Categorieën
5. Tweede Tussenperiode Exodus

Yakbim als de farao van de exodus

De staf van Aäron eet de staven van farao’s magiërs, uit de Sister Haggadah van omstreeks 1350 n.Chr. 1

Inleiding

Over de farao van de exodus is al veel geschreven en gezegd, en sinds de komst van het internet is dat alleen maar toegenomen. Deze post is mijn bijdrage aan de discussie. Hierin hoop ik duidelijk te maken dat in mijn chronologie Yakbim van dynastie XIV de farao was die keer op keer zijn hart verhardde.

De vraag naar de naam van de exodusfarao is een ingewikkelde. Mozes is niet heel specifiek over hem en de chronologie van Egypte is voor revisionisten buigbaar genoeg om met een beetje bijsturen uit te komen op het al dan niet gewenste resultaat. Op verschillende websites vond ik onder andere Amenemhat IV (1425-1416), Merneferre Ay (ca.1346-1323), Amenhotep II (1178-1152), Amenhotep III (1142-1105), Tutankhamun (1082-1073), Ramses II (1043-977) en Merenptah (977-968) genoemd. Maar de exodus was in 1446 en zoals mijn dateringen van deze koningen al laten zien denk ik aan een ander.

De laatste jaren dacht ik aan onder andere Amenemhat IV, Merneferre Ay en Khendjer (1396-1392). Maar toen ik de chronologische details van hun dynastieën leerde kennen kon ik ook hen niet in 1446 plaatsen. Toen wist ik het even niet meer en heb de vraag naar de farao van de exodus even laten rusten. Dat wil zeggen, tot het moment dat ik dynastie XIV in beeld kreeg. De namen van haar eerste koningen zijn alleen bekend van (zegels in de vorm van) scarabeeën, maar ze regeerden in de goede tijd. Samen met een paar archeologische ontdekkingen voldoen ze of kunnen ze voldoen aan alle eisen.

De identificatie van de farao van de exodus met één van deze koningen, en specifiek Yakbim, heb ik nergens anders gezien. Maar toen alle andere genoemde kandidaten afvielen bleef alleen dynastie XIV over. Ik hoop niet dat deze identificatie betekent dat een eventuele lezer hem meteen afwijst.

Het paleis

Het eerste argument om de faro van de exodus te identificeren is zijn paleis. Dit stond namelijk in de buurt van Gosen, het gebied van de Israëlieten. Vlak voor de steekvliegenplaag zei God tegen Mozes: “Sta morgen vroeg op en ga voor de farao staan. Zie, wanneer hij naar het water toe gaat, moet u tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.” (Ex 8:20) Het paleis lag dus op maximaal één lange dag lopen vanaf waar Mozes was.

Het paleis stond niet in Gosen, want dat werd afgezonderd voor onder andere deze plaag (vers 22), die wel het huis van de farao trof (vers 24). Maar het stond wel mogelijk vlak bij Gosens grenzen. Na de negende plaag wou de farao Mozes niet meer zien, ook al bestond dat risico wel: “Wees op uw hoede, dat u mij niet nog eens onder ogen komt, want op de dag dat u mij onder ogen komt, zult u sterven!” (Ex 10:28) Dat past bij een ander gedeelte. Toen Mozes en Aäron voor de eerste keer voor hem stonden en hij de slavernij meteen verzwaarde (Ex 5:1-9), klaagden de voormannen van de Israëlieten klaagden daarover bij hem. “Toen zij bij de farao weggingen, troffen zij Mozes en Aäron aan, die hen op stonden te wachten.” (vers 20) Mozes en Aäron wisten dat de voormannen daar waren, maar waren niet met hen mee gereisd.

Gosen lag in de oostelijke Nijldelta, in ieder geval in de twintigste en achtste nomes. Iets ten noorden van de achtste nomos lag Avaris. Manfred Bietak heeft aangetoond dat hier voor de tijd van dynastie XV, waarvan de eerste koning Salitis (ca.1402-1384) was, een andere dynastie regeerde. Er is een steenblok gevonden met de naam Aa[…]re Nehesy, en een ander met de naan Neh[esy]. 2 Nehesy was volgens de Turin Canon onderdeel van dynastie XIV. Zijn vijf voorgangers, die niet in de Canon staan, moeten daarbij hebben gehoord.

De oudste zoon

In de tiende plaag trof God alle eerstgeborenen van Egypte, waaronder de eerstgeborene van de farao, de troonopvolger (Ex 11:5, 12:29). Maar de farao overleefde deze plaag en was daarom minstens het tweede kind.

Niet alleen de koningen van XIV komen voor op scarabeeën, ook een paar van hun zonen. Een aantal van hen kan voor Sheshi worden geplaatst; Sheshi wordt in ca.1408 vermeld en de farao van de exodus was dus een zijn voorgangers. Dit zijn de zegels van koningszoon Apophis A, uit de tijd van Sheshi of zijn voorganger ‘Ammu, en uit de tijd voor Sheshi komen de oudste koningszonen Nebnetjeru, Ysrym en Yakbim, en de koningszonen Ili-Milku en Yakbim. Beide Yakbims zullen de gelijknamige tweede koning van de dynastie zijn. 3 De oudste koningszonen Nebnetjeru en Ysrym zijn onbekend als koningen en mogelijk dus gestorven voor hun vaders.

Kanaänieten in Egypte

Ruim twee eeuwen na de exodus werd Israël onderdrukt door de Midianieten (1219-1212). “En het gebeurde, toen de Israëlieten vanwege Midian tot de HEERE riepen, dat de HEERE een man naar de Israëlieten zond, een profeet, die tegen hen zei: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ík heb u uit Egypte doen optrekken en u uit het slavenhuis geleid. En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte. En Ik heb hen van voor uw ogen verdreven en hun land aan u gegeven. En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! Vrees de goden van de Amorieten niet, in wier land u woont. Maar u hebt niet naar Mijn stem willen luisteren.” (Richt 6:7-10)

Voor de aankomst in Kanaän werd Israël verdrukt door de Egyptenaren en door “ieder”. Er wordt gedacht dat deze “ieder” de Amalekieten en Amorieten zijn waarmee Israël streed tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn. 4 Op zich is dat een logische conclusie, want deze verzen eindigen met de tijd van Jozua (Joz 24:15) 5. Het woord “verdrukte” maakt die conclusie alleen onmogelijk. De Amalekieten (Ex 17:8) en Amorieten (Num 21:21-24, Joz 24:8, Richt 11:19-21) verdrukten Israël niet, maar vielen haar aan. Ook toen de Amalekieten, Kanaänieten en Amorieten Israël versloegen (Num 14:39-45, Deut 1:44) was er geen sprake van verdrukking, want Israël was de aanvaller. Hun tegenstanders verdedigden alleen hun land en wonnen omdat God het toestond.

De enige onderdrukking in de periode voor de aankomst in Kanaän, is degene die eindigde door de exodus in 1446. “ieder” onderdrukte de Israëlieten dan in Egypte, na de Egyptenaren. In dat geval is het veelzeggend dat God vervolgens zegt dat Hij “hen” voor Israëls ogen heeft verdreven en “hun” land aan Israël heeft gegeven (vers 9). Deze “hen” en “hun” kunnen niemand anders zijn dan de bewoners van Kanaän (Ex 23:28-31, 33:1-3, 34:11, etc.). Een redelijke conclusie is dus dat de Israëlieten in Egypte werden onderdrukt door zowel de Egyptenaren als een groep Kanaänieten die daar woonde. Dat kan verklaren waarom de Israëlieten al voor de exodus de gebruiken van Kanaän kenden; zie hier.

Veel namen op de scarabeeën uit het eerste deel van dynastie XIV zijn West-Semitisch, andere namen zijn onbekend in de Semitische wereld. Een paar van deze onbekenden kunnen Cusjitisch zijn, want Sheshi’s koningin Tati kwam uit Cusj. 6 Nehesy’s afkomst als Aziaat is zelfs bewaard gebleven in een plaatsnaam, n3w-‘3m-p3-nḥs, “(the Place of) Those of the Asiatic Pinehsy”. 7 De koningen hebben duidelijk Egyptische prenomens, waarin de Egyptische god Ra wordt genoemd. Ryholt koppelt het begin van dynastie XIV aan stratum H in Avaris (ca.1480-1460), het oudste deel van Avaris waarin de materiële cultuur uit de Levant te vinden is. Naar zijn idee scheidde dit deel van Egypte zich toen af. 8 Vooral de mannelijke bewoners van stratum H waren verwant aan de Levant. Ze kwamen waarschijnlijk uit Libanon; de vrouwen kwamen waarschijnlijk ergens anders vandaan. 9 In Libanon woonden Kanaänieten (Gen 10:19, Joz 9:1). Ook Tell Farasha en Tell el-Mashkuta hoorden bij dynastie XIV, want ook hier is de Kanaänitische cultuur uit de Midden-Bronstijd IIA en IIB gevonden, in de woon- en begraafplaatsen. De helft van 42 bekeken sites in de Wadi Tumilat, waaronder Tell el-Maskuta, had materiaal uit de Midden-Bronstijd II. Deze plaatsen werden gesticht in de vroege Tweede Tussenperiode of de late dynastie XII. 10

Kenezieten in Egypte

De Israëlieten woonden in Gosen niet alleen tussen de Kanaänieten. Toen het volk uit Gosen vertrok ging “een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee” (Ex 12:38). Deze mensen woonden toen bij hen in Gosen (Ex 12:43, 50). “Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde” zette later de Israëlieten op om niet tevreden te zijn met het manna; ze verlangden naar de komkommers, watermeloenen, prei, uien en knoflook die ze in Egypte aten (Num 11:4-5). De “vreemdelingen” woonden nog steeds onder de Israëlieten toen Kanaän werd veroverd (Joz 8:33).

Deze vreemdelingen aten het voedsel van de armen; volgens Herodotus leefden de piramidebouwers van Cheops van radijs, uien en knoflook 11. Een deel van dit samenraapsel zullen Egyptenaren zijn geweest, die getrouwd waren met Israëlieten (Lev 24:10). Ook Kenezieten reisden met Israël mee (Num 32:12). De Kenezitische genealogie is zelfs opgeschreven tussen die van de stam Juda (1 Kro 4:8-15, zie de Septuagint voor de connecties). Als de volken in Genesis 15:18-21 op volgorde staan vanaf de rivier van Egypte tot aan de Eufraat, woonden de Kenezieten in het zuiden van dit gebied. Gosen is in ieder geval de Wadi Tumilat; zie hier.

De Wadi Tumilat was het belangrijkste punt op de reis tussen Egypte en de oostelijke woestijnen, tot zuidelijk Kanaän en de Jordaanvallei, en vice versa. Vanaf het midden van dynastie XII (omstreeks 1500) bezochten groepen herders de Wadi Tumilat, om hun kudden te laten grazen in de groene grensgebieden van de Nijldelta. Hun kookgerei is die van de Midden-Bronstijd IIA-IIB in zuidelijk Kanaän en de Sinaïwoestijn; ook andere spullen en hun begrafenisgebruiken passen bij dit gebied. Met hen kwamen ook handelaren, die zich hier vestigden, vooral tussen Tell el-Mashkuta en Tell el-Retaba. Deze groep mensen woonden hier nog tijdens dynastie XV (ca.1402-1276) en gingen later in de cultuur van XV op. 12 Die verhuizingen gingen misschien niet altijd vrijwillig. Amenemhat II (1528-1490) schrijft, waarschijnlijk in jaar 1, over gevangenen uit de Levant: 1002 Aziaten (‘3mw) uit Setjet (stt), 1554 Aziaten uit ’Iw3ỉ en ’I‘sỉ en 65 Aziaten uit Libanon (Ḫnty-š). Slaven werden naar de piramidestad “Powerful is Amenemhet” gebracht om daar aan het werk te worden gesteld. 13

Het eerste deel van dynastie XIV is dus de goede tijd om Kenezieten tussen de slaven te vinden.

Vindplaatsen van Sheshi’s scarabeeën 14

Internationale contacten

Meteen nadat de farao van de exodus verpletterend was verslagen, zong Mozes dat de inwoners van Filistea, Kanaän, Edom en Moab bang werden voor de Israëlieten (Ex 15:14-15). Het betekent dat er vanuit Egypte contact was met de inwoners van deze gebieden.

Volgens Ryholt had dynastie XIV verre contacten. Zegels van Ya‘ammu, Yakbim, Qareh, ‘Ammu en Sheshi zijn gevonden van Tel Kabri in het noorden van Kanaän tot Dongola in Cusj. 15 Dit is bijna percies hetzelfde gebied als dat waarin het soort aardewerk is gevonden dat door archeologen Tell el-Yahudiya wordt genoemd (naar de stad op de kaart rechts). Dit is ontworpen in Egypte, maar met vormen uit de Levant. De overlap is te precies om van toeval te kunnen spreken, wat betekent dat XIV met de handel in dit aardewerk te maken had. Tegelijk met het instorten van XIV’s macht veranderde het Tell el-Yehudiya-aardewerk volledig van vorm. 16

Hier lijkt Ryholt het verkeerd te hebben. De scarabeeën van de koningen en ambtenaren van dynastie XIV in Kanaän komen uit de latere fases van de Midden-Bronstijd, niet uit de tijd waarin Ryholt ze plaatst, en degene in Cusj lagen bij aardewerk uit dynastie XV. Geen van al hun scarabeeën uit Kanaän, Egypte en Cusj lag in een context die gedateerd kan worden op dynastie XIII. In Cusj lag weer geen aardewerk uit de tijd van Ryholts begin van XIV in de Delta. Wel bekend uit Avaris is handel met Kanaän, in de vorm van geïmporteerd aardewerk. Een latere studie van het Tell el-Yahudiya-aardewerk ontdekte dat het werd gemaakt in de Levant. 17 Het lijkt er dus op dat dynastie XIV beperkt was tot de Delta en deze handel met hun volksgenoten in de Levant. En dat, hoe weinig het ook lijkt te zijn, is precies genoeg: in het lied van Mozes komen alleen Kanaän en de landen eromheen voor, niet Cusj.

Niet de enige heerser

Tijdens de tien plagen heersten er meerdere koningen over Egypte (Ps 105:30). Toen de Israëlieten vertrokken werden ze alleen achtervolgd door het leger van de exodusfarao (Ex 14:6-7), dus de andere koning vocht niet mee. Wie hij was wordt niet gezegd, maar na de nederlaag van zijn collega had hij de kans om zijn macht over Egypte verder uit te breiden. Mozes was geadopteerd door de dochter van de farao (Ex 2:10). Volgens Josephus wou zij hem zelfs erfgenaam maken van het koninkrijk en voorspelde de heilige schrijver van Egypte dat hij een gevaar was voor het land. 18 Hier is alleen niks van te merken bij de farao van de exodus. Mozes maakte in het begin totaal geen indruk op hem (Ex 5:1-4). Mozes’ koninklijke familie kan dus een andere zijn geweest dan die van de farao van de exodus.

De andere koning van Egypte is in mijn chronologie Amenemhat III (1468-1420) van dynastie XII. In zijn tijd wordt in een inscriptie in de Sinaïwoestijn een zekere Hobab vermeld, een van de namen van Mozes’ schoonvader; zie hier. Als de exodus inderdaad in jaar 22 (1447/6) van Amenemhat gebeurde bleef zijn leger intact. Wegaf (ca.1445-1443), de eerste koning van dynastie XIII, heeft een zeldzame naam en kan daarom geïdentificeerd worden met de bevelhebber Wegaf, die bekend is van één scarabee. 19 Zowel zijn datering als de patroniemen en namen van zijn opvolgers – veel Amenemhats en twee Sehotepibres – maken het logisch dat Wegafs dynastie ontstond uit XII.

Bij Amenemhat III is er niks te merken van de tien plagen. Hij zond ook daarna nog vele expedities naar de mijnen van Serabit el-Khadim, in het westen van het Sinaïschiereiland: in jaar 23 (1446/5), jaar 25 (1444/3), 27 (1442/1), 30 (1439/8), jaar 38 (1431/0), 40 (1429/8), 44 (1425/4) en 45 (1424/3), en mogelijk jaar 29 (1440/39). 20

Er zijn een paar opmerkelijke dingen aan de inscriptie uit jaar 23. Deze is geschreven door de leider van de expeditie, die begeleid werd door het leger. Ook is het de enige waarin Hathor, de godin die werd vereerd in Serabit el-Khadim, “lady of the lapis-lazuli” werd genoemd. 21 De Israëlieten hadden op dit moment lapis lazuli bij zich. Voor de hogepriesterlijke kleding werd onder andere “saffier” gebruikt (Ex 28:18). Dit is in het Hebreeuws sappîr en is geen saffier, want dat was onbekend voor het eind van de eerste eeuw v.Chr.. Het is lapis lazuli. 22 Amenemhat wordt in de inscriptie uit jaar 23 “endowed with life, stability and dominion like (de god) Re eternally” genoemd. 21 De woorden stabiliteit en heerschappij titel komen voor hem maar weinig voor; ik vond hem slechts drie keer op de stelae uit Serabit el-Khadim, waarvan een keer uit jaar 38 (1431/0) en twee keer uit een onbekend jaar. 23

Paarden en strijdwagens

Toen de farao van de exodus de Israëlieten najoeg, deed hij dat met onder andere zijn paarden, strijdswagens en ruiters (Ex 14:9). Dat is een belangrijke aanwijzing voor zijn datering in de Egyptische geschiedenis, want het oudste bewijs voor paarden in Egypte komt uit de Tweede Tussenperiode. Paarden moeten daarentegen eerder al in Egypte aanwezig zijn geweest.

Het oudste paard in Egypte komt uit Buhen, een Egyptisch fort in Cusj. Hier werd een paardenskelet gevonden waar zelfs nog vlees aan zat. De slijtage van een kies kan worden uitgelegd als het paard een bit droeg. In de algemeen geaccepteerde chronologie is het gedateerd op ca.1675. 24 Dit jaartal is ongeveer de tijd dat Merneferre Ay stierf (ca.1326). 25 Maar paarden moeten al eerder in Egypte zijn geweest. Het Egyptische woord voor paard, ssm.t of śśm.t, is een leenwoord uit het Akkadisch. Het wordt pas vermeld in de tijd van dynastie XVIII (1290-1054/3), maar werd volgens Thomas Schneider al zo’n 100 jaar voor het begin van het Middenrijk zijn overgenomen uit het Akkadische sisā’um. Op dat moment werd in het Egyptisch de s nog uitgesproken als ts, en in het Akkadisch werd nog een m toegevoegd aan enkelvoudige zelfstandige naamwoorden. 26

Paarden werden in ieder geval ongeveer een eeuw na de exodus ingezet in het leger. In 2014 werd in zuidelijk Abydos het graf gevonden van Useribre Senebkay, een koning uit de Tweede Tussenperiode. In mijn chronologie regeerde hij mogelijk aan het begin van dynastie XVII, omstreeks 1340. Zijn skelet heeft de sporen van iemand die al van kinds af aan op een paard reed. Een paar graven verderop lag iemand die volgens zijn onderlichaam ook jarenlang paard had gereden. Als Senebkay aangevallen werd terwijl hij paardreed is het mogelijk om zijn wonden te verklaren. Hij had sneden in zijn enkels, knieën en billen. Toen hij op de grond landde kan hij kort hebben geprobeerd om zich te verdedigen, want hij had sneden in zijn handen en vingers, maar de bijlslag in zijn schedel was te veel voor hem. 27 Ook is er een connectie met Avaris, de hoofdstad van dynastie XIV. In 2009 werd hier het skelet van een 5-10 jaar oude merrie gevonden, in een gebouw uit de tijd van Khyan (ca.1381-1345). 28 Dit is iets minder lang na de exodus, zo’n 65-100 jaar.

De tijd waarin ik de exodus plaats is de eerste tijd waarin paardrijden aanwezig kan zijn in het leger. In de oorlogen van Kamose van dynastie XVII en zijn opvolger Ahmose I (1290-1265) tegen dynastie XV werd aan beide kanten gestreden met paarden en strijdwagens. Het is erg onwaarschijnlijk dat paarden plotseling in het leger verscheen. Er bestaat bovendien een verschil tussen cavalerie, dat pas na de Late Bronstijd voorkomt, en het inzetten van paarden in het leger. Schulman (1957) vond indicaties dat paarden door de Egyptenaren ingezet worden voor verkenningen en snelle bewegingen, mogelijk al in het late Middenrijk. Volgens Bibby (2013) waren paarden in Egypte waarschijnlijk iets van de elite, voordat de eerste strijdwagens daar verschenen. 29

In het leger van de farao van de exodus waren de paarden en strijdwagens van de farao en zijn officieren (Ex 14:6-7). De rest van het leger bestond uit onder andere ruiters (vers 9), die ingezet kunnen zijn voor verkenningen. Over blijven dan alleen nog de strijdwagens. Deze lijken in zulke vroege tijden niet aanwezig te zijn in Egypte. De aanwezigheid van deze strijdwagens in deze tijden is daarentegen een reden om de farao van de exodus onder de eerste koningen van dynastie XIV te zoeken.

Detail van een cilinderzegel uit ca.1850-1650 (hier 1500-1300 of iets in die richting), met of een aanval van achteren, of een soldaat die een strijdwagen beklimt. 30

Strijdwagens zijn in Egypte bekend vanaf de Tweede Tussenperiode, de laatste eeuw voor het begin van dynastie XVIII (1290). Het was het vervoersmiddel van de Egyptische elite, en vooral van de farao. 31 Op cilinderzegels uit Kanesh, Turkije, staan door paarden getrokken strijdwagens. De datering is in de algemeen aanvaarde chronologie 2000-1850. 32 In Egypte is dat het eerste deel van dynastie XII, ofwel 1600-1450 hier. Strijdwagens worden in Alalakh en Mari in Syrië vermeld, maar ze werden niet gebruikt in gevechten of andere militaire doeleinden. In Syrië worden ze op opnieuw cilinderzegels afgebeeld uit de late 19e-vroege 17e eeuw (hier late 15e-vroege 13e eeuw). 33 In Avaris, de hoofdstad van het eerste deel van dynastie XIV, woonden vanaf stratum H (ca.1480-1460) mensen uit de Levant. 9 Zij kunnen de strijdwagen mee hebben genomen naar Egypte, waarna de farao van de exodus ze kon gebruiken.

De verdrinking van de farao

Er wordt algemeen gedacht dat de farao van de exodus is verdronken in de Schelfzee, maar als je alle Bijbelverzen over zijn mogelijke dood langsgaat, blijkt dat dat niet zo hoeft te zijn.

Hoe dan ook is dat niet beslissend hier. Dat was het wel als de koningen van dynastie XIV tot op het jaar nauwkeurig te dateren waren, maar dat zijn ze helaas niet. Het is alleen mogelijk om hun regeringslengtes ongeveer te schatten.

Conclusie: dynastie XIV

Als je alles optelt en bij langs gaat zijn er acht eigenschappen waaraan de farao van de exodus te herkennen is. Al deze eigenschappen passen bij de eerste koningen van dynastie XIV:

  • De farao van de exodus regeerde op maximaal een dag lopen vanaf Gosen, maar niet in Gosen, want zijn paleis werd getroffen door de tien plagen.
    Dynastie XIV heerste in Avaris, vlak in de buurt van Gosen. Een van hun koningen, Nehesy, wordt hier vermeld.
  • Zijn oudste zoon stierf in de tiende plaag. Hij overleefde dit, dus hij was niet de oudste zoon.
    In de tijd van Nehesy’s voorgangers stierven twee oudste koningszonen, waarschijnlijk voordat ze hun vader konden opvolgen.
  • Hij was een Kanaäniet, zoals in Richteren 6:7-10, en regeerde in een gebied waar andere Kanaänieten woonden, want de Israëlieten kenden al voor hun aankomst in Kanaän de gebruiken van dit land.
    Nehesy’s voorgangers kwamen uit het gebied van de Kanaänieten en regeerden in een gebied waar mensen uit de Levant woonden.
  • Niet alleen Kanaänieten woonden in Gosen, ook Kenezieten en waarschijnlijk leden van andere volken.
    Vanaf dynastie XII woonden groepen mensen uit de Sinaïwoestijn in de Wadi Tumilat (Gosen), die herkenbaar zijn aan hun cultuur. Later ging hun cultuur op in die van dynastie XV. Deze groepen bestonden dus nog tijdens Nehesy’s voorgangers.
  • Hij was de baas over Gosen en haar bewoners.
    De Levantijnse cultuur is ook gevonden in Gosen.
  • Er was contact met de inwoners van Filistea, Kanaän, Edom en Moab, want zij werden meteen na de exodus bang voor de Israëlieten.
    Nehesy’s voorgangers handelden met Kanaän.
  • Ondanks dat de farao van de exodus op dat moment niet de enige koning was in Egypte (Psalm 105:30), wordt zijn collega niet genoemd in Exodus.
    In deze tijd regeerde Amenemhat III van dynastie XII.
  • Als laatste kenmerken van de farao van de exodus gelden zijn paarden en strijdwagens.
    Nehesy’s voorgangers regeerden in de tijd dat de eerste paarden in Egypte bekend zijn. Zij zijn de eersten in Egypte die strijdwagens konden bezitten, zolang ze die met zich meenamen uit de Levant.

Het wordt nu mogelijk om tussen de eerste koningen van dynastie XIV op zoek te gaan naar de farao van de exodus.

Conclusie: Yakbim

De precieze regeringslengtes van de eerste koningen van dynastie XIV zijn onbekend, maar op basis van de aantallen door hen nagelaten scarabeeën is het mogelijk om een schatting te doen; zie de post over de dynastie. Dan blijkt dat deze eerste koningen ongeveer te dateren zijn op:

  • Ya‘ammu – ca.1476-1455
  • Yakbim – ca.1455-1445
  • Khamure – ca.1445
  • Qareh – ca.1445-1440
  • ‘Ammu – ca.1440-1435/0
  • Sheshi – ca.1435/0-1403
  • Nehesy – ca.1403-1402

Rond de tijd van de exodus, in 1446, regeerden drie koningen, Yakbim, Khamure en Qareh. Omdat het niet “verplicht” is dat de farao van de exodus verdronk tijdens de doortocht door de zee zijn ze alle drie een kandidaat.

Een laatste clue is dat de farao van de exodus niet stierf in de tiende plaag, en dus niet de oudste zoon was. Uit de tijd van Sheshi’s voorgangers komen de scarabeeën van oudste koningszonen Nebnetjeru, Ysrym en Yakbim, en de koningszonen Ili-Milku en Yakbim. Beide Yakbims zullen de gelijknamige tweede koning van de dynastie zijn. 3 Het betekent dat Yakbim ooit niet de oudste koningszoon was, maar zijn oudere broer stierf en hij daarom hun vader opvolgde. Hij werd opgevolgd door twee koningen die maar kort regeerden. Als je kijkt naar Nehesy’s vele, meestal onbekende, opvolgers is een korte regering een teken dat het slecht ging met de dynastie.

De naam Yakbim lijkt op Adikam, de naam van de farao van de exodus in Joodse legendes (Jasher 76:1). Beide namen hebben een a, k, i en m. Een b is dan veranderd in een d en een y aan het begin verdwenen.

Ik denk daarom dat Yakbim de farao van de exodus was.

laatste wijziging: 18 oktober 2022
januari 2024: volledig herschreven naar mijn nieuwe chronologie. Mijn eerdere identificatie met Nehesy werd daardoor onmogelijk. De posts over de Kanaänitische identiteit van de gezochte farao en zijn paarden in deze post geplaatst, waar ze horen. Toegevoegd de overeenkomst tussen de namen Yakbim en Adikam.
18 april 2024: toegevoegd het stukje over de Kenezieten
19 april 2024: in het stukje Internationale contacten toegevoegd dat Ryholt het mis lijkt te hebben.
21 april 2024: dat laatste ook verwerkt in de conclusie over dynastie XIV
24 april 2024: toegevoegd de gevangenen en slaven van Amenemhat II

  1. Unknown author[]
  2. Manfred Bietak, Zum Königreich des ‘3-sḥ-R‘ Neḥesi, in Studien zur Altägyptischen Kultur, Band 11 – 1984, p. 59-75[]
  3. Ryholt (2018), p. 258-260[][]
  4. Gill’s Exposition of the Entire Bible, commentaar op Judges 6:9[]
  5. Gill’s Exposition of the Entire Bible, commentaar op Judges 6:10[]
  6. Ryholt (1997), p. 99-102[]
  7. Ryholt (1997), p. 299-300, met voetnoot 1051[]
  8. Ryholt (1997), p. 295[]
  9. Bietak (1991), p. 29[][]
  10. Ryholt (1997), p. 103[]
  11. Herodotus, Histories, boek 2, 125[]
  12. Maura Sala, Clusters of Asiatics in the Nile Delta in the Early 2nd Millennium BE: A View from the Wadi Tumilat, in The Enigma of the Hyksos VOLUME IV Changing Clusters and Migration in the Near Eastern Bronze Age Collected Papers of a Workshop held in Vienna 4th−6th of December 2019 (2021), p. 397-398, 410, 411[]
  13. M. Lehner, Labor and the Pyramids: The Heit el-Ghurab “Workers Town” at Giza, in Labor in the Ancient World, International Scholars Conference on Ancient Near Eastern Economies, Volume 5 (2015), p. 480-481[]
  14. CC BY-SA 4.0[]
  15. Ryholt (1997), p. 105-108[]
  16. Ryholt (1997), p. 112-113[]
  17. Daphna Ben-Tor, with contributions by Susan J. Allen & James P. Allen, Seals and Kings, Review Article, The Political Situation in Egypt during the Second Intermediate Period c. 1800-1550 B.C., by K. S. B. Ryholt, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research 315 (1999), p. 58-60. Alhoewel Ben-Tor goede punten heeft, is haar toon onprettig om te lezen.[]
  18. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.9.7[]
  19. Ryholt (1997), p. 220, met voetnoot 759[]
  20. Alan H. Gardiner en T. Eric Peet, edited and completed by Jaroslav Černý, The Inscriptions of Sinai, part II, Translations and Commentary (1955), p. 78, 79-80, 107-108, 110[]
  21. Gardiner en Peet, op. cit., p. 107[][]
  22. James E. Harrell, James K. Hoffmeier en Kenton F. Williams, Hebrew Gemstones in the Old Testament: A Lexical, Geological, and Archaeological Analysis, in Bulletin for Biblical Research 27.1 (2017), p. 18-20[]
  23. “granted life, dominion and health” in jaar 38, Gardiner en Peet, op. cit., p. 78-79, “endowed with life, stability and dominion like Re”, Gardiner en Peet, op. cit., p. 96, en “[granted] life, stability, […] like Re for ever”, Gardiner en Peet, op. cit., p. 116[]
  24. Peter Rauwling en Juliet Clutton-Brock, The Buhen Horse: Fifty Years after Its Discovery (1958-2008), in Journal of Egyptian History, Vol. 2 (2009), Issue 1, p. 2[]
  25. Ryholt (1997), p. 408[]
  26. Rauwling en Clutton-Brock, op. cit., p. 81[]
  27. Josef Wegner, A royal necropolis at South Abydos – New Light on Egypt’s Second Intermediate Period, in Near Eastern Archaeology, Vol. 78, No. 2 (June 2015), p. 74-75[]
  28. Wegner, op. cit., p. 75[]
  29. Wagner, op. cit., p. 75-76[]
  30. Moorey, op. cit., p. 207[]
  31. Jorrit Kelder, review van Chariots in Ancient Egypt. The Tano Chariot, a Case Study, in Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie 61 (2019), p. 36[]
  32. P. R. S. Moorey, The Emergence of the Light, Horse-Drawn Chariot in the Near East c. 2000-1500 B.C., in World Archaeology, Vol. 18, No. 2, Weaponry and Warfare (Oct., 1986), p. 201-202[]
  33. Moorey, op. cit., p. 205[]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *