Categorieën
6. Nieuwe Rijk Koningstijd

Merenptahs Israël en David

De Israël Stela 1

Inleiding

Merenptah (977-968) liet een grote stela maken over zijn Libische oorlog. Hij gaf haar de titel mee Hymne over de overwinning op de Libiërs, maar tegenwoordig staat ze beter bekend als de Israël Stela. In de laatste drie regels staat namelijk de tweede vermelding van Israël in Egypte (de eerste kwam uiterlijk uit de tijd van Ramses II).

In de vertaling van Breasted 2:

The kings are overthrown, saying: “Salam (vrede)!”
Not one holds up his head among the Nine Bows (de vijanden van Egypte).
Wasted is Tehenu (Libië),
Kheta (Ḫatti) is pacified,
Plundered is Pekanan (de Kanaän), with every evil,
Carried off is Askalon,
Seized upon is Gezer,
Yenoam is made as a thing not existing.
Israel is desolated, his seed (prt) is not;
Hurru (Kharu, het gebied van de Kanaänieten) has become a widow for Egypt.
All lands are united, they are pacified;
Everyone that is turbulent is bound by King Merneptah, given life like Re, every day.

Israël heeft het determinatief voor “buitenlandse mensen”. De stela is gedateerd op III shemu 3 in jaar 5, 19 februari 972. De vrede met Hatti gaat waarschijnlijk over het vredesverdrag van Ramses II met de Hethieten en was op dit moment al zo’n 50 jaar oud 3. Pa-Kanaän (Pekanan) is waarschijnlijk hetzelfde gebied als Kharu, wat betekent dat Askelon, Gezer en Yenoam daar lagen en het volk Israël daar woonde. 4

Over de naam ysry3r, Israël, is veel discussie. Soms wordt gedacht dat Israël niet wordt bedoeld, maar die argumenten zijn te weerleggen. 5 Het gaat hier dus over het Bijbelse Israël.

Het woord prt, dat door Breasted vertaald wordt met seed, betekent graan/vrucht, en daarom ook nakomelingen. Maar dat laatste is hier volgens Michael Hasel niet logisch. De term “his seed is not”, en varianten, werd ook minstens zes keer gebruikt in de oorlogsverslagen van Ramses III. Thutmose III verwoestte al het graan van zijn vijanden, Ardata en Kadesh in Syrië. prt zal graan betekenen, wat inhoudt dat Israëls voedselvoorraden werden verwoest. 6

De verovering van Askelon is afgebeeld in Karnak; drie andere afgebeelde veroveringen zijn verloren gegaan. Deze oorlog was altijd toegewezen aan Ramses II, maar blijkt uit Merenptahs tijd te komen. Merenptah, de oudste naam waarvan nog gedeeltes leesbaar waren, is later vervangen. Askelon komt nergens voor in Ramses’ verslagen en lijsten, maar wel op de Israël Stela. Later werd Merenptahs naam vervangen door die van Seti II (968-962). Het lijkt er dus op dat Merenptah thuis was gebleven, net als in zijn oorlog tegen de Libiërs, en Seti II, toen nog kroonprins en generalissimo, de echte strijder was. 7

Seti in Israël

Als de namen op de goede volgorde staan, begon Seti na zijn overwinningen op de Libiërs een nieuwe oorlog. De standaardroute vanuit Egypte naar het noorden liep via de weg door het land van de Filistijnen (Ex 13:17); daar liggen Gaza, een mogelijke kandidaat voor de stad Pekanan 8, en Askelon.

De verovering van Askelon, zoals afgebeeld door Merenptah. De mannen en vrouwen op de muren met kantelen lijken de hemel aan te roepen. Kinderen worden aan beide kanten van de toren naar beneden gebracht (of misschien laten vallen als een offer). Onder hen beklimt een Egyptisch soldaat de muur met een ladder, terwijl de oorlog zich afspeelt voor de stad. De farao en zijn strijdwagens, groter afgebeeld om te laten zien hoe belangrijk hij is, staan rechts. 9

Gezer ligt halverwege tussen Jeruzalem en de Middellandse Zee, op een route naar het noorden.

De belegering van een stad die waarschijnlijk Gezer is, zoals afgebeeld door Merenptah. Een gigantische afbeelding van de farao vertrapt de vijand en bedreigt de verdedigers op de muren, links. 10

Yenoam lag volgens Nadav Na’aman het ten oosten van de Jordaan, aan de buitenkant van Basan; dat is iets ten oosten van de Golanhoogten. Hij identificeert het met Tell Shibab in zuidelijk Syrië. Hier is aardewerk uit alle fases van de Bronstijd gevonden, maar niet uit de IJzertijd. 11 Merenptah regeerde aan het eind van de Bronstijd, dus “Yenoam is made as a thing not existing” klopt voor Tell Shibab.

Belegering van de derde stad, mogelijk Yeno’am, zoals afgebeeld door Merenptah. Links staan de muren. De verdedigers vallen als bowlingkegels onder de enorme buik en poten van de Egyptische strijdwagens. 12

Vanaf Yenoam ging Seti naar het zuiden, waar hij de Israëlieten van hun voedsel beroofde en het land in zijn greep had. Daarna keerde hij terug naar huis.

De waarschijnlijk Israëlitische tegenstanders in Merenpthahs vierde afbeelding. Slechts de onderste helft is bewaard gebleven. In het midden staat de Israëlitische strijdwagen met het paard, links de soldaten. In het missende deel zou volgens Yurco het paard van de farao staan, met de poten boven de Israëlitische soldaten. Rechts hiervan staan de Egyptische strijdwagens. De Israëlieten dragen lange gewaden tot op hun enkels, die lijkt op de kleding van de andere tegenstanders. 13
Een duidelijker afbeelding kon ik helaas niet vinden.

Davids laatste oorlog

Door de identificatie van Sisak met Ramses III kan Merenptah alleen gedateerd worden aan het eind van Davids regering of het begin van Salomo’s. Daarvan blijft alleen Davids tijd over, want over Salomo staat geschreven: “Juda en Israël woonden onbezorgd, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Berseba” (1 Kon 4:25).

In Davids laatste jaren was er oorlog met de Filistijnen. In de Septuagint staat niet Filistijnen, maar een woord dat “andere volken” betekent. De naam van de Filistijnen werd in mijn theorie namelijk ook gebruikt voor alle eerdere eigenaren van hun land; zie hier. Als dat klopt streed David in zijn laatste jaren tegen Egypte en moeten er overeenkomsten zijn tussen Davids oorlog en de Israël Stela. Davids oorlog bestond uit vier veldslagen:

  • Bij de eerste was David wat ouder geworden, want voor het eerst staat er dat hij uitgeput raakte tijdens de strijd. Hij was zelfs gesneuveld als zijn neef Abisaï hem niet had gered. (2 Sam 21:15-17) Deze veldslag staat niet in de parallel in 1 Kronieken, maar de schrijver van 1 Kronieken liet meer weg.
  • De tweede veldslag was volgens 2 Samuel in Gob, volgens 1 Kronieken in Gezer (2 Sam 21:18, 1 Kro 20:4). Gob is buiten deze oorlog om onbekend en kan een andere naam voor Gezer zijn, of een deel van Gezer. 1 Kronieken voegt hieraan toe “en zij werden vernederd.”
  • De derde was volgens 2 Samuel ook in Gob; 1 Kronieken noemt de plaats niet. (2 Sam 21:19, 1 Kro 20:5)
  • De vierde en laatste veldslag vond volgens beide plaats in Gath (2 Sam 21:20-21, 1 Kro 20:6-7).

De tweede veldslag is de enige waarvan wordt gezegd dat hij werd gewonnen. Verder wordt telkens gezegd dat een reus, een nakomeling van Rafa, sneuvelde aan de kant van de Filistijnen. Ondanks deze successen zat David flink in het nauw tijdens deze oorlog. In 2 Samuel is het volgende hoofdstuk namelijk een danklied, dat hij sprak “op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul.” (2 Sam 22:1) Dit lied spreekt over een oorlog die verloren lijkt, tot David het uitschreeuwt tot God en Hij hem redt. Deze benauwdheid past bij geen van Davids andere oorlogen:

  • “Want golven van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan. Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij.” (2 Sam 22:5-6)
  • “Hij redde mij van mijn sterke vijand, en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bedreigd op de dag van mijn ondergang, maar de HEERE was mij tot steun.” (2 Sam 22:18-19)
  • “Want U verlost het ellendige volk, maar Uw ogen zijn tegen de hoogmoedigen, U vernedert hen.” (2 Sam 22:28)
  • “Ik vervolgde mijn vijanden en vaagde hen weg; ik keerde niet terug, totdat ik hen vernietigd had. Ik vernietigde hen en verpletterde hen, zodat zij niet meer opstonden; zij vielen onder mijn voeten. Want u omgordde mij met kracht voor de strijd; U deed hen die tegen mij opstonden, onder mij neerbukken. Mijn vijanden, die deed U voor mij op de vlucht slaan (letterlijk: gaf U voor mij de nek), wie mij haatten, en ik bracht hen om.” (2 Sam 22:38-41)

Overeenkomsten

Merenptah is niet heel specifiek over de oorlog, en voor zover ik kon vinden is Seti dat ook niet. Toch zijn er een aantal overeenkomsten tussen wat wel bekend is over de strijd, en de Bijbel.

De eerste overeenkomst is dat de Filistijnen al decennia lang niet tegen Israël hadden gestreden. Een paar decennia eerder had David hen verslagen (2 Sam 8:1, 1 Kro 18:1). Vanaf het midden van Ramses II’s regering tot de tijd van Ramses III, dus van ca.1010 tot ca.930, schrijven de Egyptenaren nog maar weinig over activiteiten in Israël. Merenptah is de enige uitzondering hierop. 3

De tweede overeenkomst is de plaats van de eerste veldslagen, in Gezer. Merenptah noemt op de stela geen details over de oorlog, maar volgens de laatste oorlogsscène was Israël machtig genoeg om strijdwagens mee te nemen naar het slagveld. Het gevecht vond dan logischerwijs plaats in de laaglanden, mogelijk in de buurt van Gezer. 14 In Gezer is een ivoren zonnewijzer met Merenptahs naam gevonden. 3 Dat de Israëlieten afgebeeld worden met dezelfde kleding als de andere tegenstanders is niet vreemd; ze hadden zichzelf en hun cultuur vermengd met de Kanaänieten (Richt 3:5-7).

Merenptah had een garnizoen in het centrale heuvelland van Israël. Het lag waarschijnlijk in Lifta bij Jeruzalem, maar hoe lang en waarvoor is onbekend. 3 De bron van Lifta is mogelijk de Bijbelse waterbron Neftoah (Joz 15:9). In het Hebreeuws staat hier “the fountain of the water of Nephtoah”. Dit is een bijzondere combinatie, als je vergelijk met de bron van Tappuah (En-Tappuah, Joz 17:7) of de wateren van Merom (Joz 11:5). Zolang me, het Hebreeuwse woord voor water, eigenlijk niet water betekende maar bij de naam Nephtoah hoorde, staat hier “bron van Menephtoah”. Volgens de Papyrus Anastasi III, uit Merenptahs jaar 3 (975/4) (op I shemu 17 15, 5 januari 974), kwam een Egyptische bevelhebber aan in het fort Sile vanuit de “Wells of Merneptah […] which is on the mountain ridge”. Volgens Finkelstein is het logisch dat een Egyptisch fort in de buurt van Sichem of Jeruzalem stond. Als dit dezelfde bron is mist in het Hebreeuws alleen de -r-. 16 Het ontbreken van de -r- is goed te verklaren. In het Laat-Egyptisch, dat onder andere gesproken werd in het Nieuwe Rijk, werd de r in ieder geval in het aan Mer- verwante woord mry niet meer uitgesproken; mry was ma geworden. 17 Het Hebreeuwse Menephtoah is dan de correcte uitspraak van Merenptahs naam in zijn tijd. 10 september 2024: Dit blijkt niet waar te zijn. De bronnen van Merenptah lagen in n3 tswt van de Shasu, en dat is het niet Bergland van Israël, maar lag op de route van Egypte naar Gaza. Zoals in de Papyrus Anastasi III: “Come, (let me describe) to you this going to Khurru (Kanaän) and his marching upon the ridges (n3 tswt)”. 18

Een garnizoen vlak bij Jeruzalem is intrigerend. David schreef dat “golven van de dood hadden mij omvangen” en hij werd “bedreigd op de dag van mijn ondergang”, wat doet denken dat zijn tegenstander Israël in zijn macht had en heel dichtbij kwam. Bij de eerste veldslag tegen de Filistijnen raakte hij uitgeput in de strijd en bezwoeren zijn mannen hem dat hij niet meer ten strijde mocht trekken (2 Sam 21:17). Het is mogelijk dat hij terugkeerde naar Jeruzalem, waar Merenptah in de buurt een garnizoen had.

Het is onbekend of Merenptahs garnizoen in Israël aanwezig bleef. 3 Het is dus mogelijk dat het, zoals in Davids lied, uiteindelijk werd verslagen en Israël de definitieve overwinning behaalde. David riep het namelijk uit tot God, en Hij steunde hem. “Ik vervolgde mijn vijanden en vaagde hen weg; ik keerde niet terug, totdat ik hen vernietigd had. Ik vernietigde hen en verpletterde hen, zodat zij niet meer opstonden; zij vielen onder mijn voeten. Want u omgordde mij met kracht voor de strijd; U deed hen die tegen mij opstonden, onder mij neerbukken. Mijn vijanden, die deed U voor mij op de vlucht slaan, wie mij haatten, en ik bracht hen om.”

Kritiek

Volgens Anson Rainey is het onwaarschijnlijk dat een Egyptische schrijver Israël een volk zou noemen, terwijl een andere Egyptische kunstenaar hen afbeeldt als strijdend met strijdwagens. Strijdwagens waren in die tijd in dit gebied namelijk de wapens van een groep elitestrijders, de maryannu. 19 Er is niks onmogelijks aan een gevecht met een tegenstander in het open veld, als die tegenstander sterk genoeg was om elitestrijders in te huren. In de standaardchronologie werd de oorlog van de Israël Stela uitgevochten in de tijd van de richteren en heeft Rainey een punt. Dat is anders in een herziene chronologie. Eerder in zijn regering had David Hadadezer van Zoba duizend strijdwagens afgenomen (2 Sam 8:4, 1 Kro 18:4).

Rainey ziet in tegenstelling tot Yurco wel ruimte is om een stad af te beelden in de scène 20, maar daar is geen bewijs voor. Hij identificeert de niet gevonden stad met “de Kanaän”, ofwel mogelijk Gaza, 21 maar een andere mogelijkheid is dat “de Kanaän” een gebied was, hetzelfde als Kharu 22. De Stela noemt slechts drie steden waar werd gevochten. Als er inderdaad een verband is tussen de Stela en de vier scènes, wat logisch is door de bewaarde naam Askelon en de gewijzigde cartouches, zal de vierde scène over het vierde gevecht gaan, met het volk Israël. 23

De datering van Davids laatste oorlog

Een laatste overeenkomst tussen Davids laatste strijd en de strijd van Seti in de tijd van zijn vader, is de datering. Beide komen uit op 975-974.

Seti vocht in Israël voor 19 februari 972, de datum van de Israël Stela. Dankzij de positie van de oorlogsscènes in Karnak kan worden gezegd dat de oorlog in Israël voor de oorlog in Libië in jaar 5, mei 973-mei 972, werd uitgevochten. Als de in de papyrus genoemde bron van Merenptah inderdaad in de buurt Jeruzalem lag dateerde de campagne ook voor I shemu 17 in jaar 3, 5 januari 974, de bijbehorende datering. 24 975 kan dus het jaar van Seti’s verwoestingen in Israël zijn.

Op Jezus na is David degene die het vaakst genoemd wordt in de Bijbel. Zijn regering is goed te dateren, maar een precieze datering van de gebeurtenissen daarin is een ander verhaal. Wel is er een clue: een lange hongersnood. Direct voor deze oorlog, in het grootste deel van 2 Samuel 21, gaat het over een hongersnood die drie jaar duurde. Dit was het gevolg van een bloedschuld. Toen deze rekening vereffend was “liet God Zich verbidden ten gunste van het land” (2 Sam 21:14) en was de honger voorbij.

Na Davids danklied, zijn laatste woorden en een lijst met helden, staat zijn volkstelling. Negen maanden en twintig dagen lang trok zijn generaal, Joab, door zijn rijk om de Israëlieten te tellen. Toen David besefte dat dit een zonde was stuurde God de profeet Gad naar hem toe om een straf uit te kiezen. Een van de mogelijkheden was een hongersnood van zeven jaar (2 Sam 24:15). In de parallel in 1 Kronieken is dit drie jaar (1 Kro 21:12). Een toekomstige hongersnood kon op dat moment alleen drie jaar duren, anders moet 2 Samuel ook drie jaar hebben. Maar dat staat er niet. Deze keuze bestond uit een hongersnood die dus vanaf dat moment drie jaar zou duren. De andere jaren liggen daarom in het verleden: alle vier de jaren voor de volkstelling was er kennelijk honger in Israël. Deze vier jaar kunnen alleen zijn begonnen bij de drie jaar van de al genoemde bloedschuld (1 Sam 21:1). In 1 Kronieken wordt dan ook niks gezegd over de hongersnood die het gevolg was van de bloedschuld.

Van de zven jaar honger waren de eerste drie die van de bloedschuld, de laatste drie die van de mogelijke straf. Het vierde jaar lag daar logischerwijs precies tussen. Tussen de bloedschuld en de volkstelling staat Davids laatste oorlog met de Filistijnen, die dus in dat jaar was. Om die straf te kunnen ontvangen moest David nog minstens drie jaar op de troon zitten. Hij stierf in 971; het jaar van de oorlog met de Filistijnen en de bijkomende honger was dus uiterlijk 974. Dat past bij het jaar 975 dat berekend kan worden vanuit de Egyptische gegevens.

Omdat David uiteindelijk de oorlog won is 5 januari 974, toen de bron van Merenptah in Egyptische handen was, een datum die precies tussen de verovering van Israël en Davids uiteindelijke overwinning kan worden geplaatst. Zowel daarvoor als daarna was Israël namelijk niet bezet. (10 september 2024: De bron van Merenptah lag niet in Israël; zie boven.) Het betekent dat de oorlog op de Israël Stela, in 2 Samuel 21 en 1 Kronieken 20 in 975 werd uitgevochten, met Davids overwinning in 974. Dit is jaar 3 van Merenptah en jaar 37 van David.

Conclusie

Merenptahs oorlog kan alleen in Davids laatste jaren zijn uitgevochten. David streed in die periode tegen de Filistijnen, een naam die gebruikt werd voor alle eerdere eigenaren van hun land. Van beide kanten is dit de enige strijd tegen de ander in deze decennia. Daarnaast zijn er overeenkomsten tussen de Bijbel en wat bekend is over Seti’s oorlog tegen Israël.

De verovering van Gezer is een reden om Seti II te identificeren met de schoonvader van Salomo, die Gezer had ingenomen (1 Kon 9:16-17a).

Een mogelijk vervolg over de relatie tussen David en Seti staat in de post over hun opvolgers, Salomo en Vaphres.

laatste wijziging:
23 januari 2023: flink herschreven, toegevoegd de alinea’s over de bron van Merenptah en de Papyrus Anastasi III
20 juni 2023: toegevoegd de afbeeldingen van de reliëfs uit Karnak, info uit de papers van Rainey en Raafat Abbas

  1. By Webscribe, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=8206743[]
  2. Ancient Records, deel III, § 602-617[]
  3. James (2015), p. 246[][][][][]
  4. Mohamed Raafat Abbas, The Canaanite and Nubian Wars of Merenptah: Some Historical Notes, in Égypte Nilotique et Méditerranéenne 13 (2020), p. 136[]
  5. Michael G. Hasel, Israel in the Merneptah Stela, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research, No. 296 (Nov. 1994), p. 45-47[]
  6. Michael G. Hasel, Israel in the Merneptah Stela, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research, No. 296 (Nov. 1994), p. 49, 52-53[]
  7. Garth Gilmour en Kenneth A. Kitchen, Pharaoh Sety II and Egyptian Political Relations with Canaan at the End of the Late Bronze Age, in Israel Exploration Journal, Volume 62 (2012), Number 1, p. 9, 11, details van de vervanging van Merenptahs naam in Frank J. Yurco, Merenptah’s Canaanite Campaign, in Journal of the American Reserach Center in Egypt, Vol. 23 (1986), p. 196-199, 201, 203-204[]
  8. Spalinger (1979), p. 30[]
  9. beschrijving van Frank J. Yurco, 3,200-Year-Old Picture of Israelites Found in Egypt, in Biblical Archaeology Review, Vol. 16, Issue 5 (Sep/Oct 1990), p. 20-38, p. 9-10 in de pdf, afbeelding van Walter Wreszinski, Atlas zur altägyptischen Kulturgeschichte (2. Teil) (1935), Tafel 58 en Tafel 58a, beide met foto origineel[]
  10. beschrijving van Yurco (1990), op. cit., p. 12 in de pdf, afbeelding van Walter Wreszinski, Atlas zur altägyptischen Kulturgeschichte (2. Teil) (1935), Tafel 57a (met foto origineel) []
  11. Nadav Na’aman (1977), Yeno’am, Tel Aviv, 4:3-4, 168-177[]
  12. beschrijving van Yurco (1990), op. cit., p. 12 in de pdf, afbeelding van Walter Wreszinski, Atlas zur altägyptischen Kulturgeschichte (2. Teil) (1935), Tafel 57 (met foto origineel) []
  13. Yurco (1990), op. cit., p. 13-14 in de pdf[]
  14. Peter van der Veen en David Ellis, ‘He Placed His Name in Jerusalem’: Ramesside Finds from Judah’s Capital, in Solomon and Shishak (2015), p. 271, voetnoot 23[]
  15. Frank J. Yurco, Merenptah’s Canaanite Campaign, in Journal of the American Reserach Center in Egypt, Vol. 23 (1986), p. 211[]
  16. Israel Finkelstein en Yuval Gadot, Mozah, Nephtoah and Royal Estates in the Jerusalem Highlands, in Semitica et Classica 8 (2015), p. 229-230[]
  17. Matthew J. Adams, Manetho’s Twenty-third Dynasty and the Legitimization of Kushite Rule over Egypt, in Antiguo Oriente, Volumen 9, Volumen en honor de Alicia Daneri Rodrigo con motivo de su retiro (2011), p. 38[]
  18. Alexandre Vassiliev, The Localization of the Shasu-Land of Ramses II’s Rhetorical Texts, in Current Research in Egyptology 2006, Proceedings of the Seventh Annual Symposium whch took place at the University of Oxford April 2006, p. 166[]
  19. Anson F. Rainey, Israel in Merenptah’s Inscription and Reliefs, in Israel Exploration Journal, Vol. 51, No. 1 (2001), p. 69-70[]
  20. Rainey, op. cit., p. 72[]
  21. Rainey, op. cit., p. 72-73[]
  22. Raafat Abbas, op. cit., p. 138[]
  23. Dat laatste is ook de conclusie van Raafat Abbas, op. cit., p. 138[]
  24. Frank J. Yurco, Merenptah’s Canaanite Campaign, in Journal of the American Reserach Center in Egypt, Vol. 23 (1986), p. 212-213[]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *