Categorieën
4. Middenrijk Exodus

Exodus: Amenemhat I’s oorlog en Exodus 1:10

Standbeeld van Amenemhat I, degene die de Israëlieten twee steden liet bouwen (Ex 1:11) 1

Inleiding

Vlak voor de slavernij begon in Egypte was er oorlog in Egypte. Dat is te concluderen uit Exodus 1:8-10: “Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had. Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij. Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.”

Dit is de vertaling van de HSV. De NBV mist hier het woord “ook”, maar dat staat wel in de grondtekst. Dat woord is voor deze post de belangrijkste clue: vlak voor de slavernij begon was er kennelijk een ander volk in Egypte, dat zich aansloot bij de vijanden van de koning, tegen hem streed en uit het land wegtrok. De Israëlieten konden een voorbeeld aan hen nemen, dus de vijanden waren op dit moment nog een bedreiging. De slavernij begon dan kort na de oorlog van dit andere volk.

Aan het begin van de onderdrukking moest Israël voor de farao twee steden bouwen (Ex 1:11). Deze farao is Amenemhat I (1590-1561), want de geschiedenis van beide steden kan worden teruggevoerd tot zijn tijd. Een extra controle voor deze identificatie is dat in Amenemhats tijd, of hoogstens kort daarvoor, in Egypte moet zijn gevochten.

Hermopolis

Het schrijven van deze post begon bij een heel ander onderdeel van het onderzoek, namelijk naar de nomarchen van Hermopolis uit de Eerste Tussenperiode en het begin van het Middenrijk. In de tijd van nomarch Neheri I (geschat op ca.1590-1575) wordt in een paar graffiti uit de steengroeve van Hatnub, die bij de nomos van Hermopolis hoorde, een burgeroorlog genoemd.

In graffiti 25, van Neheri’s zoon Kay, wordt deze burgeroorlog gedateerd op een anoniem jaar 5, dat van Amenemhat I bleek te zijn 2; het is dan 1586/5. Kay schreef dat hij de inwoners van zijn stad beschermde toen ze vluchtten voor een binnenvallend leger. Dit leger bestond uit Boven- en Beneden-Egyptenaren, die zich hadden verenigd met md3 (Medja), w3w3.t (Wawat) en nḥsy (Nubiërs, de Bijbelse Cusjieten) en ‘3m.w (Aziaten). Neheri was een bondgenoot van een anonieme koning: “The king said: ‘Make for yourself a fighting company, for I am with another fighting company'”. Neheri vocht, maar de vertalers zijn het er niet over eens of dat tegen of met de “fighting company of the king on the day of fighting” was. In graffiti’s 23 en 24, die over dezelfde oorlog gaan, worden “a day of plunder”, “a day of rebellion”, “years of famine” en een “period of fear for (or: on account of) the royal palace” genoemd. Kay en zijn broer Djehutynakht redden hun stad “from the terrible fear of the royal palace on the day of fighting”. 3

Uitdrukkingen als “the period of fear of the royal palace” worden vaak gebruikt in deze oorlogsgraffiti. 4 Dat Neheri van een koning de opdracht kreeg om een leger samen te stellen, betekent dat hij een bondgenoot was van de ene koning en ze vochten tegen de eigenaar van een ander koninklijk paleis. Omdat de jaartelling die van Amenemhat I bleek te zijn, zal hij de bondgenoot zijn. Open blijft voorlopig nog de naam van de bondgenoot.

Tjehemau

Ook generaal Tjehemau, die afkomstig was uit Cusj, schreef over een oorlog binnen Egypte. Aan het begin van zijn inscripties noemt hij Nebhepetre (Mentuhotep II, 1647-1596): “The year of my beginning to fight during the reign of Nebhepetre in the army”, maar dat is alleen het startpunt van zijn carrièrre. Tjehemau plaatst dit startpunt namelijk in het verleden. Harco Willems denkt dat Tjehemau’s oorlog in de tijd van Neheri I thuishoort. 5 Dat is goed mogelijk. Tjehemau noemt geen latere koning, maar zijn schrijfwijze van Nebhepetre werd pas in het laatste deel van Mentuhoteps regering gebruikt. 6 Hij gebruikt bovendien het woord š3‘, dat betekent dat hij tijdens het schrijven al een lange carrière achter de rug had 7.

Het eerste deel van de oorlog was tegen de Aziaten van Djaty. “He (the king) traversed the entire land, having decided to slaughter the ‘Amu of Djaty. When it would approach (in opposition), Thebes was in flight. It was the Nubian (Tjehemau) who brought about the rally. Then he (the king) overthrew Djaty, with the result that he raised sail in sailing southwards.” 8 In Deir el-Bahari, bij Thebe, en de tombe van Intef in Thebe zijn scènes uit de late Eerste Tussenperiode of het vroege Middenrijk, waarin Egyptenaren samen met Cusjitische troepen een bolwerk met Aziaten aanvallen. 9 De tombe van Intef hoort alleen niet bij deze periode, want bij deze scène staat een vorm van Mentuhotep II’s naam die past bij het midden van zijn regering. Mentuhotep vocht bovendien ook tegen Aziaten. 10

Na de reis naar het zuiden werd in Cusj gevochten, 11 wat over Djaty helaas alleen zegt dat het ergens ten noorden daarvan lag. 12 De gevechten verplaatsten zich uiteindelijk van Opper-Egypte naar waarschijnlijk de Faiyum. 13 Uit Tjehemaus inscripties: “… to flee (?) before the northern king. Then it assembled the fleet (?)/warriors … that it might traverse all its districts, the entire land … in order to leap up her/to rise early for her. Tjehemau sailed north like a lion … the Son of Re, the Bỉty-king, together with this army of his which he fetched. When he tasted of combat, his arm was strong through what he did for the north.” 14

Tjehemau schoot dus het noorden te hulp. Vanuit het oogpunt van een Cusjiet kan dit volgens Willems Egypte als geheel betekenen en hij identificeert deze koning dan ook met degene die Djaty innam. 15 Het noorden werd alleen nooit door een Cusjiet gebruikt voor Egypte als geheel. 16 Tjehemau schrijft bovendien dat hij “all its districts, the entire land” doorkruiste om de noordelijke koning te hulp te schieten; dit gevecht zal in de Delta zijn uitgevochten. In deze paar zinnen noemt hij het noorden maar liefst drie keer, en dat woord ontbreekt volledig in de regels over de inname van Djaty. Zowel de naam Djaty als shen Sobek, ofwel de Faiyum, hebben het determinatief voor “heuvelland” of “buitenland”. 17 De koning van het noorden is dus een ander dan degene die Djaty innam.

De gevechten in het noorden waren de laatste. Tjehemau werd juichend ontvangen in Opper-Egypte: “Going down to the district of Thebes; finding it standing upon the riverbank: “They planned combat. The opposition fell, having fled because of me therein!” That is how it (Thebes) speaks in the district of Thebes. I was coming, that the upper road itself might be pleasant. I opened the doors, so that I might arrive (succesfully) (?).” 18

Andere bronnen

Meer bronnen uit de tijd van Amenemhat I hebben het over een oorlog binnen Egypte, of over rebellen.

Khnumhotep II, een latere nomarch van Beni Hasan, schrijft dat zijn opa van moederskant aangesteld was als districtshoofd van Menat-Khufu onder Amenemhat I, en dat dit de koning was die “drove out wrong, arisen as Atum (zonnegod)”, omdat de nomes elkaars grenzen niet meer respecteerden. Deze opa is mogelijk Khnumhotep I. Volgens I’s autobiografie zeilde hij namelijk naar het zuiden(?), waar Amenemhat “came back ˹rejoicing(?) the land(?)˺, for he had dispelled him from the Two Banks (Egypte); the nḥsy (Cusjieten) were defeated and weakened, the st.ty.w (Aziaten) had fallen through his sword.” Niks in de tekst doet volgens Harco Willems denken dat dit gevecht buiten Egypte was. In I’s tombe staan Egyptenaren afgebeeld die vechten tegen andere Egyptenaren. 19 I’s tekst gaat bovendien verder: “he seized the lowland, the highlands, in the two regions ˹… …˺ with the people […] remain in their positions”. 20

In sectie 9 van de Onderwijzingen van Amenemhat (I) heeft Amenemhat het over het aanvoeren van troepen in combinatie met rebellen en het graven van kanalen. Deze kanalen kunnen een onderdeel zijn van de Muren-van-de-Heerser, een serie verdedigingswerken in de oostelijke Delta om Egypte te beschermen tegen invallen van Aziaten; deze bestonden onder andere uit kanalen. Pitom en Raämses, de twee steden die Israël moest bouwen van Amenemhat, waren hier waarschijnlijk ook een onderdeel van; zie hier.

Amenemhat veranderde tijdens zijn regering zijn titulatuur. Zijn eerste Horus- en Nebty-namen waren beide Sehotepibtawy, “degene die het hart van de Twee Landen (Egypte) tot rust brengt”, en zijn Gouden Horus-naam was “de vereniger”. 4 Hierna noemde hij zich Wehem-mesut, Herhaling van geboortes (Renaissance). Ruim zeven eeuwen later riep Ramses XI, toen hij in 858/7 de macht over Egypte overnam van Ramses X, een nieuw tijdperk uit dat hij Wehem-mesut noemde. “Er is niets nieuws onder de zon” (Pred 1:9), dus ook Amenemhat kan binnen Egypte een tegenstander hebben verslagen.

Al dit vechten met zowel Egyptenaren als buitenlanders vond plaats binnen Egypte, maar het lijkt niks te maken te hebben met de vereniging van Egypte door Mentuhotep II (1647-1596); geen van de bronnen noemt Heracleopolis, de hoofdstad van dynastieën IX-X die door Mentuhotep werden verslagen. Ook is nergens in Mentuhoteps tijd een hongersnood zoals in Neheri’s inscripties bekend. Als degene die Amenemhat volgens de Khnumhoteps verdreef dezelfde tegenstander was als in Neheri’s inscripties, was dit de eigenaar van het paleis waar angst vanuit ging. 21

Tenslotte is er een tekst van Amenemhats generaal Nesumontu uit jaar [2]4 (1567/6), een tijd na de burgeroorlog: “Repecting [very] word of this tablet, it is truth, which happened by my arm, it is that which I did in reality. There is no deceid, and there is no lie therein. I ˹defeated˺ the Asiatic Troglodytes (grotbewoners), the Sand-dwellers. I overthrew the ˹strongholds˺ of the ˹nomads˺, as if ˹they had never˺ been. ˹I˺ cursed through the field, I went forth ˹before those who were˺ behind their defences, without [my] equal therein, by command of Montu (de Egyptische oorlogsod), to him who followed the plan of […]” 22 De Zandbewoners waren de bewoners van de Sinaïwoestijn. Dit heeft daarom niet per se met de burgeroorlog te maken, maar de woorden “to him who followed the plan of […]” passen er wel bij. Als zij de Aziaten van Djaty zijn hadden ze mogelijk te maken met degene die volgens de Khnumhoteps verdreven was uit Egypte.

De koning van het noorden en het Boek van Jasher

Uit bovenstaande teksten blijkt dat er tijdens de burgeroorlog drie koningen in Egypte waren: Amenemhat I, de koning van het noorden die militaire hulp kreeg van Tjehemau en de eigenaar van het koninklijk paleis waar de angst in Neheri’s inscripties vandaan komt. De koning van het noorden en de eigenaar van het paleis waren niet dezelfde personen, want zowel Tjehemau als Neheri vochten in dienst van Amenemhat.

In mijn chronologie is deze koning van het noorden Pepi II (1654-1560) van dynastie VI. Uit deze periode is er eigenlijk niets bekend van zijn regering; zijn laatste zekere datering kwam uit het jaar na de 31e veetelling (1618). Pepi II wordt vermeld op een reliëf in de Sinaïwoestijn in het jaar van de tweede veetelling van het Noorden en het Zuiden. In een voetnoot bij de vertaling staat dat het opmerkelijk is dat het Noorden eerst wordt genoemd 23, maar als hij niet de enige koning was in Egypte klinkt dat logischer.

In het Boek van Jasher staat dat de Israëlieten tot slaven werden gedwongen door een koning die 94 jaar regeerde. Dat was een direct gevolg van hun rol in een oorlog. (Jasher 65:1-8). In deze oorlog trokken de Edomieten, de kinderen van het oosten (zie Gen 29:1 en Richt 6:3), de Ismaëlieten en de Kittiërs tegen Egypte op. Na een eerste succes, ze wonnen een veldslag tegen de Egyptenaren, werden ze verslagen door de Israëlieten en achternagezeten tot de grenzen van Cusj. (Jasher 64:1-38) Andere details van Jasher, over de koningen in deze periode, passen bij de dynastie van Pepi II; zie hier. Interessant is dat Jashers oorlog duidelijke parallellen heeft met de burgeroorlog:

  • Er werd alleen binnen Egypte gestreden.
  • Er was een groep Aziaten in Egypte die niet de Israëlieten waren.
  • Deze Aziaten sloten zich aan bij Egyptes andere tegenstanders. Een verschil is dat Jasher de meevechtende Cusjieten uit de inscripties van Neheri en Khnumhotep I overslaat, maar Jasher focust op Aziaten.
  • In Jasher streden de Egyptenaren in het noorden, Tjehemau’s laatste gevecht vond plaats in het noorden.
  • Jashers Egyptenaren vochten samen met de Israëlieten, die hun tegenstanders versloegen tot aan de grenzen van Cusj. Tjehemaus Egyptenaren vochten samen met Cusjieten en mogelijk Zandbewoners. 16
  • Pepi II is de enige farao die langer dan Ramses II (66 jaar) regeerde, maar liefst 94 jaar, net als de koning uit Jasher.
  • Zowel Jashers Egyptenaren als Tjehemau namen geen koning van Egypte mee in de strijd.
  • Zowel volgens Jasher als Tjehemau was na het vechten in het noorden de oorlog afgelopen.

Als laatste zijn er nog overeenkomsten tussen Jasher en het verslag van Amenemhats generaal Nesumontu:

  • Nesumontu vocht tegen degenen die zich achter de bewoners van de Sinaïwoestijn bevonden, waar Edom lag, in Jasher het thuis van de belangrijkste groep Aziaten.
  • Het duurde minstens 18 jaar voordat de farao die 94 jaar regeerde, weer angst voelde voor een inval van Edom. Hij kwam in actie, niet door te vechten, maar door de Israëlieten aan zwaarder werk te zetten. (Jasher 66:1-7) Tussen Amenemhats burgeroorlog en de strijd van Nesumontu zat, volgens de datering van de oorlogsinscriptie van Neheri’s zoon Kay, 19 jaar.

De tegenstander

Neheri I streed met een koning tegen een koning; Khnumhotep I schrijft dat Amenemhat “him” verdreef uit Egypte en Knumhotep II dat diegene “wrong” was. Amenemhats tegenstander zal een koning zijn geweest. Maar wie?

Een belangrijke kandidaat is Seankhibre, ofwel Horus Seankhibtawy. Hij is alleen bekend van een architraaf uit Heliopolis en niet in te delen in een dynastie, maar kan worden gedateerd in de vroege jaren van Amenemhat I. 24 Heliopolis ligt in het zuidoosten van de Delta; Tahpanhes, waar de Edomieten van Jasher streden, ligt in de oostelijke Delta. Dit is het noorden waar Tjehemau een koning die in het nauw zat te hulp schoot.

Een mogelijke bondgenoot van Seankhibre is een van de drie koningen die in Beneden-Cusj, direct ten zuiden van Boven-Egypte, worden genoemd; dit zijn Qakare Iny, Iyibkhentre en Wadjkare Segerseni. De eerste wordt in 15 inscripties vermeld, de tweede in 3 en de laatste in slechts 2. Door de structuur van hun Horus- en Nebty-namen passen ze het beste bij de periode Mentuhotep III (1596-1584)-Amenemhat I. Niet iedereen was het eens met de verhuizing van Amenemhat van Thebe naar zijn nieuwe hoofdstad in het noorden; verschillende Egyptenaren vluchtten naar Cusj. Een niet bij naam genoemde zoon van Segerseni schrijft dat hij zijn vijanden ten noorden van de plaats “House of Sen-Bebet” versloeg, bij Khor Dehmit vlak bij Aswan, maar of dat iets te maken had met de burgeroorlog is onbekend. In jaar 29 (1562/1) versloeg Amenemhat de Cusjieten van Wawat, die tegen hem in opstand waren gekomen. 25

De Cusjieten waren al langer tegenstanders van Amenemhat; al in jaar 1 (1590/89) was hij in Cusj om te vechten. 26 Henu, de rentmeester van Mentuhotep III, schreef in jaar 8 (1589/8) over “the day of warding off fighting” en “a year of epidemy” 19; dit is één jaar na Amenemhats eerste gevecht in Cusj en drie jaar voor de burgeroorlog. Wie er bevochten werd is zoals wel vaker onbekend, omdat de Egyptenaren hun tegenstanders nooit bij naam noemden. Maar als Amenemhat verloren had in Cusj kan het een opmaat zijn naar de burgeroorlog.

Exodus 1:10

De koning van de slavernij zei: “Kom, laten wij er (de Israëlieten) verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.” Dit moet een reële dreiging zijn geweest, want eerder deden de Egyptenaren niks van grote betekenis tegen de Israëlieten, hoewel zij machtig waren geworden (vers 7). Zolang Amenemhat de farao die Israël aan het werk zette in vers 11 passen alle details uit vers 10 bij de burgeroorlog aan het begin van zijn regering.

“aansluiten bij onze vijanden”: de vijanden waren na de burgeroorlog nog steeds een bedreiging. Pas aan het eind van Amenemhats regering werden de Aziaten en Cusjieten van Wawat ook buiten Egypte verslagen.

“tegen ons strijden”: Tjehemau schoot de koning van het noorden te hulp die in het nauw zat; dit is mogelijk Pepi II, die op andere gronden geïdentificeerd is als de koning van de slavernij. Amenemhat I en zijn bondgenoten, waaronder Khnumhotep I en Neheri I, werden door een niet bij naam genoemde tegenstander aangevallen.

“en uit het land wegtrekken”: volgens Khnumhotep I verdreef Amenemhat “him” uit Egypte, volgens Khnumhotep II was dat een “wrong” iemand, volgens Jasher vluchtten de Edomieten het land uit. Nesumontu vocht tegen degenen die zich achter het gebied van de Zandbewoners verschuilden; deze groep had zich aangesloten bij iemand van wie de naam of titel helaas afgebroken is, maar was ongetwijfeld een vijand van Egypte. Achter dit gebied van de Zandbewoners lag Edom.

Conclusie

Vanuit alleen Egypte is er geen compleet beeld van de oorlog te krijgen. Het is pas in combinatie met Exodus 1:10 dat de oorzaak naar boven komt, een koning die zich aansloot bij de Aziaten van Djaty en Cusjieten, mogelijk die van Wawat en mogelijk degenen tegen wie Amenemhat I in jaar 1 gevochten had, en samen met hen Amenemhat aanviel, waarna een groep Aziaten werd verslagen en het land uit trok. Dat is een uitstekende reden om na de oorlog de Muren-van-de-Heerser te bouwen en de Aziaten voortaan buiten het land te houden. Het enige dat overbleef binnen Egypte waren de Aziaten die daar al generaties lang woonden. Er moest een oplossing worden gevonden om te voorkomen dat zij zich ook tegen Egypte zouden keren.

Deze oorlog is daarom een extra reden om Amenemhat I aan te wijzen als de farao van de slavernij. De slavernij begon dan kort na 1586/5, het jaar van de burgeroorlog.

laatste wijziging: 9 september 2023

  1. By Juan R. Lazaro, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=46132601[]
  2. Gestermann (2008), p. 9-10[]
  3. Willems [1985], p. 95-96, met voetnoot 112[]
  4. Willems [1985], p. 101[][]
  5. Willems [1985], p. 96-98[]
  6. Brovarski (2010), p. 59-60[]
  7. Brovarski (2010), p. 59[]
  8. Darnell (2003), p. 34[]
  9. Willems [1985], p. 98, en Darnell (2003), p. 37[]
  10. Brovarski (2010), p. 61-62[]
  11. Darnell (2003), p. 38-39[]
  12. Darnell (2003), p. 37[]
  13. Darnell (2003), p. 40, 43[]
  14. Darnell (2003), p. 40[]
  15. Willems [1985], p. 98[]
  16. Brovarski (2010), p. 69[][]
  17. Brovarski (2010), p. 60[]
  18. Darnell (2003), p. 43, 45[]
  19. Willems [1985], p. 99-100[][]
  20. Ancient Records, deel I, § 465[]
  21. Willems [1985], p. 98-101[]
  22. Ancient Records, deel I, § 469-471[]
  23. Ancient Records, deel I, § 339-340[]
  24. Alexander Ilin-Tomich, King Seankhibra and the Middle Kingdom Appeal to the Living, in Gianluca Miniaci en Wolfram Grajetzki (eds.), The World of Middle Kingdom Egypt (2000-1550 BC) I (2015), p. 145-168[]
  25. Bruce Williams, Three Rulers in Nubia and the Early Middle Kingdom in Egypt, in Journal of Near Eastern Studies, Vol. 72, No. 1 (April 2013), p. 1-10[]
  26. Anthony Spalinger, Dated Texts of the Old Kingdom, in Studien zur Altägyptischen Kultur, Bd. 21 (1994), p. 279[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *