta, son of Salmānu-ašared, ruled [3]7 years.
AKL, SDAS: (78) Tukultī-Ninurta, son of Salmānu-ašared, [ruled] 37 years.
AKL, Nassouhi: (78) T[uku]ltī-Ninurta, son of Sal[mānu-ašared, for x year]s he ruled.
KAV 9: [Tukulti-Ninurta x+]7
Hij liet een nieuwe hoofdstad bouwen, Kar-Tukulti-Ninurta. 42
Psalm 83
Alleen Tukulti-Ninurta kan de koning zijn van het Assyrië dat genoemd wordt in Psalm 83, wat hem een tijdgenoot maakt van David (1011-971). Als je alle details uitpluist, zowel van de Bijbelse als Assyrische kant, blijkt dat jaar 18-20 van Tukulti-Ninurta tussen 1002-997 te dateren is. Voor de details, zie hier.
Precieze chronologie
Volgens kleitablet TR 3014 leende iemand op 8 ša-kēnāte (maand IX) in het jaar van Mušallim-Adad, ofwel jaar 3 van Tukulti-Ninurta I, gerst om de periode tot de gersteoogst in mei-juni door te komen. 21 Dit is 12 maart 1014, ruim voor de oogst.
In het jaar Aššur-zēra-iddina, ofwel jaar 17, kwam Tukulti-Ninurta I terug in de Assyrische maand [kalmar]tu (maand III) van (het festival van de maand) nisannu, de Babylonische maand I, in Babylon. Er waren meerdere maanden waavan de naam eindigde op -tu, maar kalmartu is door de context de meest waarschijnlijke. 43 Jaar 17 begon op 11 februari 1001, en als de reconstructie tot kalmartu klopt begon het Babylonische jaar op 10 april.
Verschillende kleitabletten uit de correspondentie tussen Sîn-mudammeq en grootvizier Aššur-iddin gaan over de oogst. De voor de chronologie relevante brieven zijn allen gedateerd in het jaar van Ina-Aššur-šumī-aṣbat, ofwel jaar 18 van Tukulti-Ninurta. 44
In kleitablet BATSH 4: 2 schrijft Sîn-mudammeq op 20 sîn (maand IV): “That which my lord wrote me: “Why did the people of Waššakani not go after them (gevluchte soldaten uit Karkemis)?” Locusts ate their harvest. After they ate the chickpeas, nobody (remained) in the city!” Deze sprinkhaan is waarschijnlijk de Marokkaanse. In tegenstelling tot de woestijnsprinkhaan komt deze alleen lokaal voor; verderop in de brief staat dat de oogst in Ter[qa] werd voorbereid, en in BATSH 4: 3, dat slechts twee weken later werd geschreven (zie onder), staat dat de oogst in Ḫāna niet getroffen was door de sprinkhanen. De Marokkaanse sprinkhaan komt per jaar maar in slechts één generatie, die in de tweede helft van april en het begin van mei de gewassen kaalvreet. Ook was er nog niet geoogst, zoals het rond midden mei wel het geval zou zijn. 45 20 sîn in jaar 18 is de Gregoriaanse 9 mei 1000, ofwel de Juliaanse 18 mei.
In BATSH 4: 3, gedateerd op 5 kuzallu (maand V), reageert Sîn-mudammeq op Aššur-iddins vraag naar de vlasoogst. “I have written in regards to the flax of the city of the land Ḫāna. (Some)one has made a report: “Locusts have not eaten (it).” (I asked:) “W[h]y is it not harvested?” He wrote me: “It is not ripe.”” Vlas werd geoogst in de lente, en was waarschijnlijk gelijktijdig met de gersteoogst, maar ging iets langer door. De vlasoogst was dan aan het begin van juni. Dat het nog niet rijp was plaatst de brief in de tweede helft van mei. 46 5 kuzallu in jaar 18 is de Gregoriaanse 23 mei 1000, ofwel de Juliaanse 1 juni.
Op 22 kuzallu (maand V) schreef Sîn-mudammeq BATSH 4: 4. “I shall go to the city of … [tod]ay. They should rema[in] for five days, (and) they should carry in the [h]ay. [I] have heard (that) the enemy (is) in the mounta[ins]. (It is reported:) “He (the enemy) is descend[ing] on the banks of the [S]ubn[at] and Sarū’a Rivers. He is burning the hay!” Due to th[is] (report), I shall set out (for there). Previously, my lord wro[te to me]: “T[ake] the road to Saḫlālu [(…)] and Dunni-Aššur. Send a report.” No one should go out from here. They have not (yet) harvested. They should now plant millet and sesame. Last year – at this time and (literally: then) later – no one filled his hand.” Hooi lag waarschijnlijk te drogen op het veld na de gersteoogst, waarna het verzameld werd en gebruikt als veevoer. Tegelijk moest in andere regio’s de oogst nog beginnen. Gierst en sesam werden meestal geplant nadat de gersteoogst voorbij was, midden juni, en geoogst in de herfst. Dit allemaal samen plaatst de brief in de eerste helft van juni. De oogst was dan soms klaar, soms nog bezig, maar waarschijnlijk wel snel over, en half juni is de tijd dat de gierst en sesam geplant moesten worden. 47 22 kuzallu in jaar 18 is de Gregoriaanse 9 juni 1000, ofwel de Juliaanse 18 juni.
Van BATSH 4: 6 tenslotte is het begin beschadigd, waar stond wie de zender en ontvanger waren, maar de brief is waarschijnlijk ook van Sîn-mudammeq. Op 27 allānātu (maand VI) schreef hij: “There are ten talents of flax that they harvested this year. After there is no flax (left), should one attend to the walls and the enclosure of the textiles, or shall we do (it)? The days are cooling off again, (and) it may not be fitting to wash (the flax). I await the report of my lord. Let the lord write me in order to organize, so that they can knot and weave. As long as the days are good, they shall wash.” De geoogste vlas werd op dit moment geroot (het “wassen”, de vlasstengels liggen in water tot bacteriën de kern opeten en de vezels vrijkomen). Dit vraagt om een hete, vochtige omgeving, wat verklaart waarom de schrijver schrijft dat de onverwachte kou het werk kan hinderen. De vlasoogst was voorbij aan het eind van juni, en er was tijd nodig om het te drogen en ontzaden; het roten was waarschijnlijk begin juli. 48 27 allānātu in jaar 18 is de Gregoriaanse 13 juli 1000, ofwel de Juliaanse 22 juli.
Relatie met Babylon
Voor de 7 jaar die hij over Babylon heerste, zie hier. Voor de chronologie van de Kassitische dynastie van Babylon, die afhangt van de identificatie van het Assyrische jaar waarin Tukulti-Ninurta Kashtiliashu IV van Babylon gevangen nam, zie de inleiding op die post.
Voor de mogelijke datering van Burna-Buriash II (1106-1080) van Kassitisch Babylon binnen een eeuw voor Tukulti-Ninurta I, zie hier.
Relatie met Egypte
Dur-Katlimmu, het huidige Tell Sheikh Hamad, was een Assyrische stad in het oosten van Syrië. In de tijd van Salmaneser I en Tukulti-Ninurta I was hier contact met Egypte. In Building P in de citadel zijn 35 zegelingen gevonden uit Egypte, gemaakt met 5 scarabeeën uit de periode van eind dynastie XVIII-XX. Een van hen, met twee staande goden, is nauwkeuriger te dateren op Seti I (1052-1043)-Ramses II (1043-977). 49
In Tell Sheikh Fawqani, aan de Eufraat en zo’n 5 kilometer ten zuiden van Karkemis, zijn scherven Midden-Assyrisch IIa-b aardewerk gevonden. Dit komt uit de tijd van van Tukulti-Ninurta I en/of zijn opvolgers. Het aardewerk lag tussen scherven uit de Late Bronstijd I-II. De transitie tussen de Late Bronstijd I en II kwam vlak voor de Amarna-periode. 50 De laatste periode begon met Akhenaten (1105-1188). Tukulti-Ninurta I zal niet heel lang daarna hebben geregeerd.
In het jaar Ninuāyu, ofwel jaar 23 van Tukulti-Ninurta I (996) 51, gaf (grootvizier) Salmānu-mušabši opdracht aan de gouverneur van Harbe om eten klaar te maken voor de ambassadeur van Egypte, Milku-rāmu uit Sidon. Egypte was niet de enige land dat toen een ambassadeur stuurde. 52 Dit is jaar 48 van Ramses II. Ik kon nergens vinden of hij contact had met Assyrië en niet dat Milku-rāmu bekend is in Egyptische bronnen, dus de scarabeeën zijn de duidelijkste link.
Hana
Hana was een land in het noorden van Syrië, waar de laatste decennia bij opgravingen verschillende kleitabletten zijn gevonden. De koningen die op deze kleitabletten worden genoemd zijn een belangrijke aanwijzing voor een korte chronologie van het oude Midden-Oosten – met dank aan hen kan een hele eeuw uit de middenversie van de standaardchronologie worden geschrapt.
Het belangrijkste hiervan voor Assyrië is de vermelding van Tukulti-Ninurta in Hana, in een contract waarin land werd verkocht. Hij wordt vermeld na minstens zeven generaties koningen van Hana, die Armanda Podany schat op 140-175 jaar (ca.1195/60-1020), na twee generaties met vijf koningen, die ze schat op 50 jaar (ca.1245/10-1195/60), die weer worden vermeld na Samsu-ditana (1278-1253) en Ammi-saduqa (1299-1279) van Babylon. 53
Assur-nadin-apli
Aššur-nādin-apli
Jaar 1 begon op 8 juli 982
Jaar 4 begon op 5 juni 979
AKL, Khorsabad: Tukultī-Ninurta was alive(?), (79) Aššur-nādin-apli, his son, sized the throne (and) 3 years he ruled.
AKL, SDAS: Tukultī-Ninurta was alive(?), (79) Aššur-nāṣir-apli, his son, sized the throne (and) ruled 3 years.
AKL, Nassouhi: [Tukul]tī-Ninurta was alive(?), (79) [Aššur-]nādin-apli, his son, seized the throne (and) 4 years [he ruled].
De Nassouhi-lijst is veruit de oudste van de drie. Waar er verschillen zijn met de andere twee lijsten, klinkt de Nassouhi-lijst betrouwbaarder. Ik neem daarom 4 jaar aan voor Assur-nadin-apli. Toch is uit Distanzangabe 2 en Distanzangabe 3 de conclusie te trekken dat hij slechts 3 jaar regeerde. Als dat klopt, en de drie versies van de AKL samen één verhaal vertellen vanuit verschillende perspectieven, zie ik maar een mogelijkheid: Assur-nadin-apli regeerde 1 jaar toen zijn vader nog leefde. De andere 3 jaar kwamen daarna.
Zijn naam
De SDAS-versie van de AKL noemt Tukulti-Ninurta’s opvolger Assur-nasir-apli, maar in de andere versies heet hij Assur-nadin-apli. Het is mogelijk dat Tukulti-Ninurta twee opvolgers had, elk met een van beide namen. 54 Maar dat is niet per se nodig.
De naam van de opvolger is in de SDAS-versie geschreven als mAš-šur-PAP-IBILA en mAš-šur-PAP-A, wat beide gelezen werd als Assur-nasir-apli, terwijl de andere versies mAš-šur-SUM-IBILA hebben, ofwel Assur-nadin-apli. Uit onderzoek van Olaf Pedersén bleek dat in Tukulti-Ninurta’s tijd in Assyrië PAP en A niet alleen staan voor naṣāru (beschermen) en aplu (erfgenaam), maar ook voor nadānu (geven) en aḫu (broer). De opvolger van Tukulti-Ninurta heette dan Assur-nadin-apli. Dat wil niet zeggen dat latere lezers de naam niet konden verwarren met Assur-nasir-apli. In Chronicle P heet de opvolger mAN.ŠÁR-na-ṣir-A, ofwel Assur-nasir-apli. 55
In een van zijn inscripties schrijft hij zijn naam als ˹m˺daš-šur-na-din-IBILA. 56 Ik noem hem daarom Assur-nadin-apli.
Assur-nirari III
Aššur-nārārī III
Jaar 1 begon op 25 mei 978
Jaar 6 begon op 31 maart 973
AKL, Khorsabad: (80) Aššur-nārārī, son of Aššur-nādin-apli, 6 years he ruled.
AKL, SDAS: (80) Aššur-nārārī, son of Aššur-nāṣir-apli, ruled 6 years.
AKL, Nassouhi: (80) Aššur-nārārī, son of Aššur-nādin-apli, for 6 years he ruled.
Voor het verschil in zijn vaders naam, zie bij zijn voorganger.
Relatie met Babylon
Volgens ABL 924 was hij een tijdgenoot van de Babylonische koning Adad-shuma-usur (991-962). 57
De oogst
Kleitablet KAJ 101 dateert van 8 ša-kēnāte (maand IX) in het jaar van Aššur-nērārī (jaar 1 van Assur-nirari III), en meldt dat een zekere Aššur-apla-iddina gerst leende, zodat hij en zijn huishouden te eten hadden tot aan de komende oogst. Hij zou dit terugbetalen in de vorm van gerst en arbeiders voor de oogst die 5 maanden later zou komen, dus rond 8 qarrātu (maand II) in het volgende jaar. Gerst werd meestal in mei-juni geoogst. 58 8 ša-kēnāte in jaar 1 is 24 januari 977, 8 qarrātu in jaar 2 is 19 juni 977, keurig tijdens de oogst.
Enlil-kudurri-usur
Enlil-kudurrī-uṣur
Jaar 1 begon op 21 maart 972
Jaar 5 begon op 5 februari 968
AKL, Khorsabad: (81) Enlil-kudurrī-uṣur, son of Tukultī-Ninurta, 5 years he ruled.
AKL, SDAS: (81) Enlil-kudurrī-uṣur, son of Tukultī-Ninurta, ruled 5 years.
AKL, Nassouhi: (81) Enlil-kudirrī-uṣur, son of Tukultī-[Ninurta], for 5 years he ruled. 59
Relatie met Babylon
Hij streed tegen Adad-shuma-usur van Babylon (991-962). Voor de details, zie Adad-shuma-usur.
ABC 25, Walker Chronicle: “Enlil-kudurri-usur, king of Assyria, … Adad-šuma-usur mustered his troops, attacked, and defeated him. The officers of Assyria seized Enlil-kudurri-usur, their lord, and gave him to Adad-šuma-usur, … the people of Karduniaš who had fled to Assyria surrended to Adad-šuma-usur.”
laatste wijziging: januari 2025
- Public Domain[↩]
- Jeffers (2017), voetnoot 109 op p. 186, de dubbele datering staat in RIMA 3, p. 56[↩]
- Jeffers (2017), p. 190[↩]
- Bloch (2012), p. 408[↩]
- Bloch (2012), p. 24, voetnoot 52, zie hier voor alle bewaard gebleven Assyrische regeringslengtes op KAV 9[↩]
- Amarna, p. 38[↩]
- Amarna, p. 38-39[↩]
- EA 9, Amarna, p. 18[↩]
- Sharon R. Love, Parlance, Politics and Personality: Responses to Insults in the International Amarna Letters, in Conversations with the Biblical World, Vol. XXXVII (2017), p. 23, de uitwerking daarvan staat in de latere pagina’s[↩]
- Amarna, p. 18[↩]
- RIMA 1, p. 131-132[↩]
- H. Tadmor, Que and Muṣri, in Israel Exploration Journal, Vol. 11, No. 3 (1961), p. 143-147[↩]
- De RIAo-vertaling van deze lijst heeft voor Enlil-nirari 36 jaar. Dat kan niet kloppen, dat is het aantal jaren van zijn vader.[↩]
- RIMA 1, p. 132, 143[↩]
- RIMA 2, p. 144[↩]
- EA 1, in Amarna, p. 1, EA 2, p. 6, etc.[↩]
- Amarna, p. 39[↩]
- RIMA 1, p. 108-109[↩]
- Bloch (2012), p. 268, voetnoot 176[↩]
- Brinkman (1976), p. 163[↩]
- Jeffers (2017), p. 182-183[↩][↩][↩][↩]
- Jeffers (2017), p. 182-183, met voetnoot 97[↩]
- Jeffers (2017), p. 171-172[↩]
- Bloch (2012), p. 93[↩]
- Jeffers (2017), p 176-177[↩]
- Jeffers (2017), p. 172-173[↩]
- RIMA 1, p. 136[↩]
- RIMA 1, p. 183-184[↩]
- RIMA 1, p. 132[↩]
- Rowton (1959), p. 1-2[↩]
- RIMA 1, p. 186[↩]
- Bloch (2012), p. 101-102[↩]
- Bloch (2012), p. 92-93[↩]
- RIMA 1, p. 184[↩]
- W. W. Hallo, Gutium, in Reallexikon der Assyriologie, Band 3, p. 717, 719[↩]
- Bloch (2012), p. 101[↩]
- Volgens Rowton (1959), p. 1, betekent Adad-nirari’s opmerking over het jaarlijkse tribuut van Shattuara dat er een langere tijd voorbij moet zijn gegaan, en Shattuara aan het begin van zijn regering in opstand kwam. Rowton vertrouwt Adad-nirari kennelijk op zijn woord. Maar, zoals Grayson schreef, “The narrative of these deeds cannot by any means be accepted uncritically. They are presented from the Assyrian king’s point of view, an extremely biased perspective full of pompous self-praise and brutal hatred of those who opposed his will.” (RIMA 1, p. 3) Adad-nirari kan hebben overdreven.[↩]
- RIMA 1, p. 206[↩]
- RIMA 1, p. 183[↩]
- Rowton (1959), p. 10-11[↩]
- Ancient Records, deel III, § 370[↩]
- RIMA 1, p. 270[↩]
- Yigal Bloch, The Eponyms of the Babylonian War of Tukultī-Ninurta I, in Altorientalische Forschungen, 50(1) (2023), p. 16, 19[↩]
- Jeffers (2017), p. 163[↩]
- Jeffers (2017), p. 163-164[↩]
- Jeffers (2017), p. 164-1644[↩]
- Jeffers (2017), p. 166-167[↩]
- Jeffers (2017), p. 167-168[↩]
- Stephan J. Seidlmayer, Zu den ägyptischen Siegelabdrücken aus dem Gebäude P, hoofdstuk 7 in deel 1 van Die Zitadelle von Dur-Katlimmu in mittel- und neuassyrischer Zeit (2021), samengevat hier aan het eind van punt 5 en door Robert Porter hier en hier[↩]
- Robert M. Porter, Appendix 11: North Mesopotamian Stratigraphic and Pottery Sequences, in Chronology at the Crossroads: The Late Bronze Age in Western Asia (2007), p. 619-621[↩]
- Bloch (2023), p. 19[↩]
- Jaume Llop-Raduà, Foreign Kings in the Middle Assyrian Archival Documentation, in Understanding Hegemonic Practices of the Early Assyrian Empire, Essays Dedicated to Frans Wiggerman (2015), p. 255-256[↩]
- Armanda H. Podany, Hana and the Low Chronology, in Journal of Near Eastern Studies, Vol. 73, No. 1 (April 2014), p. 54-55, 65-66, 70[↩]
- Graham Hagens, The Assyrian King Kist and Chronology: a Critique, in Orientalia, NOVA SERIES, Vol. 74, No. 1 (2005), p. 38-39[↩]
- Bloch (2012), p. 14, voetnoot 28[↩]
- RIMA 1, p. 300[↩]
- Brinkman (1976), p. 29[↩]
- Jeffers (2017), p. 173-174[↩]
- De RIAo-vertaling heeft hier 6 jaar. Maar andere lezingen van de Nassouhi-lijst heeft 5 jaar voor hem (Bloch (2012), p. 313, en Graham Hagens, The Assyrian King Kist and Chronology: a Critique, in Orientalia, NOVA SERIES, Vol. 74, No. 1 (2005), p. 37). De RIAo-vertaling zal wel een typfout zijn, 6 is het aantal van zijn voorganger.[↩]