Categorieën
3. Eerste Tussenperiode Aartsvaders

Exodus 1:7 en de Eerste Tussenperiode

Stela van een boogschutter uit de Eerste Tussenperiode 1

Inleiding

Exodus 1:7 is een van de weinige verzen in de Bijbel die gaan over de tijd tussen Jozefs dood in 1805, en de slavernij in 1612. Nadat Jozefs generatie gestorven was “werden de Israëlieten vruchtbaar en breidden zij zich overvloedig uit. Ze werden talrijk en uitermate machtig, zodat het land vol van hen werd.”

In Exodus 1:8-11 begon de eerste fase van de slavernij. De farao die Israël de twee steden liet bouwen, is dankzij de namen van deze steden te identificeren als Amenemhat I (1640-1611). Omdat hij aan het begin van het Middenrijk leefde volgt dat de Israëlieten rijk waren in de voorgaande periode, de Eerste Tussenperiode. Dit is zoals de naam al zegt niet een van de bekendste periodes. Meestal wordt gedacht dat het een periode van verval was – wat een argument zou zijn tegen de identificatie van Amenemhat. In deze post wil ik laten zien dat ook de Egyptenaren in de periode voor Amenemhat rijk waren, en Exodus 1:7 uitstekend in deze tijd past.

Israëls rijkdom

Jozef was al 165 jaar overleden voordat Amenemhat op de troon kwam, maar over deze lange periode staat bijzonder weinig in de Bijbel. In Genesis staat dat ze, toen ze eenmaal neergestreken waren in Gosen, daar bleven wonen en bezit verwierven (47:27). Dat gebeurde niet meteen na de aankomst. Bij Jakobs dood in 1859 waren ze nog arm, want Jozef onderhield zijn broers en hun kleine kinderen nog (Gen 50:21).

Het eerste wat opvalt aan Exodus 1:7 is dat de Israëlieten “talrijk” werden, terwijl Israël bij de exodus “het kleinste van al de volken” was (Deut 7:7). Op dat moment waren ze met maximaal 40.000. In 1612 waren ze met duidelijk minder; het hele volk had genoeg aan twee vroedvrouwen (vers 15) en juist door de slavernij breidde het zich extra uit (vers 12, 20). Het Hebreeuwse woord achter talrijk komt van rabah, dat naast veel worden ook groot worden kan betekenen. Het zal hier daarom gaan over Israëls macht in Egypte: “Hij deed Zijn volk (in Egypte) zeer toenemen en maakte het machtiger dan zijn tegenstanders.” (Ps 105:24) De in deze psalm gebruikte versie van het woord atsam gaat specifiek over macht. Israël was dus machtig geworden in Egypte.

Een belangrijk punt hierbij is de chronologie. Levi, Jozefs enige broer van wie de leeftijd wordt vermeld, werd 137 (Ex 6:15). Hij werd geboren in of rond 1919 en stierf dan in 1782. De familie breidde zich ergens daarna flink uit, en in ieder geval naar menselijke maatstaven (Joz 24:14) ging het tot 1612 erg goed met hen.

Ik kan nergens in de Bijbel iets vinden over een verval van Egypte of de Israëlieten in deze periode, of dat de Israëlieten heersten in Egypte. De paar verzen hebben het vooral over grote rijkdom (Gen 47:27, 50:21, Ex 1:6-7, Deut 26:5-6, Hand 7:15-18, Ps 105:23-25). Israël zal daarom alleen een bijwonend volk in Egypte zijn geweest dat machtiger was dan de Egyptische koningen (Ex 1:9).

De Eerste Tussenperiode

De Eerste Tussenperiode wordt sinds haar ontdekking in de 19e eeuw n.Chr. gezien als een periode van achteruitgang en verval. Dat deze visie gebaseerd is op los zand blijkt uit een onderzoek van Juan Carlos Moreno García. 2 Veel monumenten uit de Eerste Tussenperiode zijn nogal ruw gemaakt, duidelijk niet door professionals. Dit betekent niet per se verval. Het zegt juist dat steeds meer mensen, ook van de lagere klassen, rijk genoeg werden om monumenten te laten maken.

Na dynastie IV (1829-1724) werden de piramides steeds kleiner en de graven van de gouverneurs steeds rijker gedecoreerd. Dat zou in de oorspronkelijke interpretatie betekenen dat de koningen steeds minder te zeggen hadden, maar in de geschreven bronnen en de archeologie is geen grote instorting van het rijk te vinden.

Wat wel klopt bij de oude ideeën is de decentralisatie in deze periode. Titels als “one beloved by his city”, “one beloved by all his city”, “townsman (literally: man of the town)” en “officier of the city troops (literally: living one of the town)” komen steeds vaker voor. Ankhtifi, de heerser van El Mo’alla, schrijft over zijn oorlogen in een Egypte vol ommuurde steden en forten. Anderen, zoals vermeld in de Wadi Hammamat, Dâra in Midden-Egypte en de oostelijke Delta, in Memphis en Cusj, claimden het koningschap en waren daar ook rijk genoeg voor. Ambtenaren schepten op over hun bezittingen, vee, dienaren, schepen en velden.

Bij opgravingen van begraafplaatsen in Midden-Egypte bleek dat ook gewone mensen rijk konden worden. Mensen zonder administratieve titels werden begraven met onder andere amuletten en gouden spullen, in gedecoreerde doodskisten, met stelae vol inscripties, standbeelden en dergelijke. Dit alles kon in eerdere periodes alleen betaald worden door de elite. Op monumenten noemden de eigenaren zich gewone mensen die rijk waren geworden door hun eigen harde werk. De piramideteksten, die eerder alleen op monumenten van koningen en koninginnen stonden, werden nu gebruikt door de elite en verrijkt met vele nieuwe spreuken over hun angsten en zorgen, soms over bijvoorbeeld contracten, testamenten en plichten tegenover hun familie. In de brieven die gewone Egyptenaren aan hun doden schreven noemden ze nooit hongersnoden of andere rampen, alleen problemen uit de categorieën erfenissen, verdelen van bezittingen, scheiden en schulden.

Aziaten

In plaats van de Eerste Tussenperiode te zien als een periode van economische crisis, invasies en armoede is het dus beter om deze periode te zien als een van rijkdom. Volgens dezelfde paper van Moreno García vormden onder andere Aziaten, waar ook de Israëlieten onder vielen, een onuitwisbaar onderdeel van de Egyptische samenleving.

De voorloper van Avaris (het Bijbelse Raämses) werd tijdens de Eerste Tussenperiode gesticht door een koning Khety (dynastie IX of X). Dit was een verdedigde plek waar Aziaten woonden, mogelijk als handelaars, zeelui, soldaten en tolken. Aardewerk dat gevonden is in de Dakhla-oase komt uit Mari en Kanaän, en dat uit Mersa/Wadi Gawasis uit de Levant en het Egeïsche gebied. In de tombes van Beni Hasan staan scènes die erg lijken op scènes uit het “paleis” van Tell el-Burak, ten zuiden van Sidon; de tombe van Khnumhotep II heeft een beroemde scène met een Aziatische handelskaravaan. Sommige inscripties uit Heracleopolis noemen de “overseer of the troop of Asiatics (Aamu)”. Wapens uit de Levant, zoals types dolken, speren en eendenbekbijlen, zijn gevonden in graven in Kom el-Hisn, in de westelijke Delta, en in de Faiyum.

In de tijd van Amenemhat en zijn opvolgers daarentegen werden Aziaten gedegradeerd tot lijfeigenen. Ze werden eigendom van Egyptenaren en zelfs per testament vermaakt aan erfgenamen, en gedwongen om te werken in kampen, die kheneret werden genoemd.

Ondanks deze voorspoed waren niet alle Egyptenaren vriendelijk. Vanaf de tijd van Djedkare (1692-1664) werden de oostelijke grenzen versterkt en het aantal routes naar Egypte beperkt. Verschillende titels van mensen geven een beeld van wat er aan de hand was, zoals “Master of problems of the foreign entry-point”, “Overseer of desert keeps and royal fortresses” en “Overseer of the army and overseer of the Way(s) of Horus (de Bijbelse weg door het land van de Filistijnen, Ex 13:17)”. 3

Conclusie

De Israëlieten werden rijk in Egypte. Tot aan 1612, het begin van de slavernij, leefden ze in luxe. In de periode voor Amenemhat I werden de Egyptenaren steeds rijker, tot zelfs gewone mensen spullen en monumenten konden kopen die eerst alleen beschikbaar waren voor de elite. Ze waren bovendien vriendelijk voor de Aziaten die in Egypte woonden.

Dat veranderde tijdens de oorlog van Exodus 1:10. In Amenemhats laatste decennium werd Egypte verraden door een groep Aziaten die daar woonde, en de Egyptenaren begonnen te vrezen voor de buitenlanders. Dit verraad was de Egyptische reden voor de slavernij.

Exodus 1:7 past dan ook uitstekend in de tijd voor Amenemhat I.

laatste wijziging: 2 augustus 2022

  1. Juan Carlos Moreno García, Climatic change or sociopolitical transformation? Reassessing late 3rd millennium BC in Egypt, in 2200 BC – A Climatic Breakdown as A Cause for the Collapse of the Old World?, Landesmuseums für Vorgeschichte, Halle, Band 13 (2015), p. 2[]
  2. Juan Carlos Moreno García, Climatic change or sociopolitical transformation? Reassessing late 3rd millennium BC in Egypt, in 2200 BC – A Climatic Breakdown as A Cause for the Collapse of the Old World?, Landesmuseums für Vorgeschichte, Halle, Band 13 (2015), p. 1-16[]
  3. Donald B. Redford, Egypt and Western Asia in the Old Kingdom, in Journal of the American Research Center in Egypt, Vol. 23 (1986), p. 133[]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *