Categorieën
6. Nieuwe Rijk Koningstijd

Hori als Zerah, de Cusjiet

Tel Maresha: de ruïne van de plek waarbij Zerah verslagen werd 1

Inleiding

Zerah, de Cusjiet was de leider van een enorm leger dat Juda aanviel. Koning Asa (912/1-871/0) trok tegen hem op en won alleen omdat God ingreep. Hij keerde terug naar Jeruzalem met een grote buit.

Er zijn verschillende opvallende dingen aan deze geschiedenis. Zerah wordt geen koning genoemd, maar had een enorm leger. Cusj is een naam voor het huidige Sudan; wat deed hij in het kleine Juda? Een deel van Asa’s buit kwam uit steden op het bergland van Efraïm, wat ten noorden van zijn gebied lijkt te liggen. Nergens in het verslag wordt uitgelegd waarom hij een vijand die uit het zuiden kwam versloeg in het tienstammenrijk.

In deze post identificeer ik Zerah met Hori II, de onderkoning van Cusj onder Ramses V (900-896). Dan vallen de opvallende dingen op een logische plek en is deze oorlog de reden dat het Egypte van dynastie XX haar grondgebied in het Midden-Oosten kwijtraakte.

Het verslag

Zerah bereikte met zijn leger Maresa, een stad ten oosten van de Gazastrook, voordat Asa hem met zijn leger tegmoet trok. Het Judeese leger was slechts ongeveer de helft zo groot als dat van Zerah en Asa riep het uit tot God. God trof daarop de Cusjieten, zodat ze op de vlucht sloegen. Asa achtervolgde hen tot Gerar en er werden zo veel Cusjieten vermoord dat ze de strijd niet konden hervatten. “Men behaalde een zeer grote buit.” Hij plunderde de steden rond Gerar en de tenten van de veehouders, en keerde met veel buit terug naar Jeruzalem. (2 Kro 14:8-15)

Onderweg naar Jeruzalem kwam de profeet Azaria hen tegemoet. Azaria zei dat als Juda God zou verlaten Hij Juda zou verlaten, maar “er is loon overeenkomstig uw werk”. Asa vatte daarop moed en deed Asa alle afgoden weg uit Juda, Benjamin en “uit de steden van het bergland van Efraïm die hij ingenomen had.” (2 Kro 15:1-8) De verovering van deze steden wordt nergens genoemd. De enige manier waarop dit bij het verslag van Zerahs oorlog past is als de eerstgenoemde buit, de “zeer grote buit”, niet uit Gerar en de tenten van de veehouders afkomstig was, maar uit deze steden. Ze hoorden dan bij Zerahs leger.

Josephus noemt Zerah de koning van de Ethiopiërs (Cusjieten). 2 Zerahs leger bestond uit zowel Cusjieten als Libiërs (2 Kro 16:8). In deze tijd hoorden zowel Libië en Cusj bij Egypte. De koningen van het Nieuwe Rijk hadden in Cusj een onderkoning zitten, die de “koningszoon van Cusj” werd genoemd. Zerah, de Cusjiet wordt ook door de ziener Hanani geen koning genoemd (2 Kro 16:8), maar had een enorm leger, waaronder een deel dat, gezien de vermelding van de steden, mogelijk permanent in Efraïm gelegerd zat. Hij kan een van deze onderkoningen zijn geweest.

Ramses V

Zerahs inval is niet duidelijk gedateerd. Het enige wat gezegd wordt is dat in maand 3 van jaar 15, 18 mei-15 juni 896, in Jeruzalem uit de buit werd geofferd (2 Kro 15:10-11). Veel eerder dan jaar 14 (898/7) kan het niet zijn, want tussen de oorlog en het offeren verwijderde Asa de afgoden uit Juda, Benjamin en de steden in het bergland van Efraïm die hij ingenomen had (1 Kro 15:8). De gebeurtenissen sluiten direct op elkaar aan. Het zal in ieder geval na 901 zijn geweest, toen Userkhau, de Egyptische “opzichter van de noordelijke buitenlanden”, op een grote (militaire) expeditie werd gestuurd; zie hier.

Dit is de periode waarin Egypte haar laatste grondgebieden in het Midden-Oosten verloor. Ramses III (937-906) kan worden geïdentificeerd met Sisak, die Juda veroverde, en had een leger gestationeerd in Beth-Sean, in het oosten van de Jizreëlvallei; onder Ramses IV (906-900) verliet het leger Beth-Sean alweer. Ramses IV hield nog een korte tijd de macht over de Egyptische gebieden in Juda, maar daarna verloor Egypte al haar gebied ten noorden van Gaza. 3

Het bergland van Efraïm, waar Asa tijdens de oorlog tegen Zerah verschillende steden veroverde, lijkt een rekbaar begrip. Bahurim en Gibeon in Benjamin lagen ook in dit bergland (2 Sam 19:16, 20:6-8, 21), net als Zemaraïm in Benjamin (Joz 18:22, 2 Kro 13:4). Richter Tola kwam uit Samir in het bergland van Efraïm, wat mogelijk het Samir in Juda is; in Efraïm is geen plaats bekend met die naam. Het “bergland van Juda” wordt slechts vijf keer zo genoemd, waarvan maar liefst vier in Jozua (Joz 11:21, 15:48, 20:7, 21:11) en een onder Jotham (749-730) (2 Kro 27:4). Het bergland van Efraïm kan dus de naam zijn van het totale bergland in Israël. Als dat klopt past het bij Asa’s oorlog. Hij erachtervolgde de Cusjieten tot aan Gerar (Tel Halif), wat ten oosten van Gaza ligt. Dat is ten zuidwesten van Benjamin.

Die conclusie over het bergland van Efraïm past bij deze periode in de Egyptische geschiedenis. In de uitlopers van het bergland in Juda, ten westen van Jeruzalem, lag Timna, waar tot in de tijd van Ramses V koper werd gewonnen door de Egyptenaren. 4 In Afek, ruim twintig kilometer naar het noorden en net buiten dit bergland, is een scarabee van Ramses IV gevonden. 5 Het is onbekend hoe ver naar het oosten het Egyptische gebied liep, maar het kan dit deel van het bergland in Israël zijn dat Asa veroverde op Zerah. Als Asa deze steden innam op Zerah dreef hij de Cusjieten helemaal terug tot het zuidoosten van het Filistijnse gebied.

Als Asa’s veroverde steden verder naar het noorden lagen, komt Megiddo in aanmerking, aan de rand van de Jizreëlvallei. Daar werd de voet van een bronzen standbeeld van Ramses VI (896-888) gevonden. 6 Maar Megiddo lag in deze periode op het grondgebied van het tienstammenrijk. Het beeld hoeft bovendien niks te zeggen over een Egyptische heerschappij over Megiddo, want het kan een geschenk zijn. 7 Het bergland ten noordoosten van Gaza, in de buurt van Timna, lijkt daarom een logischer plek voor Asa’s veroveringen.

Als dit klopt is Asa’s overwinning op Zerah de reden dat Egypte na Ramses V al haar gebied ten noorden van Gaza verloren had. Dat de oorzaak van deze verliezen niet uit Egypte bekend is, is niet verwonderlijk. Zo’n grote nederlaag is niet iets om over op te scheppen.

De naam Zerah

Peter van der Veen en Peter James identificeren Zerah met Userkhau, de “opzichter van de noordelijke buitenlanden”, maar Userkhau had niks met Cusj te maken. Userkhau was waarschijnlijk een eerdere tegenstander van Asa; zie hier.

Zerah is een Hebreeuwse, of minstens West-Semitische naam (Gen 36:13, 38:30, Joz 7:1, 1 Kr 4:24). Zelfs als Zerah, de Cusjiet een West-Semiet was is hiet niet waarschijlijk dat hij deze naam aanhield. In Egypte kregen buitenlanders nieuwe namen. Rentmeester bnjsn uit trbsn in Syrië werd bijvoorbeeld Ramessu-Meryamun-Mira genoemd. 8

Bij Zerah is het andersom dan bij bnjsn: een Egyptenaar kreeg een Hebreeuwse naam. De Hebreeuwse zayin werd namelijk normaal gesproken niet gebruikt voor een Egyptische medeklinker. 9 Zijn naam is dus veranderd en het is mogelijk dat zijn oorspronkelijke naam de naam van een god(in) bevatte. Dit soort namen werden vaker aangepast. Jozua’s tegenstander Jabin heette Ibni-Addu. Nadat Mozes de steden Nebo en Baäl-Meon veroverde werden hun namen veranderd (Num 32:39). Merib-Baäl (1 Kro 8:34) is een andere naam van Jonathans zoon Mefiboseth (2 Sam 4:4). Sauls zoon Esbaäl (1 Kro 8:33) is bekend geworden als Isboseth (2 Sam 2:8). Anders kan het een woordgrap zijn; koningin Izebel, wat betekent “waar is de mest?” heette waarschijnlijk in haar eigen taal Jezebel, “waar is de prins (Baäl)?” 10 De naam Zerah komt van het werkwoord zarach, wat opkomen (van de zon, van Gods licht en zelfs van Uzzia’s melaatsheid) betekent. Zijn Hebreeuwse naam is dan een woordgrap, “de opkomende” die meteen werd neergehaald.

Jabin, Merib-Baäl en Esbaäl kregen andere namen die gedeeltelijk op hun oude leken. Gezocht moet daarom worden naar een onderkoning van Cusj met een naam die op Zerah lijkt.

Hori II of Siese

Uit Asa’s buit werd geofferd in mei of juni 896, wat nog net in de regering van Ramses V is. Het is helaas niet duidelijk wie zijn onderkoning van Cusj was. Maar hij regeerde slechts 4 jaar, dus er is een grote kans dat Zerah een van deze twee mannen was:

  • Hori II wordt als onderkoning vermeld op twee stelae uit Amarah-West, in jaar 5 (933/2) en 11 (927/6) van Ramses III. 11 Volgens een vermelding in de tempel van Hatshepsut in Buhen was hij nog steeds onderkoning onder Ramses IV. 12
  • Siese was onderkoning onder Ramses VI. 11 Van hem kan ik op deze ene vermelding na niks vinden.

Beide namen passen bij het verwachte patroon. Hori is de naam van Horus, en Siese betekent zoon (si) van Isis. Voor Hori spreekt dat hij net als Zerah een r in zijn naam heeft en hun namen uit twee lettergrepen bestaan. Zerahs naam eindigt bovendien in het Hebreeuws op een ch; de Egyptische h, aan het begin van Hori, kan gebruikt worden voor een Semitische kh 13.

Zolang het ambt van onderkoning van Cusj van Hori II direct overging op Siese, is het kiezen uit slechts deze twee mensen. Daarvan past Hori’s naam beter dan Siese bij Zerah. Ik identificeer Zerah, de Cusjiet daarom met Hori II, de onderkoning van Cusj, en Zerahs nederlaag met het moment dat de Egyptenaren van dynastie XX hun laatste grondgebied in het Midden-Oosten verloren.

laatste update: 11 december 2022
8 april 2024: iets herschreven, geen wijzigingen

  1. CC0[]
  2. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 8.12.1[]
  3. James (2017), p. 71, 73[]
  4. Higginbotham (2000), p. 118-119[]
  5. Higginbotham (2000), p. 86[]
  6. Higginbotham (2000), p. 70[]
  7. Van der Veen en James (2015), p. 119[]
  8. Thomas Schneider, Siptah und Beja, Neubeurteiling einer historischen Konstellation, in Zeitschrift Für Ägyptische Sprache Und Altertumskunde 130 (2003), p. 136-137[]
  9. Van der Veen en James (2015), p. 123[]
  10. Troy Leiland Sagrillo, Shoshenq I and Biblical Šîšaq: a philological defence of their traditional equation, in Solomon and Shishak: BICANE Colloquium (Cambridge 2011) (2015), p. 67[]
  11. H. W. Fairman, Preliminary Report on the Excavations at ‘Amarah-West, Anglo-Egyptian Sudan, 1938-9, in The Journal of Egyptian Archaeology, Vol. 25, No. 2 (1939), p. 143[][]
  12. George A. Reisner, The Viceroys of Ethiopia, in The Journal of Egyptian Archaeology, Vol. 6, No. 1 (Jan., 1920), p. 50[]
  13. James (2017), p. 112[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *