Categorieën
7. Derde Tussenperiode Koningstijd

De Cusjieten en Pami in de profetieën van Jesaja

Shebitku, de Cusjiet die Egypte veroverde in 712 1

Intro

Jesaja profeteerde in drie hoofdstukken over Egypte. In deze post bespreek ik hoofdstukken 19 en 20, die gaan over het begin en het einde van de Cusjitische overheersing van Egypte. De twee koningen die worden genoemd hebben geen naam, maar zijn in een herziene chronologie wel te identificeren. In de standaardchronologie is de koning van Egypte onzeker, doordat de laatste heersers van dynastieën XXII en XXIII nauwelijks gedateerd kunnen worden.

Jesaja 19 is te dateren tussen 715-710. Het is namelijk geplaatst tussen het sterfjaar van Achaz (Jes 14:28), 715, en het jaar van de inname van Asdod onder Sargon II, het begin van hoofdstuk 20; dit was in Sargons jaar 11, 711/0 2.

Jesaja 19:1-2

“Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en komt in Egypte. De afgoden van Egypte zullen beven voor Zijn aangezicht en het hart van de Egyptenaren zal smelten in hun binnenste. Dan zal Ik Egyptenaren ophitsen tegen Egyptenaren, zodat zij zullen strijden, eenieder tegen zijn broeder, en eenieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.”

Tussen 715-710 heersten minstens vier koningen, en 1 koningin:

Er waren er meer, de Assyriërs telden in 671 maar liefst 20 koningen, maar dit zijn de best dateerbare.

Tefnakht I (na 726-717) probeerde nog de hele Delta te veroveren. Osorkon III vocht in jaar 11 en 15 van Takelot II (760 en 756) tegen Takelots tegenstanders 3, en in jaar 39 van Shoshenq III (728/7) versloeg hij al zijn vijanden 4. Er waren ongetwijfeld meer oorlogen, waarvan geen verslagen bewaard zijn gebleven.

Jesaja 19:3

“De geest van de Egyptenaren zal in hun binnenste verward worden. Ik zal hun plannen in de war brengen. Dan zullen zij hun afgoden raadplegen, de dodenbezweerders, de geesten van doden, en de waarzeggers.”

De Egyptenaren werden heel onrustig van een maansverduistering, want dat was voor hen een slecht voorteken. In het bovengenoemde jaar 15 van Takelot II schreef Osorkon III zelfs dat, ook al slikte de lucht de maan niet in, er toch een opstand uitbrak. De totale maansverduisteringen van 1 mei 714 en 24 oktober 714 waren goed zichtbaar in Egypte. Daarnaast was er op 13 oktober 713 een gedeeltelijke maansverduistering, zo ongeveer recht boven Egypte:

Slechts een paar maanden later stierf een Apis-stier, een dier dat gezien werd als een reïncarnatie van de afgod Apis en geacht werd de toekomst te voorspellen. Dit was een heel jong dier, nog geen twee jaar oud; het was zo’n slecht voorteken dat er nog eeuwenlang over gesproken werd. Het is een van de redenen waarom Bakenranef beroemd is geworden. 5

Jesaja 19:4

“Ik zal de Egyptenaren overgeven in de hand van harde heren; een wrede koning zal over hen heersen, spreekt de Heere, HEERE van de legermachten.”

In 712 veroverde de Cusjiet Shebitku (712-704) Egypte. Veel details zijn niet bekend, maar hij nam in ieder geval Bakenranef gevangen en verbrandde hem levend. Een van zijn Gouden Horus-namen was: “He who is pleased by victory.” 6 Ergens anders in zijn kapel voor Amun in Karnak zegt hij over zichzelf: “who has seized the Two Lands (Egypte) in justification.” 7 Pas onder zijn opvolger, Shabaka (704-690), werd in Saïs weer een koning aangesteld, Ammeris de Ethiopiër (703-687).

Jesaja 19:5-10

“Het water uit de zee zal opdrogen, en de rivier zal verzanden en droogvallen. De rivierarmen gaan stinken: het water in de rivieren van Egypte zakt, ze vallen droog. Het riet en de biezen verwelken.” De andere vier verzen gaan over verloren oogsten, vissers die geen vis vangen, vlaswerkers en wevers hebben niks meer.

Dit zijn allemaal gevolgen van het uitblijven van de jaarlijkse overstroming van de Nijl, wat het land vruchtbaar maakte en voor enorme oogsten zorgde.

Dit is voor zover mij bekend niet te bewijzen, maar ook niet te ontkennen. De laatste Nile Level Record hiervoor dateert uit jaar 6 Osorkon III, rond september 721; het eerste hierna uit jaar 3 van Shebitku, rond september 709. Wel geeft Shebitku, in zijn kapel voor Amun in Karnak, een mogelijke hint naar een voedseltekort. Hij schrijft dat hij “has multiplied for you (Amun) the number of chambers with bread of the storehouse in consideration of the quantity of divine offerings.” 8 Als er meer eten was kon er ook meer worden geofferd.

Jesaja 19:11

“De vorsten van Zoan zijn enkel dwazen; de wijzen, de raadgevers van de farao – hun raad is dom.”

Er heerste op dit moment één farao in Zoan (Tanis), niet meerdere. Dit was het geval tot 713, in het midden van de periode waarin deze profetie ergens werd geschreven, toen Shoshenq V Pami’s co-heerser werd.

Jesaja 19:13

“De vorsten van Zoan gedragen zich als dwazen, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij die de hoeksteen zijn van hun stammen, doen Egypte dwalen.”

De Derde Tussenperiode wordt ook wel de Libische periode genoemd, omdat in deze periode de farao’s van Libische afkomst waren. Zij hadden verschillende hoofden en opperhoofden van hun stammen. Tefnakht I, de vader en voorganger van Bakenranef, begon als opperhoofd van de Ma (Meshwesh) en de Libu, twee van deze stammen.

Nof is Memphis. Saqqara, waar het Serapeum ligt waar de Apis-stieren werden begraven, was een deel van Memphis.

Jesaja 19:16

“Op die dag zullen de Egyptenaren zijn als vrouwen. Zij zullen beven en angstig zijn voor de dreigend heen en weer bewegende hand van de HEERE van de legermachten, die Hij dreigend tegen hen heen en weer beweegt.”

Profetieën hebben vaak meerdere lagen. Dit vers kan gaan over de angst die de Egyptenaren op de dag van Shebitku’s veroveringen hadden, na alle slechte voortekens, maar ook over een toekomst die toen nog moest komen. Vers 18, “Op die dag zullen er vijf steden in het land Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken en die zweren bij de HEERE van de legermachten”, is voor zover mij bekend nog niet uitgekomen. Dat geldt helemaal voor de verzen 23-25.

Jesaja 20:1

“In het jaar van de komst van de opperbevelhebber (Hebreeuws: tartan) naar Asdod, toen Sargon, de koning van Assyrië, hem gezonden had en hij tegen Asdod streed en het innam -“

Uit de annalen van Sargon II, jaar 11 (711/0): “I [quickly] marched to [his (Iāmānī’s) royal city] Ashdod. I then [surrounded (and) conq]uered the cities Ashdod, Ga[th, (and) Ashdod-Yam].” 2

Jesaja 20:3-4

“Toen zei de HEERE: Zoals Mijn dienaar Jesaja drie jaar naakt en barrevoets rondloopt, als teken en wonder voor Egypte en Cusj, zo zal de koning van Assyrië de gevangenen van Egypte en de ballingen uit Cusj wegvoeren, jong en oud, naakt en barrevoets, de billen bloot, tot schande van Egypte.”

Het grote verschil met hoofdstuk 19 is dat Egypte hier gekoppeld wordt aan Cusj. Shebitku’s verovering van Egypte moet daarom worden geplaatst tussen 715, de eerst mogelijke datum van de profetie van hoofdstuk 19, en 708/7. 712, het door mij berekende jaar van de verovering, ligt ongeveer in het midden.

In 671 zouden Assyriërs Egypte veroveren. De Cusjieten kwamen terug in een paar opstanden, maar pas in 657/6 waren ze volledig uit Egypte verdwenen.

Conclusie

Alhoewel Jesaja 19 duidelijk de Cusjitische verovering van Egypte beschrijft, wat ongetwijfeld makkelijker ging door de angst van de Egyptenaren dankzij alle voortekenen, en Jesaja 20 hun toekomstige nederlaag tegen Assyrië beschrijft, kan je hieruit niet per se concluderen dat de standaardchronologie fout zit. De naam van de farao van Zoan (Tanis) kan namelijk alleen duidelijk worden door een chronologie. Maar het is wel ongeveer een bevestiging van mijn jaartallen voor dynastie XXV.

Het is de combinatie van deze hoofdstukken met Jesaja 30 die duidelijk maakt dat de Derde Tussenperiode serieus moet worden ingekort. De naamloze farao die daar wordt genoemd is wel goed te identificeren, en het is dankzij zijn datering dat duidelijk wordt dat de koning van Zoan alleen Pami kan zijn geweest.

laatste wijziging: 20 februari 2021

  1. By Aidan McRae Thomson, CC BY-SA 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=91195638[]
  2. http://oracc.museum.upenn.edu/rinap/corpus/, tekst Sargon II 001[][]
  3. Kroniek van Prins Osorkon, Ritner (2009), p. 353-355, 363[]
  4. Karnak Priestly Annals, fragment 7, in Ritner (2009), p. 53[]
  5. Ad Thijs, “Bocchoris of Sais, for 6 years: in his reign a young bull spoke” Some notes on the tradition of a speaking lamb, gepubliceerd op https://kun.academia.edu/AdThijs, 29 april 2019[]
  6. Ritner (2009), p. 503[]
  7. Ritner (2009), p. 504[]
  8. Ritner (2009), p. 502[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *