Mozes en Aäron voor de farao van de exodus 1
Inleiding
Uit een paar verzen in de Bijbel kan je concluderen dat de farao van de exodus een Amoriet was. Dat is een duidelijke clue voor zijn identiteit. Het is een bevestiging van mijn idee dat hij, omdat hij paarden had, een Kanaäniet of Amoriet moet zijn. In het oosten van de Delta, waar Gosen lag, woonden in de laatste periode voor de exodus ook Kanaänieten en Amorieten.
Nehesy (1446-1445), degene die ik vorig jaar had aangewezen als de farao van de exodus, was een Hyksos, ofwel een Kanaäniet of Amoriet, en deze conclusie past daar uitstekend bij.
Een tweede onderdrukker in Egypte
Bijna twee eeuwen na de verovering van Kanaän werd Israël onderdrukt door de Midianieten (1219-1212). “En het gebeurde, toen de Israëlieten vanwege Midian tot de HEERE riepen, dat de HEERE een man naar de Israëlieten zond, een profeet, die tegen hen zei: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ík heb u uit Egypte doen optrekken en u uit het slavenhuis geleid. En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte. En Ik heb hen van voor uw ogen verdreven en hun land aan u gegeven. En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! Vrees de goden van de Amorieten niet, in wier land u woont. Maar u hebt niet naar Mijn stem willen luisteren.” (Richt 6:7-10)
Er wordt gedacht dat de naamloze verdrukkers die na de Egyptenaren worden genoemd, degene die verdreven werden uit hun land dat God aan Israël gaf, de Amalekieten en Amorieten zijn waarmee Israël streed tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn. 2 Op zich is dat een logische conclusie; na deze tocht kwam de verovering van Kanaän (1406-1401) en gaf God hun landen aan Israël. Toch past het woord “verdrukte” uit vers 9 niet bij deze interpretatie. God verloste Israël blijkens vers 9 niet alleen uit de handen van de Egyptenaren, maar ook uit die van de naamlozen.
Deze naamlozen waren niet de Amalekieten, want zij vielen Israël alleen aan (Ex 17:8). Datzelfde geldt voor de Amorieten (Num 21:21-24, Joz 24:8, Richt 11:19-21). De keer dat de Amalekieten, Kanaänieten en Amorieten Israël versloegen (Num 14:39-45, Deut 1:44) was er ook geen sprake van onderdrukking, want Israël viel hen aan. Zij verdedigden alleen hun land en wonnen omdat God het toestond. Toch lijkt de periode van Jozua wel het einde van de geschiedenis in deze verzen. Keer op keer vertelde God dat Hij de bewoners van Kanaän zou verdrijven en hun land aan Israël zou geven (Ex 23:28-31, 33:2, 34:11, 34:24, Lev 18:24, 20:23, etc.).
Daarnaast wordt er in vers 10 gesproken over de goden van de Amorieten. Deze goden worden alleen genoemd in Jozua 24, in Jozua’s laatste toespraak. Jozua stierf in 1379; het volk woonde toen nog maar 27 jaar in Kanaän. Als met “Vrees de goden van de Amorieten niet” inderdaad het aanbidden van deze goden wordt bedoeld 3 kan het alleen over dit moment gaan. In dit hoofdstuk koos Israël er namelijk voor om alleen God te dienen, niet de goden van hun verre voorouders of die van de Amorieten (Joz 24:15, 18).
De enige onderdrukking in de periode voor de verovering van Kanaän, is degene die eindigde door de exodus (1446). De naamlozen onderdrukten Israël dan in Egypte.
Richteren 10:11-12
De volgende stap is de mogelijke identificatie van de naamlozen met de Amorieten. Hiervoor gaan we naar Richteren 10:11-12, waar God zegt: “Heb Ik u niet van de Egyptenaren verlost, en van de Amorieten, de Ammonieten en de Filistijnen, en van de Sidoniërs, de Amalekieten en de Maonieten, toen zij u onderdrukten en u tot Mij riep en Ik u uit hun hand verloste?”
Dit is een chronologische lijst:
- de Egyptenaren: God noemt hen ook wanneer Israël tot Hem roept over de onderdrukking door de Midianieten: “En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte.” (Richt 6:9) De Egyptenaren kwam duidelijk als eerste. Dit zal de 400-jarige onderdrukking in Egypte zijn geweest (1846-1446).
- de Amorieten: zie onder.
- de Ammonieten kwamen tegelijk met de Moabieten (1321-1303) (Richt 3:13); zie hier.
- de Filistijnen zijn Samgars tegenstanders (1223) (Richt 3:31).
- de Sidoniërs zijn Kanaänieten (Gen 10:15). De Kanaänieten onderdrukten Israël in de dagen van Debora (1223-1203), en werden naar mijn mening verslagen door Barak en Thutmose III. Sidon lag in het gebied dat Thutmose III in die periode bij zijn rijk voegde. Aan het begin van de richterenperiode woonden de Sidoniërs rustig en onbezorgd, maar ze heersten over de volken om hen heen (Richt 18:7, 28).
- de Amalekieten kwamen samen met de Moabieten (1321-1303) (Richt 3:13) en de Midianieten (1219-1212) (Richt 6:3, 33).
- de Maonieten zijn mogelijk de Meünieten, die een strijd tegen Uzzia en God verloren (2 Kro 26:7). 4 De Maonieten waren mogelijk een deel van de mensen uit het oosten, die meeliftten tijdens de Midiantische overheersing (1219-1212) (Richt 3:3, 33).
De Amorieten kwamen tussen de Egyptenaren en de Ammonieten. Dat is nog geen anderhalve eeuw om te zoeken. Toch is deze onderdrukking niet makkelijk te vinden. De Amorieten vielen Israël aan, maar werden verslagen door Mozes en Jozua, en zijn daarna opvallend afwezig. Als je dat combineert met de afwezigheid van een onderdrukking tijdens de 40-jarige tocht door de woestijn èn Richteren 6:7-10, kunnen de Amorieten Israël alleen hebben onderdrukt voor de exodus.
De farao van de exodus
De belangrijkste conclusie voor deze post gaat over de farao van de exodus. Omdat God in de exodus Israël bevrijdde van de laatste onderdrukkers, diende Israël in Egypte uiteindelijk geen Egyptenaren meer, maar Amorieten. Met andere woorden, in de tijd voor de exodus had een Amoriet de macht over de Israëlieten.
De farao van de exodus, de laatste koning van Egypte die Israël onder de duim hield, was daarom een Amoriet.
18 oktober 2022: Er is een alternatieve uitleg voor de naam Amorieten in Richteren 10:11-12, die ik nog niet kende tijdens het schrijven van deze post. Cusjan Risjataïm (1369-1361), de eerste onderdrukker van Israël in het beloofde land, wordt door Josephus een koning van de Assyriërs genoemd, wat hem als het waar is, en dat is mogelijk, in de Amoritische dynastie van Samsi-Adad I (1445-1413) plaatst. God noemt in Richteren 10:11-12 dan alle onderdrukkingen tot op dat moment, zonder Cusjan Risjataïm over te slaan. Dit alternatief past alleen niet bij Richteren 6:7-10, waar een tweede onderdrukker in Egypte wordt genoemd. De farao van de exodus was dus, als ik me alleen baseer op 6:7-10, een Kanaäniet.
laatste wijziging: 22 maart 2022
- By illustrators of the 1890 Holman Bible, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=8845359[↩]
- Gill’s Exposition of the Entire Bible, commentaar op Judges 6:9[↩]
- Gill’s Exposition of the Entire Bible, commentaar op Judges 6:10[↩]
- Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Judges 10:12[↩]