Categorieën
4. Middenrijk Exodus

Exodus: het Middenrijk

De piramide van Amenemhat III, uit dynastie XII, in Hawara. Na het verwijderen van de buitenste laag stenen stortte hij gedeeltelijk in. 1

De goede periode

De exodus betekenden het einde van een bloeiperiode voor Egypte. Omdat de Israëlieten minstens 120 jaar slaven waren zal dat een van de drie grote bloeiperiodes in de Egyptische geschiedenis zijn, het Oude Rijk, het Middenrijk of het Nieuwe Rijk.

In deze post identificeer ik de gezochte bloeiperiode met het Middenrijk.

De drie bloeiperiodes

Van de drie periodes blijft er na een korte eerste blik meteen slechts één over, omdat de andere twee afvallen.

  • Het Nieuwe Rijk valt af. Thutmose III (1229-1175) past het beste in de tijd van richter Debora; zie hier. Farao Sisak, die kort na Salomo’s dood Jeruzalem plunderde, kan als je alle aanwijzingen bekijkt alleen Ramses III (937-906) zijn; zie hier. Ahmose I, de eerste koning van het Nieuwe Rijk, kan nu geplaatst worden in 1290-1265. Dat is veel te laat voor de exodus in 1446.
  • Het Oude Rijk valt af omdat de daaropvolgende Eerste Tussenperiode niet een tijd van verval lijkt te zijn, maar van rijkdom voor de gewone mensen 2. Ook chronologie is een reden om het Oude Rijk af te wijzen: het Middenrijk en de Eerste en Tweede Tussenperiodes moeten dan zo ver in elkaar worden geschoven dat zelfs de meest extreme chronoloog dit niet voor elkaar krijgt 3.

De enige mogelijkheid is daarom dat de tien plagen en de exodus het begin inluidden van het Middenrijk. Dit werd gevolgd door de verdeeldheid van de Tweede Tussenperiode, waarin Egypte overheerst werd door de Hyksos, ofwel dynastie XV.

Alle wijsheid van de Egyptenaren

Een andere manier om de exodus aan het eind van het Middenrijk te plaatsen, is Mozes’ taalgebruik. Dat zijn om te beginnen de Egyptische leenwoorden. In de boeken Exodus, Leviticus en Numeri staan 27 van deze leenwoorden die in totaal 381 keer voorkomen. 4 In alleen Exodus komen 26 leenwoorden voor die 333 keer voorkomen, ofwel 1,864% van alle verschillende woorden en 1,391% van het totale aantal woorden. Ter vergelijking, in de boeken Ezra, Nehemia en Esther staan 26 Oud-Iraanse leenwoorden, waarbij deze percentages 1,455% en 0,448% zijn, en zij werden omringd door die taal. 5 Acht leenwoorden zeggen iets over de periode waarin deze boeken geschreven werden:

  • De eerste zes zijn vrouwelijke woorden. Deze eindigden in het Egyptisch op een -t, maar al in het Oude Rijk begon deze -t te verdwijnen. Aan het eind van het Middenrijk was de -t al volledig verdwenen in zelfstandige naamwoorden zonder achtervoegsels. In de Amarnaperiode (omstreeks 1100) was de -t een -a geworden en rond 700 volgens Assyrische teksten weer een -i. Twee door Mozes gebruikte vrouwelijke woorden eindigen op een -t en zullen na het begin van het Middenrijk zijn geleend. De andere vrouwelijke woorden zijn geleend voordat de -a en -i was geworden. 6
  • Het woord חוׇֹתׇם (chotham, zegel, zegelring, Ex 28:11) is ook geleend in Centraal-Semitisch. De Hebreeuwse uitspraak is die van een vroege lening. 7
  • Egyptisch dḥr, leer, dierenhuid, dat al voorkomt in het Oude Rijk, werd in het Hebreeuws geleend als תַּחֲרָא (tachra, leren pantser, Ex 28:32, 39:23) en keerde terug naar het Egyptisch als tḫr, leren lambrisering van een (strijd)wagen. tḫr verschijnt voor het eerst in de Papyrus Anastasi IV uit de late dynastie XIX (1054-951). 8

Omdat twee vrouwelijke leenwoorden een -t hebben moeten ze voor de Amarnaperiode zijn geleend, anders was die -t verdwenen. Exodus, Leviticus en Numeri zijn dan in het Middenrijk of ergens voor de Amarnaperiode geschreven. De enige bloeiperiode die in die tijd eindigde is opnieuw het Middenrijk.

Mozes gebruikt regelmatig uitdrukkingen als “sterke hand” (Ex 3:19, 13:3, 14, etc.) en “uitgestrekte arm” (Ex 6:5, Deut 4:34, etc.). Een voorbeeld is Mozes’ lofzang: “Uw rechterhand HEERE, was heerlijk in macht; Uw rechterhand, HEERE, verpletterde de vijand.” (Ex 15:6) en “Door de grootheid van Uw arm verstomden zij als een steen” (vers 16). Dit soort uitdrukkingen is in Egypte bekend vanaf het Middenrijk; ḫpš betekende zowel “arm” als “macht”. Sinuhe beschrijft Senusret I als “a mighty man who archieves with his strong arm ḫpš a champion pr-‘ without equal.” pr-‘ betekent letterlijk “the arm goes forth or is extended”. In het Nieuwe Rijk komen bijnamen met de woorden nb ḫpš (eigenaar van een sterke arm) en wsr ḫpš “machtig van arm” regelmatig voor. In de Derde Tussenperiode verdwijnt de uitdrukking. 9 Omdat het Nieuwe Rijk de tijd van de richteren en de eerste Israëlitische koningen is, blijft opnieuw alleen het Middenrijk over.

In Mozes’ lofzang staat dat God Israël zal planten “op de berg die Uw eigendom is”, “Uw vaste woonplaats” (Ex 15:17), twee uitdrukkingen die ook voorkomen in de verhalen over Baäl uit Ugarit. Lofzangen zijn daarentegen niet bekend uit Ugarit, maar wel uit Egypte. In Egypte werden lofzangen vaak toegeschreven aan een bepaalde zanger(es), net als dit lied van Mozes was (vers 1) en Mirjam (vers 21). Het lied staat midden tussen verhalende teksten, een combinatie die naast de Bijbel alleen in Egypte voorkomt. Voorbeelden zijn het Verhaal van Sinuhe uit het Middenrijk en Merenptahs Israël Stela uit het Nieuwe Rijk. 10 Ook dit opent de mogelijkheid dat de exodus het einde betekende van het Middenrijk.

“En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en in daden.” (Hand 7:22) Exodus 1-15 is geschreven door iemand die de Egyptische verhalen, hun geloof en magie goed kende. Een voorbeeld is de geheime naam van God, die Hij onthulde aan Mozes en opgeschreven is (Ex 3:13-15); in de mythe Isis and the Name of Ra heeft ook de zonnegod Ra een geheime naam. Het verschil is dat Ra zijn naam alleen onthult als hij niet anders meer kan en die naam niet is opgeschreven. 11 De meeste van dit soort overeenkomsten zeggen niks over de tijd waarin de exodus zich afspeelde, omdat Egypte een land van traditie was. Gewoonten en opvattingen uit het Oude Rijk komen nog voor in de Late Periode. 12 De enige uitzondering is de tiende plaag, het doden van alle eerstgeborenen (Ex 12:29). Uit de piramideteksten van Unas aan het eind van dynastie V, tekst 399, en Teti, de eerste koning van dynastie VI: “It is the king who will be judged with Him-whose-name-is-hidden on the day of the slaying of the first-born.” Van teksten op doodskisten uit Asyut, uit het begin van het Middenrijk: “I am he who will be judged with Him-whose-name-is-hidden on this night of the slaying of the first-born.” Uit dezelfde periode, van drie doodskisten uit Saqqara komen “…this night of the slaying of the first-born” en “this day of the slaying of the first-born”. Dit zijn de enige vermeldingen van een mythe waarin de eerstgeboren Egyptenaren werden vermoord in dezelfde nacht of dag. Dit is waarschijnlijk de achtergrond van de tiende plaag. 13 Omdat deze mythe niet bewaard bleef in latere tijden zal de exodus uiterlijk tijdens het Middenrijk zijn geweest.

Namen

In het boek Exodus staat een flink aantal persoonsnamen. Ze staan midden in de verhalende teksten, wat het ook voor sceptici onwaarschijnlijk maakt dat ze gewijzigd zijn. 14 De meeste namen komen voor in zowel het tweede als het eerste millennium v.Chr. en zeggen dus niks over een datering van Exodus. Opvallend is dat geen naam alleen in het eerste millennium voorkomt. 15 De combinatie van al deze namen plaatsen het ontstaan van het boek Exodus net als de leenwoorden in het Middenrijk.

  • Merari (Gen 46:11, Ex 6:15, 18) is een zoon van Levi, de zoon van Jakob. Hij leefde dus rond de tijd toen Jakobs familie naar Egypte trok, ofwel 430 jaar voor de exodus. Merari’s naam is afgeleid van Egyptisch mrỉ, “liefde” of “geliefde”. 16 mrr.j en andere namen die met mrr beginnen, van zowel mannen als vrouwen, komen vaker voor in zowel het Oude Rijk als het Middenrijk, maar niet later. 17 Door het tijdsverschil tussen Merari en de exodus is het alleen mogelijk dat Merari leefde tijdens het Oude Rijk en de exodus tijdens het Middenrijk was.
  • Ithamar (Ex 6:22, 28:1) is afgeleid van een werkwoordsvorm die voor namen niet gebruikt werd in het eerste millennium. Wel komen West-Semitische namen met deze vorm voor in oudere teksten uit Mari en Ugarit. 18
  • Pua (Ex 1:15) is een West-Semitischie naam, afgeleid van pġy en betekent “meisje”. Deze naam komt in Ugarit voor, in het verhaal van Aqhat, maar niet later. 19
  • Hebron (Ex 6:17) komt van ḥbr, “sibbe”. Hebron en andere namen die hiervan afgeleid zijn komen zowel in als buiten de Bijbel niet voor in het eerste millennium. Ze zijn ouder; ḥbr is bekend van persoonsmanen uit Alalakh, Mari en Taänach. 15 Taänach ligt in Israël; hier wordt in de Late Bronstijd Bin-Ḫubiri vermeldt. 20
  • Jizhar (Ex 6:17, 20) betekent “olie” en is los, niet als onderdeel van een langere naam, buiten de Bijbel om onbekend. Het is onduidelijk waar Nefeg (Ex 6:20) van afgeleid is. 19 Van alle meer dan 40 persoonsnamen in Exodus zijn dit de enige twee onbekende. Volgens Richard S. Hess: “Such a limited set of names that occur nowhere betrays an absence of ficton and fantasy in the creation of the narrative.” 15

Andere namen van de Israëlieten zijn waarschijnlijk Egyptisch. Deze namen komen voor vanaf het Middenrijk, wat daarom de vroegste periode is waarin Exodus geschreven kan zijn. Geen van de namen is helaas chronologisch duidelijk genoeg te plaatsen, maar het geeft wel een indicatie dat het Middenrijk mogelijk is.

  • Ahi- in Ahira (Num 1:15, 7:78, 83) is mogelijk het Hebreeuwse woord voor broer, of het Egyptische 3ḫ (glorie, glorieus). -ra is Re, de Egyptische zonnegod. Namen die bestonden uit 3ḫ en een godsnaam werden gebruikt in het Midden- en Nieuwe Rijk. 21
  • Assir (Ex 6:24) kan Egyptisch wsỉr (Osiris) zijn, of ỉsr (tamarisk). 22 Deze namen komen voor in het Nieuwe Rijk (wśỉr-j (?), wśỉr.w en ỉśr.w) en Middenrijk (ỉśr-jj). 23
  • Hur (Ex 17:10, 24:24) is waarschijnlijk de naam van de Egyptische god Horus. Mensen met de naam Hor komen voor in alle periodes van de Egyptische geschiedenis. 21
  • Hori (Num 13:5), de vader van verkenner Safat die door Mozes naar Kanaän werd gezonden, heeft de Egyptische naam Hori, “hij van Horus”. Deze naam werd vanaf het Middenrijk gebruikt. 24
  • Harnefer (1 Kro 7:36) komt van het Egyptische ḥr nfr, “Horus is goed/mooi”. In Egypte komt deze voor vanaf het Middenrijk. 25

Twee namen passen als ze Egyptisch zijn niet bij het Middenrijk:

  • Putiël (Ex 6:25) kan komen van Egyptisch p3-dỉ en Hebreeuws ’ēl, “god”, ofwel “hij die gegeven is door god”. Namen met p3-dỉ komen in Egypte voor vanaf het Nieuwe Rijk. 26 Het is daarentegen ook mogelijk dat Putiël een Hebreeuwse naam is.
  • Pinehas (Ex 6:24, Num 25:7) komt van het Egyptische p3 nḥsy, Panehesy, “de Cusjiet”. Deze naam komt alleen voor in het Nieuwe Rijk. Een oudere variant is nḥsy (Nehesy), zonder Pa. 27 De naam Nehesy komt voor vanaf het Middenrijk tot en met de Late Periode. 28 Pinehas is dan of de oudste vermelding van deze naam met het lidwoord p3, of het is een oude naam waarvan een nieuwere spelling is opgenomen. Ook de stadsnaam Raämses (Ex 1:11) is een latere naam; zie hier. De vijf boeken van Mozes zijn geschreven in het Hebreeuws van de koningstijd, maar poëtische delen (Gen 49, Ex 15, Num 23-24, Deut 32-33) zijn duidelijk ouder. 29 De koningstijd is in elke chronologie de tijd van het Nieuwe Rijk en later. Iemand zal daarom in die periode de tekst hebben geüpdated, zoals bijvoorbeeld de HSV beter leesbaar is dan de oorspronkelijke Statenvertaling. Ook in Egypte gebeurde dat. De naam van koning Nehesy uit dynastie XIV (ca.1403-1402) is bewaard gebleven in twee plaatsnamen die hem Panehsy noemen, n3w-‘3m-p3-nḥs, “(the Place of) Those of the Asiatic Pinehsy” en t3-ḥwt-p3-nḥs, “the Mansion of Pinehsy” 30 Net als de stadsnaam Raämses komt ook de naam Pinehas later nog voor in Israël (1 Sam 1:3, 4:19, 14:3).

Over twee van de meest voorkomende namen bestaat discussie:

  • De herkomst van de naam Mozes wordt meestal gezien in het Egyptische werkwoord ms; msỉ betekent dragen, baren, kind. Mozes’ naam wordt daarentegen geschreven met š, niet met s, en kwam uit het Hebreeuws (Ex 2:10). Volgens Hoffmeier is het mogelijk een naam uit twee talen, “wat uit het water werd getrokken (mšh – Hebreeuws) was een kind (mose – Egyptisch)”. 31 Philo, die in de eerste eeuw n.Chr. in Alexandrië woonde, schreef dat de dochter van de farao hem Mozes noemde, omdat ze hem uit het water had gehaald; “for Möu is the Egyptian word for water.” 32 Het Egyptische woord voor water is mw. 33
  • De herkomst van de naam Aäron is onbekend. 27 Verschillende theorieën verklaren de naam uit zowel het Hebreeuws als het Egyptisch.

Archeologie

Mozes en zijn opvolger Jozua beschrijven Kanaän als een land vol versterkte steden. Op basis van wat ze schrijven over een paar specifieke plaatsen, zoals Arad, Horma, Silo en Sichem, blijkt dat ze leefden in wat tegenwoordig de Midden-Bronstijd IIB wordt genoemd. Deze periode heeft meer overeenkomsten met de tijd van Mozes en Jozua; zie hier.

In Avaris, een stad in het noordoosten van Egypte waar veel Kanaänieten woonden, begon de Midden-Bronstijd IIB tijdens stratum F (ca.1410-1390). Ze eindigde tijdens het eerste deel van stratum D/3 (ca.1325-1315). 34 In het Kanaän van deze tijd is een aantal keer iets van Egypte teruggevonden dat gedateerd kan worden, en dan blijkt dat de Bronstijd uit Israël Avaris ongeveer een stratum later bereikte; zie de inleiding van en de links in deze post. In Israël zal de Midden-Bronstijd IIB daarom zijn begonnen tijdens het aan stratum F voorafgaande G/1-3 (ca.1440-1410), en geëindigd tijdens het eerste deel van het aan D/3 voorafgaande E/1 (ca.1345-1335). Op basis van de Egyptische vondsten uit Avaris kan stratum G/1-3 geen andere periode zijn dan opnieuw het einde van het Middenrijk; zie hier.

Stratum G/1-3 is de opvolger van G/4 (ca.1460-1440), het stratum uit de tijd van de exodus. In G/4 is een zegelafdruk gevonden met daarop symbolen die of de stammen van Israël voorstellen, of de Kanaänitische god Baäl-Zefon. Er zijn alleen duidelijk verschillen met andere afbeeldingen van Baäl-Zefon en als de twaalf stammen bedoeld zijn zit er veel herkenbare symboliek in, vooral uit Deuteronomium 33. Als het een zegel van een Israëliet was kan het zijn achtergelaten toen hij te voet vertrok (Ex 12:37). Voor de details, zie hier.

(Mijn dateringen van Avaris’ strata zijn gebaseerd op de datering van het Nieuwe Rijk, waarvoor zie boven aan deze post, in combinatie met een ingekorte chronologie van de Tweede Tussenperiode. Avaris past nu zowel bij de archeologie van Kanaän als die van Egypte, en de geschreven teksten.)

Piramides

De volgende aanwijzing is een korte: volgens Josephus moesten de Israëlieten piramiden bouwen. 35 Dat is meestal een controversieel onderwerp, maar als het boek Exodus op het eind van het Middenrijk gedateerd kan worden, is het niet onmogelijk.

Piramiden werden zowel in het Oude Rijk als het Middenrijk gebouwd. Maar ook verschillende koningen van dynastie XVII, aan het eind van de Tweede Tussenperiode, werden begraven in piramides; de Papyrus Abbot noemt de piramides van onder andere Sobekemsaf II, Intef-Aa V, Intef VII en Seqenenre Tao. 36 De laatste piramide werd gebouwd door Ahmose I (1290-1265) van dynastie XVIII, 37 aan het begin van het Nieuwe Rijk. Als Josephus gelijk heeft waren de Israëlieten daarom slaven in het Oude Rijk of het Middenrijk.

De Israëlieten moesten enorme hoeveelheden bakstenen maken (Ex 1:14), vermengd met stro (Ex 5:7). Dit soort stenen was het meest gebruikte bouwmateriaal in Egypte en het oude Midden-Oosten. Het past uitstekend bij het Egyptische klimaat, want wat je ermee bouwt is in de zomer koel en in de winter warm. Het werd gemaakt van het slib dat de Nijl achterlaat bij de jaarlijkse overstromingen. Omdat bakstenen van alleen slib langzaam drogen, krimpen, scheuren en hun vorm verliezen, werd zand, gehakt stro en ander materiaal, en soms een combinatie hiervan, gebruikt als hechtmateriaal. 38 Geschat wordt dat een groep van vier personen per dag zo’n 3000 bakstenen kon produceren. 39 De duizenden Israëlieten zullen in minstens 120 jaar miljarden bakstenen hebben gemaakt. Wat dan opvalt is dat juist de piramides van het Middenrijk gebouwd waren met vooral bakstenen. Zie de foto’s van de piramides van Amenemhat I, Senusret I, Senusret II, Senusret III, de Zwarte Piramide van Amenemhat III en zijn piramide in Hawara, en de piramide die wordt toegeschreven aan Amenemhat IV. Als Josephus gelijk heeft kunnen (een deel van) deze bakstenen door Israëlieten zijn gemaakt. Het Middenrijk wordt dan opnieuw de meest logische periode voor de slavernij en exodus.

Paarden

De farao van de exodus had paarden in zijn leger (Ex 14:6-7, 9, etc.). De eerste periode waarin dat mogelijk was, is helemaal aan het eind van het Middenrijk. Voor de details, zie hier.

Exodus 1:8-11

In deze verzen staat het begin van de slavernij beschreven. De farao die Israël toen twee steden liet bouwen kan niemand anders zijn dan Amenemhat I; zie hier. Voor ander bewijs voor die identificatie, zie hier (Exodus 1:10) en hier (Exodus 1:7). Amenemhat I regeerde aan het begin van het Middenrijk en de exodus betekende dan ook op deze manier het eind van het Middenrijk.

Conclusie

Mijn conclusie is vast niet meer verrassend: ik denk dat de bloeiperiode die eindigde door de exodus, het Middenrijk was. De leenwoorden, de door Mozes gebruikte uitdrukkingen en verwijzingen naar de Egyptische mythes, de tiende plaag, persoonsnamen en archeologie zijn daarvoor de sterkste argumenten. De piramiden van dynastie XII maken het een mogelijkheid en Exodus 1:8-11 en de paarden maken het een moeten, omdat dit de vroegste periode is waarin paarden voorkwamen in Egypte.

Wat ook belangrijk is, is dat het Middenrijk meer dan 120 jaar duurde. Dynastie XII alleen al zat ongeveer 180 jaar op de troon.

laatste wijziging: 18 oktober 2022
25 januari 2024: het stukje over de leenwoorden uitgebreid met andere dateerbare tekstelementen
11 februari 2024: toegevoegd het stukje over de namen in Exodus. Conslusie over de piramides herschreven.
12 februari 2024: archeologie toegevoegd, het stukje over de bakstenen geïntegreerd in dat over de piramides
15 april 2024: conclusie herschreven
24 april 2024: toegevoegd het stukje over Exodus 1:8-11

  1. CC BY-SA 3.0[]
  2. Juan Carlos Moreno García, Climatic change or sociopolitical transformation? Reassessing late 3rd millennium BC in Egypt, in 2200 BC – A Climatic Breakdown as A Cause for the Collapse of the Old World?, Landesmuseums für Vorgeschichte, Halle, Band 13 (2015), p. 1-16[]
  3. Robert M. Porter, The Place of the Exodus in Egyptian History, in Answers Research Journal 15 (2022), p. 6[]
  4. Benjamin J. Noonan, Egyptian Loanwords as Evidence for the Authenticity of the Exodus and Wilderness Traditions, Chapter 3 in “Did I Not Bring Israel Out of Egypt?” Biblical, Archaeological, and Egyptological Perspectives on the Exodus Narratives (2019), p. 51, 53[]
  5. Noonan, op. cit., p. 53, 56[]
  6. Noonan, op. cit., p. 63-64[]
  7. Noonan, op. cit., p. 63, voetnoot 27[]
  8. Noonan, op. cit., p. 65[]
  9. Joshua Berman, The Kadesh Inscriptions of Ramesses II and the Exodus Sea Account (Exodus 13:17–15:19), Chapter 6 in “Did I Not Bring Israel Out of Egypt?” Biblical, Archaeological, and Egyptological Perspectives on the Exodus Narratives (2019), p. 94-95[]
  10. Berman, op. cit., p. 93[]
  11. Gary A. Rensburg, 18: Moses the Magician, in Israel’s Exodus in Transdisciplinary Perspective (2015), p. 243-244[]
  12. Rendsburg, op. cit., p. 255-256[]
  13. Rensburg, op. cit., p. 249-250[]
  14. Richard S. Hess, Onomastics of the Exodus Generation in the Book of Exodus, Chapter 2 in “Did I Not Bring Israel Out of Egypt?” Biblical, Archaeological, and Egyptological Perspectives on the Exodus Narratives (2019), p. 37-38[]
  15. Hess, op. cit., p. 47[][][]
  16. Hoffmeier (2019), p. 18[]
  17. Hermann Ranke, Die ägyptischen Personennamen, Band I, Verzeichnis der Namen (1935), p. 162, namen 22-27, en p. 163, naam 1[]
  18. Hess, op. cit., p. 41[]
  19. Hess, op. cit., p. 46[][]
  20. Wayne Horowitz, Takayoshi Oshima en Seth Sanders, Cuneiform in Canaan, Cuneiform Sources from the Land of Israel in Ancient Times (2006), p. 135, Kleitablet Taanach 3[]
  21. Hoffmeier (2019), p. 25[][]
  22. Hoffmeier (2019), p. 21-22[]
  23. Ranke, op. cit., p. 85, namen 4-5, en p. 46, namen 24-25[]
  24. Hoffmeier (2019), p. 25-26[]
  25. Hoffmeier (2019), p. 26[]
  26. Hoffmeier (2019), p. 21[]
  27. Hoffmeier (2019), p. 20[][]
  28. Ranke, op. cit., p. 209, naam 4[]
  29. Ronald Hendel en Jan Joosten, How Old Is the Hebrew Bible? A Linguistic, Textual and Historical Study (2018), p. 127-130[]
  30. Ryholt (1997), p. 299-300, met voetnoot 1051[]
  31. Hoffmeier (2019), p. 19-20[]
  32. Philo, On the Life of Moses, Book I, 4.17[]
  33. Paul Dickson, Dictionary of Middle Egyptian (2006), p. 140[]
  34. Felix Höflmayer en Sturt W. Manning, A Synchronized Early Middle Bronze Age Chronology for Egypt, the Levant, and Mesopotamia, in Journal of Near Eastern Studies Vol. 81.1 (April 2022), p. 3-4[]
  35. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.9.1[]
  36. Winlock (1924), p. 226-227, 234, 237-238, 245[]
  37. Stephen P. Harvey, Abydos, p. 2[]
  38. Maury E. Morgenstein en Carol A. Redmount, Mudbrick Typology, Sources, and Sedimentological Composition: A Case Study from Tell el-Muqdam, Egyptian Delta, in Journal of the American Research Center in Egypt, Vol. 35 (1998), p. 129-130[]
  39. Maury E. Morgenstein en Carol A. Redmount, Mudbrick Typology, Sources, and Sedimentological Composition: A Case Study from Tell el-Muqdam, Egyptian Delta, in Journal of the American Research Center in Egypt, Vol. 35 (1998), p. 130[]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *