Categorieën
4. Middenrijk Exodus

Exodus: Kanaänieten in Egypte

Reconstructie van een Kanaanitisch paleis in Avaris 1

Inleiding

Uit de Bijbel kan geconcludeerd worden dat in de tijd van de exodus in of in de buurt van de Israëlieten Kanaälieten woonden. Hun gebruiken worden in de wet genoemd, op zo’n manier dat het lijkt alsof de Israëlieten al kenden. Bovendien vereerde Israël tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn een Kanaänitische god.

Tegelijk zijn deze verzen alleen details. Over de Kanaänieten wordt verder niks gezegd in Egypte. Toen Mozes Kanaän liet verkennen werden de Israëlieten alleen bang voor de Kanaänieten daar; het volk wou zelfs terug naar Egypte (Num 13:27-14:4). De exodus vond dan logischerwijs plaats in een periode dat er Kanaanieten in Egypte woonden, maar ze niet machtig waren. Deze situatie past in mijn herziene chronologie van de Tweede Tussenperiode.

De Bijbel

Mozes schrijft soms over Kanaänitische gebruiken (Lev 18, 19:29, 20:1-5, Deut 7:5, 12:1-14, 12:31, 18:9-10 2 ). Het lijkt erop dat de Israëlieten precies wisten wat God met deze gebruiken bedoelde, want er wordt nergens gezegd hoe ze bijvoorbeeld de gewijde palen konden herkennen. Dat ze Hem zo makkelijk verlieten voor het gouden kalf (Ex 32), Baäl-Peor (Num 25) en na Jozua’s dood voor de Baäls (Richt 2:11) kan worden verklaard als ze die goden al aanbaden. De meest logische plek voor het begin van deze afgoderij is Egypte. 3

Een duidelijkere aanwijzing is de naam van een Kanaänitische god, die door de Israëlieten in de woestijn werd aanbeden. Eeuwen later zei God door Amos: “Hebt u Mij slachtoffers en graanoffers gebracht in de woestijn, veertig jaar lang, huis van Israël? U hebt Sikkut, uw koning, rondgedragen, en Kewan, uw beelden, de sterren, uw goden, die u voor uzelf hebt gemaakt!” (Amos 5:25-26) Kewan is een variant van de Akkadische naam Kaj(j)amanu, ofwel de planeet Saturnus. 4 Sakkut en Kaiwanu komen samen voor in de Babylonische Šurpu-kleitabletten. 5 Dat maakt het mogelijk dat ook Sikkut een planeet is. Mercurius heet in spijkerschrift volledig MULUDU.IDIM.GU4.UD, “ster van de Zonnestier” of “ster van de Witte Stier”, wat in het Akkadisch vertaald werd met Šiḫṭu of Šaḫiṭu. 6 Zowel Saturnus als Mercurius werden gekoppeld aan verschillende goden. 7 Het is dan ook niet verrassend dat dit vers elders opduikt met andere namen. De Septuagint heeft “de tabernakel van Moloch, en de ster van uw god Raephan” en Stefanus noemt hen Moloch en Remfan (Hand 7:43). Remfan wordt in andere manuscripten van de Bijbel soms anders geschreven, onder andere als Rephan; Rephan was de Coptische naam voor Saturnus 8. Welke god er met Remfan wordt bedoeld is daarom onbekend, maar in ieder geval wordt met Sikkot Moloch bedoeld. Moloch was een Kanaänitische god (Lev 18:3, 21). De stinkgoden die de Israëlieten al in Egypte aanbaden bleven ze tijdens de woestijn aanbidden (Ez 20:6-8, 16-17).

In Avaris – ca.1480-1460

Avaris was een stad in het noordoosten van de Delta waar al tientallen jaren archeologen werken. Het is een van de steden die door Israël werd gebouwd en in de Bijbel heet ze Raämses (Ex 1:11); zie hier. Het voor deze post relevante deel van de site begint met stratum (bewoningslaag) H (ca.1480-1460). Dit is het oudste uit Avaris waarin de cultuur uit de Levantijnse Midden-Bronstijd opduikt. 9

In stratum H werd Avaris uitgebreid met een nieuwe wijk, ten zuiden van het huidige ‘Ezbet-Rushdi, waar al geëgyptianiseerde nieuwkomers gingen wonen. 10 Vooral de mannelijke bewoners waren verwant aan de Levant. Ze kwamen waarschijnlijk uit Libanon; de vrouwen kwamen waarschijnlijk ergens anders vandaan. 11 De mannen waren Kanaänieten. 12 Ze bouwden onder andere Syrische huizentypes, die door archelogen Mittelsaal en Breitraum worden genoemd. Ten zuiden van het Mittelsaal-huis lag een kleine begraafplaats, en verder naar het zuiden een grotere begraafplaats. Bijna alle tombes hier zijn van Egyptische types uit het Middenrijk, maar de begrafenisgebruiken, onder andere het begraven van de doden met de benen opgetrokken en het offeren van ezels, en het gevonden brons, vooral wapens, in de tombes zijn niet Egyptisch, maar tradities uit Azië. 13 Daarnaast kwamen er mensen uit noordelijk Kanaän, de regio van Megiddo. 14

Deze Aziaten werden in Serabit el-Khadim, op het Sinaïschiereiland, afgebeeld als soldaten, en in Beni Hasan in Midden-Egypte als huurlingen. De tweede generatie woonde al niet meer in Syrische huizen, maar bouwden de Egyptenaren huizen voor hen. Alleen nog hun tempels werden gebouwd zoals die in noordelijk Syrië en Mesopotamië. 15

Stratum H en de Bijbel

De Israëlieten verlieten Egypte in 1446, toen de Kanaänieten ruim dertig jaar in Avaris woonden. Dat is niet veel, maar genoeg om gewend te raken aan nieuwe buren. Israël had veel minder tijd nodig om aan afgoderij te beginnen. In de tien jaar tussen de dood van Jozua (1379) en de eerste onderdrukker (1369) vielen ze voor de afgoden van hun, sterke (Richt 1:19, 27, 34-35), Kanaänitische buren (Richt 3:5-7).

De Kanaänieten in Egypte komen in de Bijbel alleen voor in de details en Egypte bleef tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn een veiligere plek in de gedachten van de Israëlieten. Ook dit past, want deze veilige plek veranderde namelijk ruim 40 jaar na de exodus, in ca.1402, met het begin van dynastie XV. Manetho schrijft dat hun eerste koning, Salitis (ca.1402-1384), Egypte in zijn greep hield door overal tribuut op te halen en zijn garnizoenen achter te laten op de belangrijkste posities. 16

In Avaris – ca.1440-1390

Zo’n 40% van het aardewerk in stratum G/1-3 (ca.1440-1410) was van types uit de Levant, terwijl dat percentage sinds stratum H rond de 20% lag. Deze types werd lokaal gemaakt en het is waarschijnlijk dat er Kanaänieten bij kwamen wonen uit de Levant. 17 Het daarop volgende stratum F (ca.1410-1390) “represents a boom in Middle Bronze Age influence.” In de oostelijke wijk, het gebied dat nu A/II heet, verrees Temple III, een van de grootste tempels uit die periode in het oostelijke Middellandse Zee-gebied. Tombes zijn gebouwd met een gewelftechniek die waarschijnlijk uit Mesopotamië kwam. Net als in het vorige stratum is zo’n 40% van het aardewerk van types uit de Levant. 18 Tijdens stratum F stopte de handel met de oostelijke Middellandse Zee-kust bijna volledig. 19

In deze periode gingen steeds meer mensen uit de Levant naar Avaris. Stratum F is de tijd van Jozua’s verovering van Kanaän (1406-1401) en in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, roeiden de Israëlieten de Kanaanieten niet uit, maar werden ze van tevoren verdreven doordat God horzels zou zenden (Ex 23:28-31, 33:2, 34:11 en 24, Lev 18:24, 20:23, etc.). Wanneer de Kanaänieten precies verdreven werden is onduidelijk, maar het was na Mozes’ dood in 1406 (Deut 7:20) en voor Jozua’s dood in 1379 (Joz 24:12). De horzels die God bedoelde zijn mogelijk Assyriërs. Salitis (ca.1402-1384), de eerste koning van dynastie XV, verstevigde volgens Manetho de oostelijke Delta omdat hij dacht dat de Assyriërs binnen zouden vallen 16; de Assyriërs hadden toen dus macht in de buurt van Egypte. De Kanaänieten waren al sinds de exodus bang voor de Israëlieten (Ex 15:15, Joz 2:9-11) en het is mogelijk dat een groep al voor hun komst en die van de horzels wou vluchten. Deze mensen moesten ergens naartoe en in de oostelijke Nijldelta woonden volksgenoten van hen.

Twee kruiken uit stratum G/1-3, afkomstig uit zuidelijk Israël. Niet op schaal. De diameter van de bovenste is 29,4, die van de onderste 21,0 (waarschijnlijk cm, wordt niet gezegd). 20

Avaris en zuidelijk Israël

In Avaris is aardewerk gevonden dat geïmporteerd werd uit zuidelijk Israël. Dit geldt voor strata H (ca.1480-1460) 21, G/1-3 (ca.1440-1410) 17, F (ca.1410-1390) 22, E/3 (ca.1390-1370) 23, E/1 (ca.1345-1325) 24 en nog in D/3 (ca.1325-1305) 25. De Hyksos hadden hier invloed, want hier is een scarabee van kanselier Har gevonden. 26 Omdat de import al begon toen Israël nog in Egypte woonde is mogelijk dat in zuidelijk Israël in deze ruim anderhalve eeuw Kanaänieten woonden die met hun volksgenoten in Egypte handelden.

Ondanks dat Jozua heel het zuiden van Kanaän versloeg en daar de inwoners uitroeide (Joz 10), duurde het nog tot na zijn dood (1379) voordat het grootste deel van Juda, waar nog steeds Kanaänieten woonden die kennelijk waren overgebleven, in Israëlitische handen kwam. Alleen de Kanaänieten in het dal konden niet verdreven worden, omdat zij ijzeren strijdwagens hadden, en anderen bleven in Jeruzalem en Gezer wonen (Richt 1:1-21, 29). Jeruzalem werd pas ingenomen door David (2 Sam 5:6) en Gezer kreeg Salomo pas van zijn Egyptische schoonvader (1 Kon 9:16). Wanneer het dal veroverd werd is onduidelijk, maar David overviel in het zuiden onder andere de Gesurieten (1 Sam 27:8) die niet tussen de Israëlieten woonden (vers 10) en tot de Kanaänieten werden gerekend (Joz 13:2-3). Ook in zijn tijd woonden de Kanaänieten in het zuiden nog zelfstandig. Zij zijn dan degenen die handelden met hun volksgenoten in Egypte.

In Avaris – ca.1345

Tussen strata E/2 (ca.1370-1345) en E/1 (ca.1345-1325) groeide Avaris van 100 hectare naar 250. Dat is meer dan 2,5 keer zo groot als voor die tijd grote steden als Qatna, Ebla en Ugarit in Syrië. Vanaf die tijd werd een stuk minder aardewerk geïmporteerd uit Syrië. In plaats daarvan gebruikten ze meestal aardewerk uit Egypte. 15 De Kanaänieten in Avaris leefden sindsdien dus een stuk geïsoleerder, en met veel meer.

In mijn vorige chronologie van de Tweede Tussenperiode schreef ik deze groei toe aan de komst van de Kanaänieten die voor Jozua vluchtten, maar dat bleek onmogelijk door de hoeveelheid strata voor de bouw van E/2. In mijn huidige chronologie groeide Avaris omstreeks 1345, de tijd van richter Othniël (1361-1321). De Bijbel is minimaal over wat er na zijn overwinning gebeurde: “Toen had het land veertig jaar rust. En Othniël, de zoon van Kenaz, stierf.” (Richt 3:11) De Septuagint voegt hier niks aan toe en ook Josephus, die meer details heeft over Othniëls strijd, zwijgt 27. Maar toen Othniël stierf “maakte de HEERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij deden wat slecht was in de ogen van de HEERE.” (Richt 3:12) Eglon moest sterk gemaakt worden, mogelijk door huurlingen, en Israël bezat op dat moment dus een macht die het niet had voordat Othniël de eerste onderdrukker in het Beloofde Land verdreef.

Na Jozua’s veroveringen en een volgende veroveringsronde bleven verschillende groepen Kanaänieten tussen de Israëlieten wonen, maar op een gegeven moment werd Israël sterk genoeg om een deel van hen tot herendienst te dwingen (Richt 1:28, 30, 33, 35). Wanneer dat gebeurde wordt niet gezegd. Het boek Richteren is geschreven na de kroning van Saul (1052) en voor de scheuring van Salomo’s rijk (931); een aantal keer wordt gezegd dat er “in die dagen” geen koning was in Israël (Richt 17:6, 18:1, 19:1, 21:25) en Israël is in die zinnen één geheel. De herendienst van Salomo (1 Kon 9:20-21) wordt niet bedoeld, want die was centraal geregeld. De Kanaänieten in Zebulon werden door Zebulon gedwongen (Richt 1:30), degenen in Naftali door Naftali (vers 33) en de Amorieten in drie plaatsen door het huis van Jozef (vers 35). Ook werden niet alle Kanaänieten hiertoe gedwongen (vers 21, 29, 31-32), zoals in Salomo’s tijd wel het geval was. Een eerdere herendienst past eerder bij de tijd van de richters, toen “eenieder deed wat juist was in zijn ogen” (Richt 21:25). Ook werden toen veel Kanaänieten uit de regio van Megiddo verdreven: “Toen Israël echter sterker werd, gebeurde het dat het de Kanaänieten herendienst oplegde, maar het verdreef hen niet helemaal.” (vers 27-28) Ik denk daarom dat deze herendienst het gevolg was van Othniëls overwinning.

Strata E/2 en E/1 in Avaris vallen volgens het overzicht van de strata aan het eind van de Midden-Bronstijd IIB. In deze periode was er cultureel gezien in Avaris veel invloed uit het gebied Syrië-Israël. Dat geldt niet voor het binnenland van Israel, maar vooral voor de kust van Fenicië, met name Byblos, en in Israël de regio van Megiddo. Tegelijk is er in deze periode weinig gevonden aan de kust van Libanon, wat een grote migratie naar Egypte kan betekenen, waar hun verwanten al woonden. 14 De komst van in ieder geval de mensen rond Megiddo betekent in mijn chronologie een vlucht voor de herendienst.

Oorlog in Saruhen

Na de val van Avaris (ca.1276) trokken de Kanaänieten niet alleen naar Kanaän, waar ze belegerd werden in Saruhen, zoals meestal wordt gedacht. Minstens een aantal lijkt verdeeld te zijn over Egypte. In ieder geval in Avaris bleven verschillende Kanaänitische goden vereerd worden, zoals Baäl-Zefon, Astarte en Qudshu. Ook de door hen gebruikte soorten aardewerk bleven in gebruik. 28

1276 is in de eerste decennia van Ehud (1303-1223). Het land had al die tijd rust (Richt 3:30), wat in mijn chronologie betekent dat Saruhen niet in Israëlitische handen was. Saruhen was toegewezen aan Simeon (Joz 19:6) en wordt ook Silhim genoemd (Joz 15:32) en Saäraïm (1 Kro 4:31). Kort na de dood van Jozua trokken de stammen Juda en Simeon samen op weg om hun gezamenlijke gebied te veroveren (Richt 1:3), maar ze verdreven de bewoners van het dal niet, omdat zij ijzeren strijdwagens hadden (vers 19). Het is in dit dal, ten westen van het Bergland van Juda, dat Saruhen ligt. 29 Toen David Goliath versloeg lijkt Saäraïm wel op Israëlitisch grondgebied te liggen (1 Sam 17:52). Het is dus mogelijk dat Israël Saruhen pas na ca.1276 in handen kreeg, en de Kanaänieten uit Avaris hier hun toevlucht zochten bij volksgenoten.

Conclusie

Eén van de voorwaarden om de exodus te dateren, is de aanwezigheid van Kanaänieten in Egypte. Niet alleen dat past in mijn chronologie, de verschillende golven waarin de Kanaänieten naar Avaris trokken zijn minstens gedeeltelijk te verklaren vanuit de Bijbel. Ook de handel met zuidelijk Israël en de oorlog in Saruhen passen naast de Bijbel. De belangrijkste conclusie voor deze post is daarom dat mijn chronologie van Avaris Bijbels gezien minstens mogelijk is.

laatste wijzigingen:
7-8, 11 maart 2023: grondig herschreven
24 maart 2023: conclusie herschreven
17 april 2023: details

  1. By Franck devedjian – Own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=76655079[]
  2. Deze lijst is grotendeels van Glenn Miller, How could a God of Love order the massacre/annihilation of the Canaanites?, 2. Who exactly WERE these people that God wanted Israel to ‘exterminate’?[]
  3. Glenn Miller, Israel’s knowledge of Canaanite practices BEFORE the exodus[]
  4. Enn Kasak en Raul Veede, Understanding Planets in Ancient Mesopotamia, in Folklore: Electronic Journal of Folklore, Vol. 16 (2001), p. 25[]
  5. William Rainey Harper, A critical and exegetical commentary on Amos and Hosea (1910), p. 140[]
  6. Kasak en Veede, op. cit., p. 25[]
  7. Kasak en Veede, op. cit., p. 24-25[]
  8. Meyer’s NT Commentary, commentaar op Acts 7:43, met bronverwijzing naar Athanasius Kircher, Lingua aegyptiaca restituta (1643), p. 49 en p. 527[]
  9. Bietak (1991), p. 47[]
  10. Bietak (1991), p. 31-32[]
  11. Bietak (1991), p. 29[]
  12. Bietak (2010a), p. 16[]
  13. Bietak (1991), p. 32[]
  14. Bietak (1984), p. 474[][]
  15. Manfred Bietak, The Many Ethnicities in Avaris, Evidence from the northern borderland of Egypt, in From Microcosm to Macrocosm. Individual households and cities in ancient Egypt and Nubia (2018), p. 78-80[][]
  16. Flavius Josephus, Against Apion, 1.1.14[][]
  17. Bietak (1991), p. 38[][]
  18. Bietak (1991), p. 39-40[]
  19. Karin Kopetzky, Tell el-Dabca and Byblos: New Chronological Evidence, in Ägypten und Levante / Egypt and the Levant XXVIII (2018), p. 353[]
  20. Bettina Bader, Quantification as a Means of Functional Analysis: Settlement Pottery of the Late Middle Kingdom at Tell el-Daba, in Vienna 2 – Ancient Egyptian Ceramics in the 21st Century (2016), p. 55 stratum, voor de bovenste: p. 62 afbeelding, p. 65 beschrijving; voor de onderste: p. 60 afbeelding, p. 64 beschrijving[]
  21. Bietak (1991), p. 33[]
  22. Bietak (1991), p. 39[]
  23. Bietak (1991), p. 41[]
  24. Bietak (1991), p. 43[]
  25. Bietak (1991), p. 44[]
  26. Bietak (1991), p. 53[]
  27. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.3.3[]
  28. Manfred Bietak, The Many Ethnicities in Avaris, Evidence from the northern borderland of Egypt, in From Microcosm to Macrocosm. Individual households and cities in ancient Egypt and Nubia (2018), p. 86-87[]
  29. Beitzel (2012), kaart 21 op p. 128, voor de ligging van Saruhen zie kaart 40 op p. 123[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *