Categorieën
4. Middenrijk Exodus

Amenemhat I als farao van de slavernij

Amenemhat I, 1 de stichter van dynastie XII. Zijn familie had het Middenrijk in handen tijdens de grootste bloeiperiode.

Intro

Er zijn maar twee precieze aanwijzingen die leiden naar de precieze koning die de slavernij begon: Pitom en Raämses. Dit zijn de voorraadsteden die de Israëlieten van de farao moesten bouwen (Ex 1:11). Als de Bijbel klopt moet de geschiedenis van beide steden teruggaan naar dezelfde koning. In zijn tijd moest Egypte worden verdedigd tegen groepen van binnenuit (Ex 1:10). De exodus is aan het eind van het Middenrijk te plaatsen, waarvoor zie hier, dus moet de gezochte koning in het Middenrijk hebben geregeerd.

Salomo bouwde ook voorraadsteden, wat niet zijn wagensteden en ruitersteden waren (1 Kon 9:19). In het Hebreeuws wordt voor zijn voorraadsteden hetzelfde woord gebruikt als in Exodus 1:11, miskenoth. Ook in Pitom en Raämses waren dus waarschijnlijk geen onderdelen van het leger gestationeerd. Maar ze hebben mogelijk wel met verdediging te maken. De Septuagint noemt ze namelijk “versterkte steden”. Als bonus heeft de Septuagint een stadsnaam toegevoegd: “On, dat is Heliopolis”.

4 februari 2022: In deze post identificeer ik de farao van de slavernij met Amenemhat I (18 oktober 2022: 1590-1561). Die datering was nog niet duidelijk tijdens het schrijven. Daar zijn later twee bewijzen voor gevonden, namelijk de ontdekking van de burgeroorlog in Amenemhats tijd, ofwel Exodus 1:10, en de macht van de Israëlieten in Egypte, ofwel Exodus 1:7.

Pitom

Pitom is in de hiërogliefen bekend als Per-Atum, huis (pr) van Atum, een van de oudste Egyptische goden. Emmanuel Anati identificeert het met het Patumus van Herodotus. 2 Volgens Herodotus was Patumus een Arabische stad in de buurt van Bubastis, helemaal in het oosten van de Delta. 3

Dit Arabië is niet het schiereiland, maar de twintigste nomos (provincie) van Beneden-Egypte, aan de grens met de oostelijke woestijn. Hier liggen de ruïnes van twee steden die allebei Per-Atum werden genoemd: Tell el-Maskhuta en het 13 kilometer verderop liggende Tell el-Retaba. 4 Ook de plaatsnaam Tjeku wordt vermeld in de ruïnes van beide steden. Tjeku was niet alleen de naam van een stad, maar ook van een gebied; de Papyrus Anastasi VI vermeldt de stad Pitom-van-Merenptah in het gebied Tjeku. Blijkens de Papyrus Anastasi V vluchtten twee slaven op III shemu 9 uit Pi-Ramesse, kwamen op III shemu 10 langs de “donjon” van Tjeku en gingen naar het oosten, in de richting van het fort Tjeku en een migdol van Seti I. Net als de Israëlieten reisden ze in één dag van Raämses naar de volgende plaats. Uit deze en latere vermeldingen concludeerde Kenneth Kitchen dat Tell el-Mashkuta Sukkoth is en Tell el-Retaba Pitom. 5 De Targum Jonathan uit de 1e eeuw n.Chr. noemt Pitom Tanis. Alhowel dat niet klopt is wel duidelijk dat met Pitom iets anders wordt bedoeld dan op dat moment gebruikelijk was. In de Romeinse periode heette Pitom dan ook niet Pitom, maar Ero, een afkorting van het Griekse Heroonpolis. 6

In zowel Tell el-Mashkuta als Tell el-Retaba is vooral veel gevonden uit de Tweede Tussenperiode en het Nieuwe Rijk. Door een paar stenen vaten die in Tell el-Retaba gevonden werden is te concluderen dat Tell el-Retaba al in het Oude Rijk bewoond werd, maar dat kan niet worden bevestigd. 7 De met zekerheid bekende oudste delen van de stad komen uit het Middenrijk.

Volgens De profetie van Neferti bouwde Ameny (Amenemhat I) de Muren-van-de-Heerser, om te voorkomen dat de Aziaten Egypte nog binnen zullen vallen. Het verhaal van Sinuhe, dat na een korte introductie begint met Amenemhats dood, noemt deze Muren-van-de-Heerser, dus ze zijn ook echt gebouwd. Vijf archeologen die Tell el-Retaba hebben onderzocht combineren deze Muren met de Instructie van koning Merikare, uit de Eerste Tussenperiode, en trekken de conclusie dat toen of in het Middenrijk een combinatie van moerassen, meren, kanalen en muren werd gebruikt om de noordoostelijke grens te verdedigen. Meren en moerassen vormen een natuurlijke verdedigingslinie, en door ze via kanalen te verbinden met een rivier, een van de suggesties aan Merikare, kan je voorkomen dat ze uitdrogen en een vijand er makkelijk doorheen komt. De muur die stond in Tell el-Rebeta, waarvan stenen zijn hergebruikt in de tijd van dynastie XIX, kan een deel van de Muren-van-de-Heerser zijn. Deze liep mogelijk door tot aan Tell el-Maskhuta; aan de buitenkanten van deze plaatsen liggen moerassen. Dat kan het begin zijn van beide steden. 8

De naam Per-Atum werd oorspronkelijk geschreven zonder het determinatief voor stad; dat verscheen pas in de Derde Tussenperiode. 9 Per-Atum zal daarvoor een andere functie hebben gehad. Dat het volgens de Septuagint een versterkte stad was is een aanwijzing dat de theorie over Amenemhats Muren-van-de-Heerser kan kloppen. Als voorraadstad was het mogelijk bedoeld om legers te bevoorraden die onderweg waren naar Azië.

Raämses

Raämses, de andere stad, wordt meestal geïdentificeerd met Pi-Ramesse, de nieuwe hoofdstad die Ramses II (1043-977) aan het begin van zijn regering uitkoos. 10 Hier zijn alleen twee argumenten tegen.

Donald Redford denkt dat als de hoofdstad bedoeld werd de stadsnaam net als Pitom met Pi- hoort te beginnen, en wijst de identificatie af. Wel is Raämses een uitstekende weergave van Ramses II’s eigen naam. In het Egyptisch werden geen klinkers opgeschreven, maar zijn naam werd door de Hethieten, zijn belangrijkste tegenstanders, net als in de Bijbel uitgesproken met twee klinkers tussen de R en de M. 11 De stad wordt in het Egyptisch bovendien altijd pr r‘-mś-sw (en langere varianten) genoemd, nooit alleen r‘-mś-sw. 12

Het is dus onduidelijk waarom de Bijbelse stad niet Piraämses heet. Een verklaring hiervoor is mogelijk het feit dat in Ramses II’s dynastie regelmatig de titel “the god X of Ramses” voorkomt; het zou betekenen dat de stad soms ook Raämses werd genoemd. Helaas is ook onduidelijk of hier Pi-Ramesse wordt bedoeld of de koning; er bestaan voor- en tegenstanders van beide interpretaties. 9 Daarentegen komt ook in het Nieuwe Rijk soms de spelling zonder Pi- voor. 13 Raämses is dan gewoon een spellingsvariant van Pi-Ramesse.

Het tweede argument tegen de identificatie is de schrijfwijze. Raämses is geschreven met een samech in plaats van een sin. Oorspronkelijk werden zowel de Egyptische ś als š in het Hebreeuws geschreven met een sin; pas vanaf 14 of na 15 dynastie XXV (726-656) werd ś een samech en š een sin. Dat is keurig aan te tonen vanuit de Bijbel. 16 Daarentegen zijn een paar andere heel oude namen met een Egyptische ś ook geschreven met een samech. Pathros, van de Patrusieten, een van de Egyptische volken (Gen 10:14), komt van p3-t3-rśj, “het land van het zuiden”. De naam Asenath, van Jozefs vrouw (Gen 41:45), komt van Nś-N.t, “behorend bij Neith”. 17 Het woord zepheth (pek, Ex 2:3), dat geschreven is met een tsade, is een leenwoord en afgeleid van het Egyptische śft. 18 Samen openen deze uitzonderingen op de regel de mogelijkheid dat de Egyptische ś in het Hebreeuws voor dynastie XXV een enkele keer ook op andere manieren kon worden weergegeven dan alleen met een sin.

Het eerste argument is te weerspreken als een spellingsvariant en het tweede argument is te weerleggen. Ik identificeer Raämses daarom zonder twijfel met P-Ramesse. Dat heeft te maken met de geschiedenis van Pi-Ramesse in combinatie met die van Tell el-Retaba, ofwel Pithom. Beide steden zijn namelijk in dezelfde tijd gebouwd met mogelijk hetzelfde doel. Daarnaast is er de Targum Jonathan uit de 1e eeuw n.Chr., die Raämses (Ex 1:11) en Rameses (Ex 12:37) beide Pilusin noemt. Dit is Pelusium. 19 Pelusium ligt in het uiterste noordoosten van de Delta, aan de kust van de Middellands Zee, maar de Israëlieten namen juist niet de kustroute (Ex 13:17). Wel duidelijk is het idee dat met Rameses iets anders wordt bedoeld dan op dat moment gebruikelijk was.

Pi-Ramesse werd dan wel door Ramses gebouwd, maar werd al veel langer bewoond. Het is gebouwd op een verlaten deel van Avaris, het huidige Tell el-Dab’a, de hoofstad van dynastie XV uit de Tweede Tussenperiode. 20 De wortels van de stad liggen aan het begin van het Middenrijk. In de tijd van Amenemhat I, wiens naam hier is gevonden op een paar scarabeeën (zegels), werd met lemen bakstenen een stad van minstens 342 heel kleine huizen gebouwd, om de grenzen van zijn macht verder naar de oostelijke grenzen te verleggen. Volgens Ernst Czerny kan deze kolonisatie een onderdeel zijn geweest van Amenemhats verdedigingswerken. 21 Dat zijn de hierboven genoemde Muren-van-de-Heerser. Voor de details, zie hier.

Amenemhat I

De geschiedenis van zowel Pitom als Raämses kan worden teruggevoerd op Amenemhat I, de stichter van dynastie XII. Beide steden waren mogelijk een onderdeel van zijn belangrijkste verdedigingswerken in het oosten van de Delta, de Muren-van-de-Heerser; dat verklaart waarom de Septuagint hen “versterkte steden” noemt.

Dat dit meer dan alleen mogelijk is blijkt uit Josephus. Volgens hem vergaten de Egyptenaren na een tijd hoe Jozef (1915-1805) hen geholpen had, en kregen ze een afkeer van de Israëlieten. Toen een nieuwe familie aan de macht kwam werd besloten om de Israëlieten te onderdrukken. Ze moesten een groot aantal kanalen graven vanaf de rivier, en muren voor hun steden bouwen en wallen, die de rivier zouden bedwingen, en zorgen dat het water niet meer zou stilstaan als het over zijn eigen oevers liep. 22 In het Boek van Jasher, wat voor de farao’s tijdens de periode van de slavernij betrouwbaar is, staat dat de Israëlieten niet alleen Pitom en Raämses bouwden, maar ook “built and fortified all the land of Egypt and its walls” (Jasher 65:31).

Dit zijn, naast het tegenhouden van Aziaten, uitstekende beschrijvingen van de Muren-van-de-Heerser. Het belangrijkste is dat Josephus Pitom en Raämses negeert en in plaats daarvan de onderdrukking met deze bouwprojecten begint.

Heel Exodus 1:8-11 past bij Amenemhat I:

“Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had.”

Volgens Josephus betekent dit dat een nieuwe familie aan de macht kwam. Amenemhat was een “nieuwe koning” in de zin dat hij een nieuwe dynastie begon, die losstond van alle vorige dynastieën.

Jozefs farao heerste in ieder geval in het noorden van Egypte; daar kreeg Jozefs familie land toegewezen. Amenemhat kwam uit Thebe, in het zuiden, en stichtte in het noorden een nieuwe hoofdstad, Itj-tawy-Amenemhat, wat ook de Residentie werd genoemd. 23

“Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij. Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.”

Let op het woord ook. Dit ontbreekt in de NBV, maar staat wel in de grondtekst. Vlak voor de slavernij begon was er dus een ander volk dat zich in een oorlog aansloot bij de vijanden van Egypte, tegen Egypte streed en uit het land wegtrok. Aan het begin van Amenemhat I’s regering komen berichten over een burgeroorlog waarin verschillende volken meestreden; zie hier.

Amenemhad bouwde de Muren-van-de-Heerser zodat de Aziaten niet meer binnen konden komen. Maar wat moest hij met de Israëlieten, een groep Aziaten die al in Egypte woonde? Salomo, die ook uitgebreid bezig was met verdedigingswerken (1 Kon 9:17-19), vond het logisch om iedereen die niet tot zijn eigen volk behoorde, te dwingen tot herendienst (1 Kon 9:20-24). Hetzelfde overkwam de Israëlieten door de bouwer van Pitom en Raämses.

“En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadsteden: Pitom en Raämses.”

Pitom en Raämses waren, volgens de theorieën van de archeologen, onderdelen van Amenemhats Muren-van-de-Heerser. Josephus bevestigt dat door precies te zeggen hoe de Muren volgens hun theorieën in elkaar staken en het Boek van Jasher door het over andere verdedigingswerken te hebben.

Alleen onder Amenemhat I werd een oorlog tegen verschillende volken gecombineerd met de verdediging van Egypte en de bouw van Pitom en Raämses. Ik identificeer hem daarom als de farao van de slavernij.

Palmanothes

Slechts één keer wordt een mogelijke naam van de farao van de slavernij genoemd. De Joodse historicus Artapanus schreef dat de Joden slecht behandeld werden door koning Palmanothes van Egypte. Palmanothes bouwde twee steden, en één daarvan was Heliopolis, een stad die ook in de Septuagint-versie van Exodus 1:11 opduikt. Het is mogelijk om (P)a(l)man(o)th(es) als een verwringing van de naam Amenemhat te zien; zie hier.

Onderwijzingen van Amenemhat

In de Onderwijzingen van Amenemhat maakt Amenemhat twee opmerkingen die mogelijk met de Israëlieten te maken hebben. In secties 6-8 vertelt hij dat, toen hij na het diner een dutje deed op zijn bed, een man probeerde een aanslag op hem te plegen. Hij werd wakker toen zijn bodyguard de man al had vermoord. Daarna volgt sectie 9:

Had women ever raised troops?
Had rebels ever been nurtured within the home?
Had water ever been opened up, while the canals were being dug,
And with locals at their tasks?
No disaster had come up behind me since my birth.
Never had the like happened – my moment was that of doer of valiant deeds.

Midden in een rijtje van in Amenemhats tijd onmogelijke dingen staat dat het water niet vast begint te stromen terwijl de lokale bewoners de kanalen nog graven. Kanalen waren een onderdeel van de Muren-van-de-Heerser. Herodotus noemt Patumus (Pitom) “de Arabische stad”, in de buurt van Bubastis. 3 De nomos Arabië was een deel van Gosen, waar Israël woonde; zie hier.

Het is mogelijk dat deze kanalen elders werden gegraven. Het is ook mogelijk dat deze opmerking alleen bedoeld is om aan te geven hoe belachelijk de aanslag was. Maar de combinatie van troepen leiden, rebellen en kanalen is opvallend als je de burgeroorlog uit Exodus 1:10 en Amenemhats beginjaren erbij betrekt. De combinatie staat dan in omgekeerde chronologische volgorde, wat logisch is, want het begint bij de aanslag en eindigt bij Amenemhats geboorte.

De woorden “locals at their tasks” doen denken dat het hier niet om slavernij gaat, maar om een opgelegde taak. Ook het begin van de slavernij is vanuit een Egyptisch perspectief zo op te vatten. In Exodus 1:11 wordt het woord dwangarbeid gebruikt. Het Hebreeuwse woord hiervoor is siblah, wat geen slavernij betekent, maar last. Dit woord wordt ook gebruikt bij de introductie van de onderdrukking (Ex 1:11). De Israëlieten noemden zich tegenover de farao ebed (Ex 5:16), wat zowel slaaf als dienaar betekent. Dit woord wordt ook gebruikt voor de dienaren die in de buurt van de farao werkten (Ex 5:21, 7:10, 20, 8:9, etc.). Ook toen Mozes naar Midian vluchtte, veertig jaar voor de exodus (Hand 7:23), zag hij alleen dwangarbeid (Ex 2:11). Pas later heet Egypte het slavenhuis (Ex 13:3, Deut 8:14).

In sectie 12 staan Amenemhats successen:

I trapped lions and brought away crocodiles.
I subdued the people of Nubia (Cusj), and brought away the Medjay (Cusjieten).
I made the Asiatics do the dog walk.

Volgens een voetnoot bij de vertaling staan honden symbool voor dienaren. De Israëlieten, een groep van Aziaten, waren Amenemhats dienaren.

Helaas noemt Amenemhat de Aziaten alleen styw, wat algemeen Aziaten betekent. Bovendien staan ze na zijn militaire successen in Cusj. Het gaat daarom waarschijnlijk niet over de Israëlieten, maar over een Aziatische oorlog.

Senusrets obelisk 24

“On, dat is Heliopolis”

On was volgens de Septuagint de derde stad die de Israëlieten voor de farao bouwden. Hier was Jozefs schoonvader priester (Gen 41:45), dus de stad was al eeuwenoud toen Amenemhat I zelfs maar geboren werd. Ze heette in het Egyptisch I͗wnw (Iunu) en werd later Aven genoemd (Ez 30:17). Heliopolis betekent zonnestad en is ongetwijfeld vernoemd naar de Egyptische aanbidding van de zon als Atum, want hier stond zijn belangrijkste tempel.

Ook uit de opgravingen blijkt dat On al veel ouder was dan Amenemhat. Onder bebouwingslagen uit het late Middenrijk en de Tweede Tussenperiode werden gebouwen uit dynastie VI gevonden. 25 In de grote tempel lag een fragment van een albasten vaas, met daarop de titels van Merenre uit VI. 26 Er zijn ook fragmenten gevonden van de naos (tempel) van Djoser uit dynastie III 27, helemaal aan het begin van het Oude Rijk.

Amenemhats dynastie bouwde hier ook. De stad is alleen zo ernstig verwoest dat ongeveer het enige wat nog overeind staat een obelisk van Senusret I (1570-1525) is, Amenemhats zoon en opvolger. Ramses II herbouwde in Atums tempel vier roodgranieten standbeelden van Senusret I. 28 Onder Senusret I en zijn opvolgers van het Middenrijk werd hier veel gebouwd en begraven, in wat nu de wijk el-Matariya van Caïro is. 29 Daarvan is helaas alleen nog een laag van 50 centimeter puin over. 30 Als de Septuagint gelijk heeft over de vermelding van On waren in ieder geval een deel van de bouwers Israëlieten, maar dat valt dus niet te controleren.

laatste wijziging: 18 oktober 2022
30 september 2023: toegevoegd Kitchens identificaties van Tell el-Mashkuta als Sukkoth en Tell el-Retaba als Pitom, toevoeging de vermeldingen van Pitom en Raämses in de Targum Jonathan
26 oktober 2023: het stukje Onderwijzingen van Amenemhat herschreven
20 januari 2024: toegevoegd de alinea over Palmanothes
15 april 2024: toegevoegd de opmerking over “locals at their tasks”. Iets verduidelijkt.

  1. https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=60934964[]
  2. Anati (2001), hoofdstuk 9[]
  3. Herodotus, Histories, boek II, 158[][]
  4. Schipper (2015), p. 270[]
  5. K. A. Kitchen, On the Reliability of the Old Testament (2003), p. 257-259[]
  6. K. A. Kitchen, On the Reliability of the Old Testament (2003), 258[]
  7. Anna Wodzińska, Pottery and chronology. Preliminary remarks on ceramic material from Tell el-Retaba, in Under the Potter’s Tree (2011), p. 1015[]
  8. Jozef Hudec, Miroslav Černý, Emil Fulajtár, Khaled Fareed en Mustafa Nour el-Din, Discoveries on Fortifications at Tell el-Retaba, in Asian and African Studies, Volume 27, Number 1 (2018), p. 27-41[]
  9. Donald B. Redford, Exodus I 11, in Vetus Testamentum, Vol. 13, Fasc. 4 (okt. 1963), p. 409-410[][]
  10. Schipper (2015), p. 267[]
  11. Donald B. Redford, Exodus I 11, in Vetus Testamentum, Vol. 13, Fasc. 4 (okt. 1963), p. 408-410[]
  12. Schipper (2015), p. 272[]
  13. James K. Hoffmeier, The Search for Migdol of the New Kingdom and Exodus 14:2: An Update, in Buried History 44 (2008), p. 6[]
  14. Redford, The Land of Ramesses, p. 1-2[]
  15. Schipper (2015), p. 273-274[]
  16. Schipper (2015, p. 273-275[]
  17. Schipper (2015), p. 274-275[]
  18. Benjamin J. Noonan, Egyptian Loanwords as Evidence for the Authenticity of the Exodus and Wilderness Traditions (2019), p. 52[]
  19. Gill’s Exposition of the Entire Bible, commentaar op Numbers 33:3[]
  20. Manfred Bietak, The Palatial Precinct at the Nile Branch (Area H)[]
  21. Ernst Czerny, The orthogonal planned settlement of the early Middle Kingdo (F/I, stratum e)[]
  22. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.9.1[]
  23. Dorothea Arnold, Amenemhat I and the Early Twelfth Dynasty at Thebes (1991), p. 14[]
  24. Public Domain[]
  25. Area 200: The Temple at Suq el-Khamis[]
  26. Aiman Ashmawy, Max Beiersdorf en Dietrich Raue, The Thirtieth Dynasty in the temple of Heliopolis[]
  27. Area 232: Army Camp[]
  28. Aiman Ashmawy en Dietrich Raue, The temple of Heliopolis: excavations 2012-14[]
  29. Gianluca Miniaci, The historical and archaeological reliability of the Middle Kingdom ’tomb group’ from el-Matariya (Heliopolis), in Egitto e Vicino Oriente, XLI (2018), p. 90-91[]
  30. Mohammed Abd el-Gelil, Reda Suleiman, Gamal Faris en Dietrich Raue, Preliminary Report on the work of the Egyptian-German Mission at Matariya / Heliopolis in Autumn 2005[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *