Categorieën
Koningstijd

Jehu, de zoon van Omri

Jehu, afbeeld op de Black Obelisk van de Assyrische koning Salmaneser III. 1 Dit is voor zover bekend de enige afbeelding van een koning van Juda of Israël.

Inleiding

Jehu (841-814/3) betaalde in 841 tribuut aan Salmaneser III, de koning van Assyrië. 2 Dat staat niet in de Bijbel, maar dat is niet bijzonder. De Bijbel laat wel meer weg als het niet gaat over de relatie van Israëls koningen met God. Wel bijzonder is dat Jehu volgens Salmaneser de zoon van Omri was. In de Bijbel is hij de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi (2 Kon 9:2, 14).

Het tweede wat opvalt aan dat tribuut is dat Salmaneser hem zag als de rechtmatige eigenaar van de troon. Hazaël, die net als Jehu een usurper was (2 Kon 8:7-15), werd door Salmaneser “son of a nobody” genoemd 3 en Surri, die door de bevolking van het land Patinu aangesteld was als koning in plaats van de rechtmatige koning, “a non-lord of a throne”. 4 Over Jehu wordt dat niet gezegd. Als je Salmaneser moet geloven was Jehu daarom een lid van Omri’s koningshuis. Maar is dat wel te verenigen met de Bijbel?

Jehu, de zoon van Omri

Letterlijk staat er in Salmaners inscriptie: mia-ú-a DUMU-ḫu-um-ri-i, ofwel Jehu DUMU Omri. DUMU betekent niet alleen zoon, maar ook inwoner en nakomeling, soms lid van een groep. 5 In het Engels is DUMU dan ook vertaald met “of the house of”. DUMU was geen verschrijving; bij de opsomming van wat Jehu precies tributeerde heet hij opnieuw DUMU-mḫu-um-ri-i. 6 Die m betekent dat hier niet het huis, maar de persoon Omri wordt bedoeld. Het is dan ook waarschijnlijk dat Salmaneser Jehu de zoon of nakomeling van Omri noemde 7 en zo wordt het soms ook vertaald 8.

Bijbels gezien is het mogelijk dat Omri’s koningshuis ontkwam aan een slachting. Jehu’s opdracht was om het koningshuis van Achab uit te roeien, niet dat van Omri (2 Kon 9:9). Daarnaast was hij de bevelhebber van het leger (2 Kon 9:5), wat de positie was van een dichtbij familielid van de koning; Abner was de bevelhebber van zijn neef Saul, Joab die van zijn oom David. 9 Absalom koos zijn neef Amasa als bevelhebber, juist omdat Amasa “mijn beenderen en mijn vlees” was (2 Sam 19:13).

Er is iets bijzonders aan Jehu’s voorgeslacht. Hij wordt twee keer de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, genoemd, maar verder heet hij alleen de zoon van Nimsi (1 Kon 19:16, 2 Kon 9:20, 2 Kro 22:7). Van de usurpers in het tienstammenrijk wordt de genealogie juist meestal niet verder dan de vader opgevoerd (Baësa 1 Kon 15:27, Tibni 1 Kon 16:21, Sallum 2 Kon 15:10, Menahem 2 Kon 15:14, Pekah 2 Kon 15:25, Hosea 2 Kon 15:30). Het zal daarom zo belangrijk zijn gweeest dat Jehu van Nimsi afstamde dat Josafat overgeslagen kon worden.

Als Salmeneser gelijk heeft en Jehu niet alleen van Nimsi, maar ook van Omri afstamde, was er iets goeds voortgekomen uit het huis van Omri. Dat kan een reden zijn dat zijn huis niet hoefde te worden uitgeroeid, ook al deed hij wat slecht was in Gods ogen (1 Kon 16:25). Voor zijn precieze plek in Jehu’s stamboom zijn er twee mogelijkheden. Hij kan de vader van Nimsi zijn of een extra generatie tussen Nimsi en Josafat. Omdat Jehu van dezelfde generatie lijkt als Achabs zonen en Nimsi’s vermelding eerder die van een stamvader is dan van Josafats vader, ga ik voor de tweede optie. Jehu was dan de zoon van Josafat, de zoon van Omri, de zoon van Nimsi. De enige voorwaarde is dat Nimsi een belangrijker stamvader was dan Omri.

Omri

Niet alleen Jehu was de bevelhebber van zijn voorganger op de troon. Toen het leger van Israël hoorde dat koning Ela (886/5-885/4) was vermoord, kroonden ze meteen Omri, de bevelhebber van het leger (2 Kon 9:5). Ondanks dat over Omri’s afkomst wordt gezwegen maakt die functie het waarschijnlijk dat hij familie was van Ela.

Dat is opvallend, want van het huis en de bloedverwanten van Baësa, de vader van Ela, waren alle mannen uitgeroeid (1 Kon 16:11-12). Toch is er een mogelijkheid dat ze familie waren. Het Hebreeuwse woord voor deze bloedverwanten komt van gaal, dat in Ruth 3:13 en 4:4 wordt gebruikt voor de familie van vaderskant. Het is dus logisch dat alleen hun verwanten in de mannelijke lijn zijn uitgeroeid. Als Omri’s positie als bevelhebber daarom zegt dat hij familie was van Ela, is dat alleen mogelijk als zijn moeder een zus was van Baësa of Ela. Ook de bevelhebbers Abner, Joab en Amasa waren via hun moeders verwant aan de koningen die ze dienden.

Als Nimsi inderdaad Omri’s vader was is hij belangrijk voor Jehu omdat hij de stamvader was van de dynastie die opstond na Ela’s dood. Door zich een nakomeling van Nimsi te noemen en niet van Omri nam Jehu afstand van Achabs familie, ook al was zijn vader Achabs broer. Achab hoorde namelijk bij het huis van Omri (vergelijk 2 Kon 8:26 met 2 Kon 8:18). Dat kan weer de reden zijn waarom over Omri’s afkomst wordt gezwegen in de Bijbel. En omdat Omri de eerste koning uit Nimsi’s familie was kan Jehu door de Assyriërs de zoon van Omri zijn genoemd. Alles wat wel en niet wordt gezegd over Jehu’s en Omri’s afkomst heeft dan te maken met politiek.

Tibni

Het is mogelijk om nog een paar stappen verder te gaan in de familiereconstructie. Als eerste is dat Tibni. Na de dood van Zimri (885/4), die in zeven dagen de mannelijke familie en vrienden van Baësa had uitgeroeid, raakten de Israëlieten verdeeld. De ene helft stond achter een zekere Tibni, de zoon van Ginath, en de andere helft achter Omri. Dit conflict werd pas opgelost toen Tibni stierf en Omri koning werd. (1 Kon 16:21-22)

Volgens de Septuagint-versie van 1 Koningen 11:22 stierf Tibni tegelijk met zijn broer Joram. Beide broers zijn verder onbekend; het is überhaupt onduidelijk waarom de Israëlieten verdeeld raakten. Juist dan wordt Jorams vermelding interessant. Het heeft kennelijk te maken met hun familiebanden. Het is daarom mogelijk dat ook Tibni familie was van Omri, en omdat er een conflict over de troon ontstond en Omri familie was van Ela, is het mogelijk dat Tibni op dezelfde manier verwant was aan Ela – zijn moeder was dan net als Omri’s moeder een zus of tante van Ela. Nadat beide broers stierven was hun familietak uitgestorven en kon de kroon, zonder verdere problemen van de kant van Tibni’s supporters, naar Omri gaan.

De moeder van Jehoram (1)

Het volgende mogelijke familielid is de moeder van Jehoram, koning van Juda. Tijdens het conflict tussen Omri en Tibni werd Omri de sterkste van de twee (1 Kon 16:22). In de Bijbel wordt daarvoor geen reden genoemd, maar via een Joodse legende is mogelijk om te concluderen dat het opnieuw om familiebanden gaat.

Jehoram (848-841) is een van de weinige koningen van Juda van wie de moeder niet genoemd wordt (2 Kon 8:17, 2 Kro 21:5). Volgens de legende had zijn opa Asa (912/1-871/0) huwelijksbanden met het huis van Omri, en was hij daardoor een steun voor Omri, toen Tibni en hij nog rivalen waren. 10 Er wordt niet gezegd hoe de relatie precies loopt, maar ook een paar details uit de Bijbel spreken voor een familieband. Toen Jehu tot koning gezalfd werd kreeg hij de opdracht om alle mannen uit het huis van Achab te doden (2 Kon 9:7-8), waar ook Ahazia van Juda (2 Kon 9:27) en diens 42 familieleden (2 Kon 10:13) bij hoorden. Van Jehoram wordt gezegd dat “hij was immers een schoonzoon van het huis van Achab.” (2 Kon 8:27) Het huwelijk kan dus gesloten zijn tussen een man uit Asa’s familie en een vrouw uit Omri’s familie.

Omdat de Bijbel net zo hard zwijgt over de identiteit van Jehorams moeder als Omri’s afkomst, is het mogelijk dat de man uit Asa’s familie Jehorams vader Josafat was en de vrouw uit Omri’s familie zijn dochter was. Juda was dan door het huwelijk van Asa’s zoon met Omri’s dochter een steun voor Omri, zodat het volk dat achter hem stond sterker was dan dat achter Tibni.

In de Seder Olam Rabbah staat: “When Omri married his daughter to Jehoshaphat’s son (Jehoram) they killed Tibni”, en: “when Asa married his son (Josafat) to the daughter of Omri”. 11 Het eerste huwelijk kan geen ander zijn dan dat van Jehoram en Athalia, die naast de dochter van Omri (2 Kon 8:26) ook de dochter van Achab wordt genoemd (2 Kon 8:18). Omri was tijdens het huwelijk als koning het hoofd van de familie en kon zijn kleindochter ten huwelijk geven aan Jehoram. Het Hebreeuwse woord voor dochter, bath, betekent bovendien ook kleindochter. De vermelding van het tweede huwelijk is een bevestiging van mijn theorie uit de vorige twee alinea’s.

De moeder van Jehoram (2)

Het bovenstaande wordt iets complexer gemaakt door Josephus. Hij schrijft dat Josafat werd opgevolgd door Jehoram, “who had the same name with his mother’s brother, that was king of Israel, and the son of Ahab.” 12 Jehorams moeder was dan net als zijn vrouw Athalia een dochter van Achab. Dat past binnen de bovenstaande theorie als beide vrouwen die volgens de Seder Olam Rabbah de dochters van Omri waren, zijn kleindochters waren. Hij trad dan op als hun vader, degene met de meeste macht, toen hij hen uithuwelijkte.

Een andere mogelijkheid is dat “zijn moeders broer” hier “zijn moeders neef (tantezegger)” betekent. Abraham en zijn neef (oomzegger) Lot waren broers (Gen 13:8). Jehu vermoordde onder andere 42 broers van Ahazia (2 Kon 10:13), maar Ahazia’s broers waren al eerder vermoord (2 Kro 22:1). Deze mannen heetten elders “de zonen van de broers van Ahazia” (2 Kro 22:8). Het is daarom mogelijk dat Josephus deze andere betekenis van het Hebreeuwse woord voor broer letterlijk heeft vertaald.

Daarentegen kende Josephus het verschil in beide betekenissen. Wanneer hij het vers over Abraham en zijn broer Lot in zijn eigen woorden opschrijft, is Lot “his kinsman”. 13 Sara was in de Bijbel Abrahams zus (Gen 20:12), maar volgens Josephus de dochter van zijn broer 14. Josephus is preciezer dan de Bijbel en de Sedar Olam. Het lijkt er dus op dat Jehorams moeder een dochter was van Achab en een kleindochter van Omri.

Jehorams oudste zoon

Twee dateringen van een huwelijk tussen het koninklijk huis van Juda, en dat van Omri, zijn bewaard gebleven. In de Seder Olam Rabbah staat: “When Omri married his daughter to Jehoshaphat’s son they killed Tibni (881/0).” (Seder Olam Rabbah, Tractate 17) In ieder geval de bruidegom was nog een kind; Jehoram werd geboren in 890. De bij het aantreden van Juda’s koningen genoemde leeftijden zijn bewijs dat zulke vroege huwelijken eerder regel dan uitzondering waren; zie hier.

Een vermoedelijk ander huwelijk tussen Omri’s en Josafats families is te dateren ca.860, dankzij 2 Kronieken 18:1-2: “Josafat had rijkdom en eer in overvloed, en hij ging huwelijksbanden aan met Achab. Na verloop van enkele jaren ging hij naar Achab toe, in Samaria.” Deze ontmoeting leidde tot de strijd waarbij Achab sneuvelde (vers 28-34) in 853. Josafat kreeg zijn rijkdom en eer “gaandeweg” vanaf het derde jaar (2 Kro 17:7-13), ofwel 868/7. Het huwelijk zal dus gesloten zijn tussen 865-855.

Wie de bruid en bruidegom waren wordt niet gezegd, maar als de Seder Olam Rabbah gelijk heeft waren het niet Jehoram en Athalia. Mogelijk was de bruidegom hun niet bij naam genoemde oudste zoon, de beoogde troonopvolger, die later werd ontvoerd en vermoord (2 Kro 21:17, 22:1). Hij werd dan net als zijn vader uitgehuwelijkt als kind. Jehorams jongste zoon, Ahazia, kan het niet zijn, want hij werd pas geboren in 863. Hoe de bruid heette en wie haar vader was is ook onduidelijk. Het vraagteken in het onderstaande genealogische overzicht is alleen een mogelijkheid.

Menahem

Een volgend mogelijk familielid is Menahem, een latere koning van Israël. Jehu’s nakomelingen heersten tot in het vierde geslacht over Israël (2 Kon 10:30). Zacharia, de laatste van deze vier, werd vermoord en opgevolgd door Sallum, die slechts één maand regeerde. Sallum werd weer verslagen, vermoord en opgevolgd door Menahem (744-734/3), de zoon van Gadi (2 Kon 15:10, 14). Volgens Josephus had Menahem de leiding over Zacharia’s leger. 15 Ze waren dus waarschijnlijk dichtbije familie.

In de stamboom, onder aan deze post, heb ik de leeftijden van alle (mogelijke) familieleden geschat. Menahem kan een neef van Zacharia zijn geweest, zoals Saul en Abner, Absalom en Amasa en waarschijnlijk Ela en Omri, neven waren van dezelfde genertie. Menahems zoon Pekahia, die hem opvolgde, hoorde dan bij het vijfde geslacht en dat zou niet op de troon komen. De familieband liep daarom mogelijk via Menahems moeder.

Pekah

Het laatst mogelijke familielid van Omri is Pekah (751/0-731/0), de rivaal die opstond tegen Jehu’s afstammeling Jerobeam II (785/4-745).

Na Jehu’s tribuut aan Salmaneser lijkt zijn familie, gebaseerd op de Assyrische vermeldingen, de banden met Omri’s familie verder te hebben doorgesneden. Zijn kleinzoon Joas (800/799-784/3) werd door Adad-nirari III namelijk niet DUMU Omri genoemd, maar koning van Samaria. 16 Daarentegen heerste Pekah volgens Tiglath-Pileser III over Bit-Ḫumrî (het Huis van Omri). 17 Hosea (731/0-722) regeerde volgens Salmaneser V weer over Samaria. 18 Als dit verschil iets zegt was Pekah een afstammeling van Omri.

Het is mogelijk dat Pekah zoals Tiglath-Pileser III schreef bij het huis van Omri hoorde, en daardoor verwant was aan de al genoemde Ela en diens vader Baësa. Ahia profeteerde namelijk dat na Jerobeams huis een andere koning zou opstaan, die Jerobeams huis zou uitroeien (Baësa). “En wat daarna? De HEERE zal Israël treffen, zoals het riet in het water heen en weer zwiept, en Hij zal Israël wegrukken uit dit goede land”. (1 Kon 14:14-15) Tenzij God hier bewust een deel van de toen nog komende geschiedenis samenvat, is het opvallend dat Baësa gevolgd wordt door de ballingschap.

Van Pekahs familie is alleen zijn vader Remalia bekend (2 Kon 15:25). Dit was een belangrijk man. God noemde Pekah namelijk niet bij zijn naam, maar “de zoon van Remalia” (Jes 7:4-5, 9, 8:6). De enige mogelijkheid die ik zie om Pekah aan te laten sluiten op de rest van de familie is als Remalia een broer of ander familielid was van een van Jehu’s koninklijke afstammelingen. Jerobeam II werd dan door zijn vader tot co-heerser uitgeroepen (2 Kon 13:13) omdat er rivaliteit was in de familie. Als Remalia Jerobeams broer was is Pekah niet zomaar een rivaal.

Conclusie

Door die twee Assyrische vermeldingen van Jehu en Pekah als de nakomelingen van Omri is het mogelijk om in totaal vijf families van usurpers in het tienstammenrijk aan elkaar te knopen. Het verklaart een paar verzen die anders duister blijven. Er moet wel bij worden gezegd dat er zo veel níet in de Bijbel staat, dat het enige punt dat ik met deze post wil maken is dat de Assyrische bronnen niet bewijzen dat de Bijbel over de afkomst van Jehu en Pekah liegt.

Een andere mogelijke reden te denken dat Jehu familie van Omri was zijn de namen. In het huis van David werden vaak dezelfde namen als in Omri’s familie: Josafat, Ahazia, J(eh)oram, Joahaz (2 Kro 21:17) en Joas. In alle gevallen waren de Judeese mannen met deze namen naar mijn idee jonger. “hij (Ahazia van Juda) was immers een schoonzoon van het huis van Achab.” (2 Kon 8:27)

Om te laten zien dat de stamboom met al deze vermoedens logisch in elkaar zit, heb ik een overzicht gemaakt. Van Josafat, Jehoram, Ahazia en Joas van Juda staat in de Bijbel hoe oud ze waren toen ze gekroond werden, dus hun geboortejaren zijn te berekenen. Voor de geboortejaren van de rest ben ik uitgegaan met een bijpassende gemiddelde generatielengte van 20 jaar. Een ander beginpunt is de datering van twee huwelijken; zie boven, bij Jehorams oudste zoon.

laatste wijziging: 7 januari 2023
1 november 2023: theorie iets verder uitgewerkt, fout hersteld in de afkomst van Jehorams moeder
11 maart 2024: toegevoegd Menahem en Jehorams oudste zoon

  1. By GFDL, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=87357460[]
  2. Tekst Shalmaneser III 008, regels 26″-27″, en Tekst Shalmaneser III 012, regels 26″-27″[]
  3. Tekst Shalmaneser III 040, regel i 26[]
  4. Tekst Shalmaneser III 016, regel 270[]
  5. ORACC, māru[]
  6. Tekst Shalmaneser 088[]
  7. Filip Čapek, Balancing evidence about Jehu and Joash in ancient near east texts – Critical reassessment, in Communio Viatorum, January 2014, p. 24[]
  8. ANET, p. 281[]
  9. Filip Čapek, Balancing evidence about Jehu and Joash in ancient near east texts – Critical reassessment, in Communio Viatorum, January 2014, p. 30, met voetnoot 25[]
  10. Louis Ginzberg, The Legends of the Jews (1909), Volume IV, Chapter VI: Judah and Israel, paragraaf Asa[]
  11. Seder Olam Rabbah, Tractate 17[]
  12. Flavius Josephus, Antiquities, 9.4.1[]
  13. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 1.10.1[]
  14. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 1.12.1[]
  15. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 9.11.1[]
  16. Tekst Adad-narari III 07, regels 4-8[]
  17. Tekst Tiglath-pileser III 42, regel 15’b-19’a[]
  18. Tekst Sargon II 007, regels 22-23[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *