Categorieën
Babylon Richters

Jabin als Ibni-Addu

Ruïnes van Hazor 1

Inleiding

Toen Jozua de Kanaänieten versloeg (1406/1) streed hij onder andere tegen een groep koningen in het noorden. Hun leider was Jabin, de koning van Hazor. “Vroeger was Hazor namelijk het hoofd van al deze koninkrijken.” Ondanks de grootte van hun leger werden ze verpletterend verslagen door de Israëlieten. Daarop trok Jozua naar Hazor, waar hij de kennelijk in de strijd gevluchte Jabin vermoordde en Hazor verbrandde. (Joz 11:1-13)

In deze post identificeer ik Jabin met Ibni-Addu, een koning van Hazor. Hij regeerde niet zomaar over een stad, maar stond op hetzelfde niveau als de koning van Babylon. In zijn tijd was Hazor het hoofd van de koninkrijken in de buurt. Jabin bezat strijdwagens en paarden, en Ibni-Addu had de mogelijkheden om daaraan te komen. Dit is het Hazor van de archeologische Phase 3/XVI uit de Middden-Bronstijd IIB en IIC, waar een brand is gevonden.

(De identificatie van Ibni-Addu met Jabin is één van de redenen om Hammurabi van Babylon te kunnen dateren op 1445-1403 en zijn dynastie op 1542/33-1253. Die jaartallen werden pas later in het onderzoek precies en zijn daarna aan deze post toegevoegd om alles te verfijnen.)

Babylon

Hazor wordt vermeld in de archieven van Mari, een stad in het oosten van Syrië, en was een stad van hetzelfde niveau als onder andere Babylon. Alle vermeldingen komen uit de laatste een of twee decennia voordat Hammurabi de stad veroverde in zijn jaar 32 (1414). 2 Dit is ongeveer een decennium voor Jozua’s veroveringen.

In Jozua’s verslag is van contact met Mesopotamië niets te merken. Jabin riep alleen de koningen van de Kanaänieten in de regio op voor de strijd (Joz 11:1-3). Na de val van Hazor en haar bondgenoten streed Jozua niet tegen een nieuwe aanval uit het noorden, maar richtte hij zich op Kanaän. “En het land rustte van de strijd.” (Joz 11:16-23)

“het hoofd van al deze koninkrijken”

“Vroeger was Hazor namelijk het hoofd van al deze koninkrijken.” (Joz 11:10) Hammurabi wordt meestal eeuwen eerder dan Jozua gedateerd en het woord vroeger is dan toepasselijk voor de tijd van Jozua. Maar als deze zin pas later werd bijgeschreven kan het gaan over Jozua’s tijd, zoals het begin van dit hoofdstuk lijkt te zeggen. Er staan meer zinnen in het boek die duidelijk na de veroveringen werden bijgeschreven. Nadat Jozua de 12 stenen in het midden van de Jordaan oprichtte: “Ze zijn daar tot op deze dag.” (Joz 4:9) Toen heel het volk besneden was: “Daarom gaf men die plaats de naam Gilgal, tot op deze dag.” (Joz 5:9) Nadat Achan was gestenigd: “en richtten een grote steenhoop boven hem op, die er is tot op deze dag.” (Joz 7:26) Er wordt zelfs vooruitgeblikt op Richteren (Joz 15:63, Richt 1:1-8). Het Hazor dat door Jozua werd verbrand lijkt daarom het hoofd van de koninkrijken in Jozua’s tijd.

In Hazor zijn verschillende fragmenten van kleitabletten gevonden, waaronder twee delen van een wet. Wetten in spijkerschrift zijn alleen bekend uit machtige steden en landen, zoals Ur III (1722-1615), Eshnunna en het gelijktijdige Isin I (1650-1447), Hammurabi’s Babylon en het Assyrië en Babylonië uit het eerste millennium v.Chr.. Buiten Mesopotamië zijn de enige van dit soort wetten gevonden in het land van de Hethieten en Hazor. Hazor was dus in haar tijd een van de belangrijkste steden. Het is ook de grootste ruïne (tel) in Israël. De archieven van Mari noemen Ibni-Addu, de koning van Hazor, op hetzelfde niveau als Zimri-Lim van Mari en Hammurabi. Het was een stad van de hoogste rang en werd geregeerd door een machtige koning. 3

Baḫdi-Lim, die over het paleis van Mari ging in de tijd van koning Zimri-Lim en van Hammurabi, schreef aan Zimri-Lim:

“[To] my Lord speak. [Thus] (speaks) Baḫdi-Lim [thy servant: A group of messengers from Haz]or [and Qatna has arriv]ed here [… … servants of my Lo]rd, [and a man of Haz]or [as their] escort (have come) to my Lord. Two messengers from Babylon, who have long since resided at Hazor, with one man from Hazor as their escort are crossing to Babylon. Lawi-El, the servant of my Lord, with Ḫabdu-Baḫlu, a man of Qatna, as his escort (has come) to my Lord. [x] messengers from Babylon [with one man] from Qatna as their escort are crossing [to Ba]bylon.”

De Babyloniërs worden mār šiprim genoemd, ambassadeurs van de hoogste rank. 4

Eén van de in Hazor gevonden fragmentarische kleitabletten is een brief aan een zekere Ibni. Het was een document van koninklijke kwaliteit en komt komt uit de tijd van Hammurabi. Ibni is dus mogelijk dezelfde als Ibni-Addu. Taalkundig gezien is Ibni dezelfde naam als Jabin. 5 Er werd ook gehandeld met Mari. Een economische tekst uit Mari noemt drie zendingen tin aan Ibni-Adad, king of Hazor; hij kreeg meer dan onder andere Amud-pī-El, de koning van Qatna in Syrië, ook geen kleine plaats. 6 Tin, een grondstof voor brons, was in die tijd erg duur. 7 Hazor had ook contacten met het westen; een kleitablet uit Mari noemt giften van de koning van Hazor aan Kaptara (het Bijbelse Kaftor) en Ugarit. In Hazor zijn scherven aardewerk uit Kreta gevonden. 8

Een ander kleitablet van Baḫdi-Lim aan de koning van Mari: “Further, a group of travelers in transit from Babylon, Eshnunna, Ekallatum, Karana, Qabra, and Arrapḫa on their way to Yamḫad, Qatna, Hazor and […] have arrived here. Shall I let them go or stop them?” Deze steden lagen in een lijn van noord naar zuid. Yamḫad was een land in het noorden van Syrië met als hoofdstad Ḫalab, Qatna was een land in het midden van Syrië en Hazor lag 300 kilometer naar het zuiden. De laatste naam is helaas beschadigd. In teksten die later geschreven werden staan alleen Ḫalab, Qatna en Hazor en is de laatste plaats verdwenen. 9 Jozua’s andere sterke tegenstander was Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, die net als Jabin een groep koningen in de buurt opriep om tegen de Israëlieten te strijden (Joz 10:3-11); later was Jeruzalem geen grote stad meer (Joz 15:63).

Jabins paarden en strijdwagens

Van al Jozua’s tegenstanders is Jabin de enige met paarden en strijdwagens: “Zij trokken uit, met al hun legers: veel volk, zo talrijk als de zandkorrels die aan de oever van de zee zijn, en zeer veel paarden en wagens.” (Joz 11:4) Ten zuiden van Hazor lag de Vlakte van Jizreël. De Kanaänieten hier bezaten de enige andere in Jozua’s tijd genoemde strijdwagens in Kanaän (Joz 17:16).

Malamat concludeerde dat Hazor in Hammurabi’s tijd een onderdeel was van Amurru (Syrië). Hij combineert de strijdwagens en paarden van Jabin(!) namelijk met de paarden die Mari uit Qatna importeerde, een vermelding van Hazors ambassadeurs met die uit vier Amoritische koninkrijken en de Alalaḫ-documenten, uit ongeveer dezelfde tijd als het archief van Mari, waarin Amurru het land was dat paarden exporteerde. 10

In Mari wordt gesproken over strijdwagens, maar er is geen indicatie dat ze werden gebruik voor oorlog of op een andere manier in het leger. Daarentegen staat in een zegelindruk op een kleitablet uit jaar 14 van Hammurabi (1432) een strijdwagen afgebeeld met twee mensen en twee paarden, die over een gevallen vijand galopperen. De Sumeriërs beeldden al dezelfde soort scènes uit met oorlogswagens. Twee zegels van de latere Midden-Bronstijd, de tijd van Hammurabi, mogelijk uit Kanaän in plaats van Syrië, beelden een strijder op de wagen uit met een boog (?) en een pijlkoker op zijn rug, en een tweede soldaat achter de strijdwagen die klaar is om aan te vallen met een zwaard. 11

Archeologische datering van Ibni-Addu

Jabin en Hazor zijn niet alleen belangrijk voor een connectie tussen de Bijbel en Hammurabi. Het is ook belangrijk voor de chronologie van Egypte, want met dank aan de archeologie is er vanuit Ibni-Addu’s Hazor een connectie te leggen met Avaris, een stad in de noordoostelijke Nijldelta.

Uit de archeologische Phase 4/XVII van Hazor is niet veel bewaard gebleven, maar de bewoners bouwden haar grote verdedigingswerken. Toen die af waren begon de stad, tijdens Phase 3/XVI, enorm te bloeien. Het is volgens Amnon Ben-Tor, die delen van Hazor opgroef, dit Hazor dat het hoofd was van alle koninkrijken in de regio (Joz 11:10) en genoemd wordt in Mari. Hazors eerste vermelding in Mari is in de tijd van Samsi-Adad I (1461-1429), in zijn brieven aan zijn zoon Yasmah-Addu, en voor het laatst in jaar 12 van Zimri-Lim van Mari (ca.1415); samen is dat zo’n 20 jaar (ca.1435-1415). 12 In Phase 4/XVII werden dezelfde types aardewerk gebruikt als in stratum F in Avaris (ca.1410-1390); dit aardewerk komt uit de transitieperiode van de Midden-Bronstijd IIA naar IIB. Het hier op volgende Phase 3/XVI komt uit de Midden-Bronstijd IIB. Hazor wordt in Mari vermeld voordat Hammurabi de stad veroverde in zijn jaar 32 (1414). Egypte wordt in Mari niet genoemd; dat was op dit moment niet belangrijk in het Midden-Oosten. 13 Egypte zat in 1414 in de verdeeldheid van de Tweede Tussenperiode.

Zoals duidelijk te zien is aan de jaartallen zit hier iets scheef. Als Phase 3/XVI tot 1414 vermeld werd, kan de voorgaande Phase 4/XVII onmogelijk omstreeks 1410-1390 bewoond zijn. Dat ligt niet aan mijn chronologie, maar aan de manier waarop de cultuur van de Midden-Bronstijd zich verspreidde. De Midden-Bronstijd begon in de Levant ongeveer een stratum eerder dan in Avaris; zie de connecties van Avaris’ strata met Aphek en Tel Nami in Israël, en met Tell el-Burak, Sidon en Byblos in de Levant. Toch is hier niet alles mee te verklaren. Phase 4/XVII is dan een tijdgenoot van het eerdere stratum G/1-3 in Avaris (ca.1440-1410), maar dat is doordat Hammurabi Mari in 1414 veroverde de tijd van Phase 3/XVI. En aan Hammurabi’s datering valt in mijn chronologie, voor zover ik nu (2024 n.Chr.) weet, niks te veranderen.

Wat hier iets kan verduidelijken is dat Askelon, in het zuiden van Israël, voor wat betreft cultuur van de Midden-Bronstijd gelijk opliep met Avaris. Deze cultuur verspreidde zich dus in fases vanuit het noorden. Omdat Hazor waarschijnlijk al vroeg contacten had met Mesopotamië, uit Phase 4/XVII komt waarschijnlijk een kruik met een Akkadische inscriptie 14, is het mogelijk dat de verschillende fases van de Midden-Bronstijd van heel Israël en Libanon als eerste Hazor bereikten. Hazor was belangrijk genoeg om de rest van het land te beïnvloeden. De bouw van de verdedigingswerken duurde minstens 10-20 jaar 15 en Phase 4/XVII bestond dus voor de eerste vermeldingen van Hazor in Mari (ca.1435) al uiterlijk in ca.1455-1445, wat de tijd is van stratum G/4 in Avaris (ca.1460-1440). Phase 4/XVII loopt dan niet één, maar twee strata voor op Avaris. Phase 3/XVI is nu een tijdgenoot van in ieder geval G/1-3 (ca.1440-1410), wat past bij de datering van Hammurabi.

De brand van Hazor

Twee keer schrijft Jozua dat hij Hazor verbrandde (Joz 11:11, 13) en één keer dat hij haar inwoners uitroeide (vers 11). Dit is het enige punt tegen een identificatie van Jabin en Ibni-Addu, maar het is een belangrijke. Ibni-Addu leefde in Phase 3/XVI in de Midden-Bronstijd IIB, niet lang na het bouwen van Hazors grote verdedigingswerken in de transitieperiode van de Midden-Bronstijd IIA naar IIB. Omdat archeologische tijdperken langer duren dan één regering is te verwachten dat Ibni-Addu’s Hazor eindigde door een brand in de Midden-Bronstijd IIB.

Volgens Yigeal Yadin, een archeoloog die werkte in Hazor, werd in ieder geval de benedenstad van Phase 3/XVI verwoest door een vuurzee; de volgende Phase 2 stond op een dikke laag as. Deze brand was aan het eind van de Midden-Bronstijd IIC. 16 IIC is de opvolger van IIB. En alhoewel het nog te beredeneren is dat Hazor op materieel vlak voor de rest van Kanaän uit liep, is dit wel heel veel gevraagd. In Jeruzalem begon de Midden-Bronstijd IIC volgens C14-dateringen omstreeks 1650, maar er zit een gat in de beschikbare dateringen tussen 1700-1600. 17 In Tel Kabri, een stad in het noorden van Israël, begon de Midden-Bronstijd IIC rond 1700. Dit is 50-100 jaar eerder dan vanuit de archeologie werd gedacht. 18 1700 is volgens C14-dateringen in Avaris de tijd van ongeveer stratum D/3 (ca.1325-1305), maar volgens de de archeologische datering van Avaris is 1700 de tijd van stratum F (ca.1410-1390). 19

Het is verleidelijk om de C14-dateringen van 1700 in Jeruzalem en Tel Kabri aan de archeologische datering van 1700 in stratum F te koppelen, maar dat zijn twee verschillende manieren van dateren. Voor Tel Kabri moet ik dan ook een latere datering kiezen, waardoor het hele punt onderuit gehaald wordt. C14-dateringen van het Hazor uit de Midden-Bronstijd zijn helaas nergens te vinden.

Het is alleen niet zo zeker dat Yadin gelijk had en Hazor verbrandde in de Midden-Bronstijd IIC, ofwel aan het eind van Phase 3/XVI. Uit een flink aantal grondmonsters in het enorme poortgebouw van Area K, één van de poorten van de benedenstad, bleek dat er tussen Phase 3/XVI en Phase 2/XV, uit de Late Bronstijd I, geen brand was. Het stadsleven ging tijdens Phase 3/XVI gewoon door. Wel verbrand is een later stratum van Hazor, maar er is discussie of dit 1B of 1A was. 20 1B en 1A zijn allebei lang na Jozua’s tijd. Dieper dan Phase 3/XVI is in de studie uit de vorige voetnoot niet gekeken, dus de door Yadin gevonden brand hoort of bij een eerder stratum, of deze poort bleef buiten de vlammenzee.

Conclusie

Jabin was de belangrijkste onder de koningen in de omgeving, Ibni-Addu was de grootste machthebber uit zijn tijd in zijn regio en stond op gelijke voet met onder andere Hammurabi. Jabin had paarden en strijdwagens, Ibni-Addu had de juiste contacten om daar aan te komen. Hun namen zijn taalkundig gezien dezelfde. Ook zijn er resten van een vuurzee gevonden in Hazor.

De vuurzee is te laat gedateerd om in Ibni-Addu’s tijd te zijn geweest, maar hoe dat precies zat is niet duidelijk meer. Ondanks die twijfel daarover identificeer ik Jozua’s tegenstander Jabin daarom met Ibni-Addu.

laatste wijzigingen:
27 maart 2023: grondig herschreven
17 augustus 2023: datering van Jabins Hazor verplaatst
23 januari 2024: archeologische datering van Hazor teruggeplaatst en verfijnd
24 januari 2024: dieper ingegaan op de brand van Hazor

  1. CC BY 2.0[]
  2. Bietak (2013), p. 81[]
  3. Wayne Horowitz, Takayoshi Oshima en Filip Vukosavović, Hazor 18: Fragments of a Cuneiform Law Collection from Hazor, in Israel Exploration Journal 62.2 (2012), p. 173-175[]
  4. Abraham Malamat, Hazor “The Head of All Those Kingdoms”, in Journal of Biblical Literature, Vol. 79, No. 1 (Mar., 1960), p. 13-14[]
  5. Tel Hazor, 1992 excavation report[]
  6. Dennis Pardee en Jonathan T. Glass, Literary Sources for the History of Palestine and Syria: The Mari Archives, in The Biblical Archaeologist, 47.2 (1984), p. 93[]
  7. Abraham Malamat, Hazor “The Head of All Those Kingdoms”, in Journal of Biblical Literature, Vol. 79, No. 1 (Mar., 1960), p. 17[]
  8. Malamat, op. cit., p. 18-19[]
  9. Malamat, op. cit., p. 15-16[]
  10. Malamat, op. cit., p. 16-17[]
  11. P. R. S. Moorey, The Emergence of the Light, Horse-Drawn Chariot in the Near East c. 2000-1500 B.C., in World Archaeology, Vol. 18, No. 2, Weaponry and Warfare (Oct., 1986), p. 205-206[]
  12. Amnon Ben-Tor, Hazor and Chronology, in Ägypten und Levante / Egypt and the Levant 14 (2004), p. 51-52, 54[]
  13. Bietak (2013), p. 81, 83, voor afbeeldingen van het relevante aardewerk zie p. 91-92[]
  14. Yigeal Yadin, Hazor, Excavation Results: First Four Seasons (1955-1958), in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations of the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 595[]
  15. Ben-Tor, op. cit., p. 54[]
  16. Yigeal Yadin, Hazor, in The New Encyclopedia of Archaeological Excavations of the Holy Land, Volume 2 (1993), p. 595-596, 599[]
  17. Johanna Regev, Yuval Gadot, Helena Roth, Joe Uziel, Ortal Chalaf, Doron Ben-Ami, Eugenia Mintz, Lior Regev en Elisabetta Boaretto, Middle Bronze Age Jerusalem: Recalculating its Character and Chronology, in Radiocarbon, Vol. 63, Nr. 3 (2001), p. 877[]
  18. Felix Höflmayer, Assaf Yasur-Landau, Eric H. Cline, Michael W. Dee, Brita Lorentzen en Simone Riehl, New Radiocarbon Dates from Tel Kabri Support a High Middle Bronze Age Chronology, in Radiocarbon, Vol. 58, Nr. 3 (2016), p. 606-607, 611[]
  19. Walter Kutschera, Manfred Bietak, Eva Maria Wild, Christopher Bronk Ramsey, Michael Dee, Robin Golser, Karin Kopetzky, Peter Stadler, Peter Steier, Ursula Thanheiser en Franz Weninger, The Chronology of Tell el-Daba: A Crucial Meeting Point of 14C Dating, Archaeology, and Egyptology in the 2nd Millennium BC, in Radiocarbon 54(3-4) (2013), p. 416, 418[]
  20. Marko Runjajić, Yosef Garfinkel, Michael G. Hasel, Assaf Yasur-Landau en David E. Friesem, Fire at the gate of Hazor: A micro-geoarchaeological study of the depositional history of a Bronze Age City gate, in Journal of Archaeological Sicence: Reports 49 (2023), p. 1-18[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *