Categorieën
6. Nieuwe Rijk Koningstijd

Seti I’s onderwerping van Israël en Saul

Seti I 1

Inleiding

Saul werd door God uitgekozen als koning in 1052, maar raakte zijn land in 1051/0 alweer kwijt. Seti I veroverde Israël en, gebaseerd op de datering van Thutmose III in de tijd van Debora, was dat in 1051.

In deze post hoop ik te laten zien dat die beide veroveringen van Israël niet toevallig samenvallen in 1051, en dat Saul en zijn leger in dat jaar werden verslagen door Seti I.

Reden voor de oorlog

Seti’s eerste oorlog was direct in jaar 1 (1052/1). Zijn verslag daarvan is grotendeels bewaard gebleven in Karnak 2 bevat dit begin:

“One came to say to his majesty: “The vanquished Shasu, they plan ˹rebellion˺. Their tribal chiefs are gathered together, rising against the Asiatics of Kharu (Kanaänieten). They have taken to cursing, and quarreling, each of them slaying his neighbor, and they disreard the laws of the palace.”
The heart of his majesty, L.P.H., was glad on account of it. Lo, as for the Good God (de farao), he rejoices to begin battle, he is delighted to enter into it, his heart is satisfied at seeing blood, he cuts off the heads of the rebellious-hearted, he loves an hour of battle more than a day of rejoicing. His majesty slays them at one time. He leaves not a limb among them, and he that escapes his hand as a living captive, is carried off to Egypt.”

Seti marcheerde daarop naar “the countries of Retjenu”. Dit is een groot gebied; het omvatte zowel Israël, Libanon als Syrië tot en met de rivier de Orontes, maar hij beperkte zich bij zijn eerste oorlog tot de Sinaïwoestijn, Israël en Libanon. Als eerste versloeg hij de Shasu tot aan de stad “de Kanaän”, mogelijk Gaza 3. Boven een rij afgebeelde gevangenen in Karnak staat: “Captivity which his majesty carried of from the Shasu, whom his majesty himself overthrew, in the year 1 of Wehem-mesut (het begin van Seti’s Nebty-naam).” In Galilea onderwierp hij Yanoam en het gebied eromheen; hiervan is alleen de verovering van Yanoam afgebeeld in Karnak. Na een reis door Libanon en de verovering van Israël, dat in deze tijd uit ongeveer de huidige Westbank en het gebied ten noorden daarvan bestond, keerde hij terug in Egypte met “numerous captivity. Never was seen the like of it, since the time of the god.”

(De volgorde van zijn veroveringen is niet duidelijk weergegeven in de overgebleven verslagen in Karnak, maar deze volgorde blijkt uit andere bronnen, die verderop in deze post worden besproken.)

Seti’s verovering

Seti trok eropuit in jaar 1, ofwel tussen 1 april 1052 en 31 maart 1051. Ik vermoed dat dat in het laatste deel van het jaar was, in februari of maart, want het begin van de lente was “de tijd dat de koningen ten strijde trekken” (2 Sam 11:1), Thutmose III vertrok op 10 februari en Amenhotep II op 7 februari. Seti’s eerste oorlog duurde dan maar kort. Op IV shemu 23 in jaar 2, 7 mei 1051, was hij namelijk alweer terug in Egypte, in de Delta. 4 Thutmose III kon in negen dagen van Tjaru (Sile, de grens van Egypte) naar Gaza reizen 5; uiterlijk op 28 april verliet Seti dus “Retjenu de ellendige”.

Seti liet twee stelae achter in Beth-Sean, een belangrijke stad in de buurt van Yanoam. Op de eerste, de grootste, staat dat hij de inwoners van dit gebied onderwierp door zijn leger in drieën te splitsen. Eén divisie veroverde Hammath, de tweede Beth-Sean en de derde Yanoam. Deze steden vielen op dezelfde dag. Hier woonden Israëlieten en Kanaänieten bij elkaar (Richt 1:27). De stela is gedateerd op III shemu 10 jaar 1, ofwel 18 maart 1051. Op de tweede stela beschrijft hij de verovering van het heuvelland van Djahy, ofwel het Bijbelse bergland van Efraïm; voor de details, zie onder.

Deze tweede stela is helaas niet gedateerd, maar dat deze ook uit de eerste oorlog komt is de conclusie van Hassan El-Saady. Volgens hem duurde Seti’s oorlog 4 maanden. Dat is langer dan de maximaal 3 maanden uit mijn chronologie, maar hij rekent Seti’s veroveringen in Syrië tot aan de grenzen van Ḫatti mee. 6 Anthony Spalinger heeft dezelfde ideeën. Uit de reliëfs in Karnak concludeerde hij dat Seti na de verovering van Yanoam geen oorlog voerde in Libanon, maar daar hulde ontving en (ceder)hout hakte. 7 Met een eerste oorlog van hoogstens 3 maand, februari-april, horen de Syrische veroveringen in een andere veldtocht thuis. Dat kan, want in Seti’s oorlogsverslagen wordt helaas niet meer gedateerd dan het begin van zijn eerste oorlog en de overwinning op de Shasu.

Seti veroverde Israël dus in maart en april 1051.

Seti’s tweede stela in Beth-Sean

Seti’s tweede, kleinere, stela in Beth-Sean 8 is veel minder goed leesbaar dan de eerste. Aan de linkerkant mist een deel en de tekst is zo beschadigd dat het egyptologen jaren kostte om een goede indruk van de overgebleven tekst te krijgen. Maar dan staat er ook wat:

“This day, then, [one came to tell his] majesty (L.P.H.): “The ‘Apiru of Mount Yarumtu together with the Tayaru [… are en]gaged in attacking the Asiatic nomads of Ruhma.” Then said [his majesty:] “What do these miserable Asiatics think [they are, that they take up their] bows again for further disorder? They will perceive that they do not know [the Prince, valiant] as a falcon and as a strong bull, broad of stride, sharp of horns, with outspread [wings,] with every limb as hard as bronze, in order to lay waste the land of Dja[hi to its full length (?).”] Then his majesty (L.P.H.) commanded some of the people from his [army and his] numerous chariotry to turn back to the hill-country of Djahi. After two days’ time [they returned in peace] from Mount Yarumtu with the tribute . . . living captives as booty . . .”

Kenneth Kitchen restaureerde het laatste deel tot: “When a period of two days had elapsed, [they returned in peace] from the land(?)/mountain(?) of Yarmutu, bringing the impost [?from these Asiatics?, and] prisoner(s) as plunder [wrought by His Majesty]”. 9

Djahy is het westelijke deel van zuidelijk Retjenu, ofwel ongeveer het gebied dat de Kanaänieten in de richterentijd hadden; zij woonden ten westen van Israël. Het “heuvelland van Djahy” dat Seti veroverde is daarom niets anders dan het bergland van Efraïm. De berg Yarumtu, Yarmutu volgens Kitchen, is dan de berg van Jarmuth; de naam Jarmuth komt van het Hebreeuwse rum, hoog zijn. Dit was van de stam Issaschar (Joz 13:11, 21:29) en lag in of bij het gebied dat Seti volgens zijn andere stela veroverde. De Israëlieten woonden hier tussen de Kanaänieten (Richt 1:27).

Ook Tayaru en Rumah lagen in de buurt van Yanoam en Beth-Sean. 10

De ‘Apiru hebben het determinatief voor “krijger en meervoud”. Zij zijn de Bijbelse Hebreeën; de Israëlieten werden in deze tijd zo door de Filistijnen genoemd (1 Sam 14:11). Niet alle ‘Apiru zijn Israëlieten, want ‘Apiru was een benaming voor een bendelid, wegloper, vreemdeling. Maar deze ‘Apiru streden in de buurt van Issaschar. Seti trok bovendien ten strijde omdat de Shasu tegen de Kharu (Kanaänieten) begonnen te strijden; Shasu was niet alleen een naam voor de bewoners van de Sinaïwoestijn, maar ook voor Israël. Een reconstructie van wat in deze regio in 1051 gebeurde is zo gemaakt. De Israëlieten wouden de Kanaänieten uit hun land verdrijven, maar Seti duldde geen aanval op zijn onderdanen en versloeg de Israëlieten. Toen ze daarna een aanval op Rumah waagden om het gebied te heroveren, had Seti er genoeg van en veroverde heel hun land ten westen van de Jordaan.

Sauls nederlaag

Nu gaan we naar Israël. Daar was tussen 5 april en 25 juni 1052 Saul koning geworden. Hij hield het maar kort vol. In het jaar dat begon op 24 maart 1051, de Israëlitische nieuwjaarsdag, kregen de Filistijnen (een naam die in deze periode stond voor de Egyptenaren van dynastieën XVIII en XIX) Israël in hun macht en onderdrukten ze Israël. Deze onderdrukking staat alleen in de details beschreven.

Saul werd koning omdat de Ammonieten dreigden binnen te vallen. Toen ze ook kwamen versloeg hij hen en bracht Israël in Gilgal dankoffers aan de Heer (1 Sam 11:15). Daar legde Samuel uit dat ook al had God op Israëls verzoek een koning voor haar uitgezocht, de vraag om een koning kwaad was in Zijn ogen (1 Sam 12:12-13). Samuel sluit zijn toespraak af met de woorden: “Vrees alleen de HEERE, en dien Hem trouw met heel uw hart, want zie welke grote dingen Hij bij u gedaan heeft. Maar indien u het kwade blijft doen, dan zult u weggevaagd worden, zowel u als uw koning.” (vers 24-25)

In het volgende hoofdstuk komt de slag van Michmas. Aan de hand van het eerste vers kan je denken dat dit kort na de toespraak was, maar in de tussentijd was er veel veranderd. Er moet een hele tijd verstreken zijn, want Saul was nog jong toen hij koning werd (1 Sam 9:2) en had inmiddels een volwassen zoon, Jonathan. Saul versloeg de Ammonieten met een leger van 330.000 mannen (1 Sam 11:8); bij Michmas had hij er slechts 3000 (1 Sam 13:2). Van hen had niemand een zwaard of speer, behalve Saul en Jonathan (1 Sam 13:22), want de Filistijnen hadden de controle over Israël (1 Sam 13:3, 19-21). Met dank aan Samuels toespraak kan je er vanuit gaan dat Saul en de Israëlieten het kwade bleven doen, en na zijn toespraak weggevaagd werden door de Filistijnen, ofwel de Egyptenaren.

In het eerste vers van het hoofdstuk over Michmas staat letterlijk: “Saul was een jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar over Israël.” Dit is uit te leggen als twee periodes. Het eerste jaar eindigde met de terugkeer van de Filistijnen, omdat Israël het kwade bleef doen. De laatste twee jaar is de tijd tussen Samuels dood en zijn eigen sterven. Het belangrijkste voor deze post is dat Israël veroverd werd in Sauls jaar 1, dat begon op 24 maart 1051. Zolang hij net als Davids dynastie zijn jaren exclusief de periode tot het eerste nieuwjaar telde, moet hij nieuwjaar hebben gehaald om dat ene jaar toegerekend te krijgen.

Seti tegen Saul

Dat Seti Israël veroverde is duidelijk; hij wordt bovendien “Slayer of Palestine” genoemd in een rotsinscriptie in Silsileh. 11 Zoals hierboven uitgelegd kan dat worden gedateerd in maart of april 1051.

Saul werd van zijn troon gestoten in het jaar dat begon op 24 maart 1051. Dat is slechts 6 dagen na de datum op de eerste stela in Beth-Sean. De tweede stela beschrijft een oorlog die, gezien het feit dat Beth-Sean op de eerste stela werd veroverd, later werd uitgevochten dan de eerste stela. Zolang dit dezelfde veldtocht was kan dit alleen tussen 24 maart en eind april zijn.

Seti’s verovering van Israël en de inname van Israël door de Filistijnen vallen niet alleen in hetzelfde jaar, maar in dezelfde maanden.

Seti veroverde onder andere het heuvelland van Djahy, ofwel het gebied dat Israël toen had, in het jaar waarin Israëls tweede onderdrukking door de Filistijnen begon. Als Seti’s tegenstanders, de ‘Apiru, geen Israëlieten waren, versloeg hij in Israël een tweede groep tegenstanders met hetzelfde woongebied en waarvoor dezelfde naam werd gebruikt, precies in het het jaar waarin de Israelieten kennelijk niet worden genoemd. Dat zou wel heel toevallig zijn. Seti’s ‘Apiru zijn dus de Israëlieten onder leiding van Saul. Zij zouden samen worden weggevaagd (1 Sam 12:25).

Sauls aanval

Sauls aanvallen op de Kanaänieten waren kennelijk niet Gods bedoeling, want Hij hield Zich aan Zijn belofte: “dan zult u weggevaagd worden, zowel u als uw koning.”

Deze aanvallen staan niet in de Bijbel, maar zolang Saul de leider van Seti’s ‘Apiru was is er een reden voor te vinden. God had beloofd dat de Kanaänieten zouden worden verdreven (Ex 34:11, Deut 7:1), maar dat was na 350 jaar nog niet volledig gebeurd. Onder andere in de regio van Beth-Sean woonden de Israëlieten tussen hen in (Richt 1:27). In de tijd van David bracht God een hongersnood over Israël, omdat Saul “had in zijn ijver voor de Israëlieten en Judeeërs toch geprobeerd hen te doden”, namelijk de Gibeonieten, een deel van de Kanaänieten, ook al was dat niet de bedoeling (2 Sam 21:1-2). Mogelijk zag Saul het als zijn opdracht om Israël te zuiveren van de Kanaänieten. Hij paste Gods woorden vaker aan aan wat hem uitkwam (1 Sam 15:13, 24).

Deze moord op de Gibeonieten staat nergens beschreven. Het is in de periode tussen Samuels toespraak en de slag van Michmas dat een groot deel van Sauls geschiedenis mist; daarvoor en daarna wordt uitgebreid over hem geschreven. Het is dus mogelijk dat de moord op de Gibeonieten in die missende periode thuishoort, net als de door Seti genoemde aanval op de Kanaänieten.

De in 1051 gekomen onderdrukking zou twintig jaar duren. Psalm 83 schrijft over de bedreigende tijd aan het eind van deze onderdrukking door de Filistijnen (Egyptenaren).

laatste wijziging: 5 november 2022

  1. By Magnus Manske, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1007287[]
  2. Ancient Records, deel III, § 83-108[]
  3. Spalinger (1979), p. 30[]
  4. Spalinger (1979), p. 44, voetnoot 34[]
  5. Ancient Records, deel III, § 415, 417[]
  6. Hassan El-Saady, The Wars of Seti I at Karnak: A New Chronological Structure, in Studien zur Altägyptischen Kultur, Bd. 19 (1992), p. 285-292[]
  7. Spalinger (1979), p. 32-33[]
  8. W. F. Albright, The Smaller Beth-Shan Stele of Sethos I (1309-1290 B. C.), in Bulletin of the American Schools of Oriental Research, No. 125 (Feb., 1952), p. 28-29[]
  9. K. A. Kitchen, Ramesside Inscriptions I, Translated & Annotated (2017), p. 10[]
  10. Spalinger (1979), p. 32[]
  11. Ancient Records, deel III, § 81, voetnoot b op pagina 41[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *