Categorieën
Koningstijd

Psalm 83 en Saul

De laatste verzen van Psalm 83 in de Geneva Bible (1560) 1

Inleiding

In Psalm 83 schrijft Asaf over een flink aantal vijanden van Israël. Ze willen Israël uitroeien zodat zelfs haar naam vergeten wordt, en hebben een verbond tegen haar gesloten. Asaf ziet al die dreiging en smeekt God om hulp. “Mijn God, maak hen als een werveldistel, als stoppels voor de wind.” (vers 14) “Dan zullen zij weten, dat U – Uw Naam is HEERE! – U alleen de Allerhoogste bent over de hele aarde.” (vers 19)

Psalm 83 wordt vaak aangehaald als het gaat over de eindtijd; zoek maar op ‘psalm 83 war’. Er wordt gedacht dat deze oorlog een profetie is die of al vervuld is in 1967 n.Chr., of nog vervuld moet worden. In de laatste link wordt de connectie met de eindtijd gelegd doordat, als God de tegenstanders verslaat, zij Hem zullen zoeken (vers 17), beschaamd zullen zijn tot in eeuwigheid (vers 18) en weten dat God de Allerhoogste is op de hele aarde (vers 19).

Ik vraag me af of je dat alleen zo kunt lezen. Asaf, die als leider over de zang in de tabernakel was aangesteld door David (1 Kro 6:31-32) (1011-971), schrijft niet over een grote oorlog, maar over een grote dreiging waarbij de Heer redding kan geven. De psalm is een smeekbede aan God, in een tijd waarin Hij stil was (vers 2), terwijl Hij in Davids tijd juist sprak met Israël. En alhoewel Asaf een ziener was, wordt hij alleen zo genoemd aan het eind van Davids leven, (1 Kro 25:2) en door Hizkia (715-686) (2 Kro 29:30), bijna drie eeuwen later. Als hij de psalm voor zijn zienertijd schreef is het in ieder geval dat wat er staat, een smeekbede om verlossing, en is Israël al door deze dreiging heen gegaan. In deze post wil ik onderzoeken of dat mogelijk is.

De dagen van Saul

Asaf noemt Edom, de Ismaëlieten, Moab, de Hagrieten, Gebal (Byblos, aan de kust van Libanon), Ammon, Amalek, Filistea en de bewoners van Tyrus. Daarnaast heeft Asyrië zich bij Moab en Ammon aangesloten. (vers 8-9)

Toen David Jeruzalem had veroverd, in 1004 (na 7,5 jaar, 2 Sam 5:5), stuurde de koning van Tyrus timmerlieden en metselaars naar hem toe, die voor hem een huis bouwden (2 Sam 5:11). Tyrus was toen geen bedreiging meer, maar een vriend van Israël. Kort daarna kreeg David Moab, Ammon, de Filistijnen en Edom in zijn macht (2 Sam 8:1-14), dus als de dreiging van Psalm 83 niet in de eindtijd maar in het verleden thuishoort, kan het alleen voor 1004 zijn. En omdat Israël tussen Davids kroning en de verovering van Jeruzalem alleen van binnenuit bedreigd werd (2 Sam 3:1), kan Psalm 83 alleen voor 1011 geplaatst worden.

Dit is binnen de regering van Saul (1052-1011). En dat is door de naam Amalek een heel logische conclusie. Amalek kon al geen bedreiging meer zijn sinds Saul hen had uitgeroeid (1 Sam 15:7-8).

Eerder dan Sauls regering is onmogelijk door Asafs leeftijd. Hij werd door David aangesteld als leider over de zang in de tabernakel, toen in 1004 de ark in Jeruzalem aankwam, als leider over zijn zonen, (1 Kro 6:31-33, 15:17), en leefde nog in 967, toen Salomo begon aan de tempelbouw (vers 32). Ik denk daarom dat Asaf in 1004 rond de 45 was; dat is oud genoeg om volwassen zonen te hebben en jong genoeg om nog 37 jaar mee te gaan. Psalm 83 is niet een van degene die hij schreef voor de koorleider (Psalm 75, 76, 77, 80 en 81) en kan daarom al voor 1004 zijn geschreven, wat een vereiste is als Psalm 83 een dreiging uit Sauls tijd beschrijft. Asaf was dan al bekend als een man van geloof voordat David hem aanstelde in de tabernakel. David zal tenslotte niet zomaar iemand hebben uitgekozen.

De Hagrieten en Ismaëlieten

Een andere clue voor Psalm 83 zijn deze twee volken. De Hagrieten worden maar een paar keer in de hele Bijbel genoemd. De eerste keer is wanneer de stam Ruben in de dagen van Saul tegen hen vocht, en hen versloeg en vermoordde en in hun tenten ging woonden, ten oosten van Gilead (1 Kro 5:10).

Een paar verzen verderop staan meer details over een oorlog tegen de Hagrieten, die gezien de uitkomst dezelfde zal zijn als degene uit vers 10. De stammen Ruben, Gad en de helft van Manasse die ten oosten van de Jordaan woonde, voerden oorlog tegen de Hagrieten en Jetur, Nafis en Nodab (1 Kro 5:18-19). Jetur en Nafis waren Ismaëlitische stammen (Gen 25:15); Nodab is mogelijk hun broer Kedma, die in dit vers uit Genesis direct na hen wordt genoemd 2. In de strijd riepen de Israëlieten tot God, en dankzij Hem versloegen ze de Hagrieten en hun bondgenoten. De overwinning was zo groot dat ze hun gebied overnamen en daar bleven wonen tot de ballingschap. (1 Kro 5:20-22)

“de dagen van Saul” uit vers 10 geeft een clue voor de datering van deze oorlog. Niet al in 1052, maar pas in 1031 nam Saul “het koningschap over Israël op zich” (1 Sam 14:47). De strijd tegen de Hagrieten zal zich tussen 1031-1011 hebben afgespeeld. Dit is de vroegste tijd waarin Psalm 83, gebaseerd op Asafs leeftijd, geschreven kan zijn. In 1 Kronieken staat niet waarom Ruben, Gad en half Manasse de Hagrieten aanvielen; in Psalm 83 staat niet of, en zo ja hoe, de dreiging eindigde.

Psalm 83 in de dagen van Saul

Nadat Saul het koningschap op zich nam streed hij tegen Moab, Ammon, Edom, Zoba, de Filistijnen en Amalek (1 Sam 14:47-48). Als je Zoba negeert en de Hagrieten en Ismaëlieten die door de oostelijke Israëlieten werden verslagen, erbij optelt, zijn dit zeven van de tien tegenstanders uit Psalm 83.

Twee andere, Tyrus en Gebal (Byblos), kunnen ook worden gevonden. Naar mijn idee wordt de naam Filistijnen tot voor of in de tijd van Salomo (971-931) gebruikt voor Egypte. In mijn op de Bijbel gebaseerde chronologie van Egypte heerste daar, tussen 1031-1011, Ramses II (1043-977). Van hem is een stela gevonden in Tyrus. 3 Zijn naam is ook gevonden in Byblos, op twee fragmenten van albasten vazen uit het graf van Ahiram, bijna een eeuw voor Shoshenq I (819/8-797). 4 Ramses zal contact hebben gehad met beide steden. Volgens de Amarnabrieven, uit de tijd van Akhenaten (1105-1088), vroegen Byblos en Tyrus om militaire hulp uit Egypte 5. De Filistijnen (Egyptenaren) kunnen samen met troepen uit Byblos en Tyrus hebben gestreden.

Een andere overeenkomst met deze tijd is dat Asaf schrijft dat God stil is en niet lijkt te zien dat Israël het moeilijk heeft (vers 2-3). Toen Saul tot koning werd gezalfd, in 1052, zei Samuel dat als Israël God zou verlaten en op de ingeslagen weg zou doorgaan, het volk en haar koning zou worden weggevaagd (1 Sam 12:24-25). God hield Zich aan Zijn woord; Seti I (1052-1043) onderwierp Israël in 1051. Het zou nog tot 1031 duren voor Saul Israël onder de onderdrukkers vandaan streed. Omdat hij pas na de Slag van Michmas het koningschap op zich nam (1 Sam 14:47) kan het begin van de strijd tegen de onderdrukkers hebben gelegen bij God. Saul moest tenslotte wachten met de strijd tot Samuel de tijd van een offer had bepaald (1 Sam 13:8).

De tien tegenstanders in de dagen van Saul

De dreiging van Psalm 83 lijkt te zijn gekomen in een tijd zonder koning; de tegenstanders zagen God als Opperheer van Israël (vers 13). Het woord koning wordt in de hele psalm niet eens genoemd. Omdat Saul pas in 1031 het koningschap op zich nam plaats ik de dreiging kort daarvoor. Het is vervolgens mogelijk dat God Asafs smeekbede hoorde, en besloot om Israël te verlossen van de dreiging van de tien volken. Hij zond Saul via Samuel om Edom, Moab, Ammon, de Filistijnen (Egyptenaren) en Amalek te verslaan, en liet de oostelijke Israëlieten een eind maken aan de dreiging van de Hagrieten en Ismaëlieten. Tyrus en Byblos tenslotte konden meestrijden met de Egyptenaren.

Saul moest Amalek uitroeiien omdat het zich tegen Israël keerde toen hij uit Egypte kwam (1 Sam 15:2). In de eeuwen daarna bleef Amalek tegen Israël gekeerd (Richt 3:13, 6:3, 10:12). Het zou pas worden verslagen als God “u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen” (Deut 25:19). Het gevecht tegen Amalek was dus het laatste om de dreiging van de tien tegenstanders af te wenden.

De tiende tegenstander, die hier geen plek krijgt, is Assyrië, de bondgenoot van Moab en Ammon. Daar staat tegenover dat over Sauls oorlogen tegen hen geen details worden gegeven. Het is dus mogelijk dat hij samen met Moab en Ammon ook hun bondgenoot versloeg.

Psalm 83 is op deze manier een aanvulling op 1 Samuel 13-14. Een bevestiging hiervan is naar mijn mening 1 Samuel 14:48, waar over Saul staat: “Hij verrichtte krachtige daden; hij versloeg Amalek en redde Israël uit de hand van de plunderaars.” Pas toen Amalek, een van de tien tegenstanders uit Psalm 83 en een plunderaar (Richt 6:3), was verslagen, kwam Israël uit een heel donkere periode, die donker genoeg is voor de bedreiging die Asaf van alle kanten voelde naderen.

Conclusie

Psalm 83 is te plaatsen in de dagen dat Sauls koningschap onderdrukt werd door God, door de handen van de Egyptenaren. Een aanvulling hierop is Psalm 79, dat een aanval op Jeruzalem beschrijft, een aanval die ook in deze periode geplaatst kan worden. Het is daarom mogelijk om Psalm 79 te verbinden met een oorlogsverslag van Ramses II. Wat dan duidelijk wordt is dat Ramses in 1036/5 zowel in Galilea streed als Jeruzalem plunderde.

Voor de gevolgen voor de Assyrische chronologie aan de hand van Psalm 83, zie een andere post.

Om terug te keren op de eindtijd. Het is niet onmogelijk dat als Psalm 83 inderdaad een profetie is, Israël nog een tweede keer zo bedreigd wordt en Israëls tegenstanders ontdekken dat God de Allerhoogste is. Maar het ook niet onmogelijk dat de dreiging in het verleden al een keer werd gevoeld, en oploste. Dat gebeurt vaker met profetieën. Jeremia profeteerde over de toekomstige inval van Nebukadnezar in Egypte (Jer 46:13-26). Deze kwam uiteindelijk in maart 567, maar een eerste, gedeeltelijke vervulling kwam al in 601/0.

laatste wijzigingen:
8 februari 2023: details toegevoegd over Amalek

  1. By Pvasiliadis – Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=2906246[]
  2. Hillerus, Onomastic. Sacr. p. 554. Dit kon ik niet checken, ik kon Hillerus überhaupt niet vinden, maar hij wordt geciteerd in Gill’s Exposition of the Entire Bible in het commentaar op 1 Kronieken 5:19.[]
  3. K. A. Kitchen, Some New Light on the Asiatic Wars of Ramesses II, in The Journal of Egyptian Archaeology, 50 (1964), p. 68[]
  4. W. F. Albright, The Phoenician Inscriptions of the Tenth Century B. C. from Byblus, in Journal of the American Oriental Society, Vol. 67, No. 3 (Jul. – Sep., 1947), p. 153, 160[]
  5. Byblos: o.a. brieven EA 107-108, in Amarna, p. 180-182, en Tyrus: o.a. brief EA 150, in Amarna, p. 237-238[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *