Categorieën
Richters

Leviticus bestond al in 1406

1 “Dan moet u in de zevende maand, op de tiende dag van de maand, bazuingeschal laten klinken. Op de Verzoendag moet u de bazuin in heel uw land laten klinken.” (Lev 25:9) Zo werd het jubeljaar aangekondigd.

Inleiding

Deze post gaat over de ouderdom van het boek Leviticus. Dankzij hoofdstuk 25 wordt duidelijk dat dit boek al in 1406 v.Chr. bestond. De wetten in dit hoofdstuk werden namelijk in dat jaar van kracht.

Deze post is een samenvatting van een paar artikelen van Rodger C. Young. Volgens hem is deze ouderdom ook een bewijs voor het bestaan van Mozes.

Leviticus 25

In hoofdstuk 25 geeft God de Israëlieten de opdracht om het land elk zevende jaar braak te laten liggen. Het is dan verboden om te zaaien en wijngaarden te snoeien. Zoals de Israëlieten elke zevende dag een sabbat krijgen om te rusten, zo krijgt het land elk zevende jaar een sabbat om te rusten. In dat jaar eten de Israëlieten van de overvloedige oogst uit het zesde jaar, die God speciaal zegent.

Direct hierna wordt het jubeljaar geïntroduceerd. Een jubeljaar moet aan het eind van elk zevende sabbatsjaar gevierd worden. Dan worden onder andere slaven vrijgemaakt, schulden kwijtgescholden en krijgt iedereen het bezit, dat hij of zij door schulden verloren is, weer terug. Op deze manier werd een van de grootstse sociale problemen in het oude Midden-Oosten opgelost, want er werd voorkomen dat door de schulden de bevolking en al het vruchtbare land gaandeweg eigendom werden van een kleine rijke groep. 2

De Babylonische ballingschap duurde 70 jaar omdat het land 70 sabbatsjaren gemist had (2 Kro 36:20-21). Zolang het sabbatsjaar sinds de eerste vermissing nooit in ere werd hersteld, zelfs niet voor één keer, werd in 1078/7 het eerste sabbatsjaar gemist. De meeste boeken uit de Bijbel gaan over gebeurtenissen uit de periode daarna en het is dan ook niet verwonderlijk dat de sabbats- en jubeljaren nauwelijks genoemd worden.

Het laatste jubeljaar

Het enige jubeljaar dat bekend is uit de Bijbel, is verstopt in de datering van Ezechiël 40:1: “In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap (574/3), aan het begin van het jaar, op de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad was verslagen (587), op diezelfde dag”, ofwel 3 oktober 574. De enige keer dat het jaar op de tiende dag van de maand begon, is tijdens een jubeljaar (Lev 25:9). Ook in de Talmud, in Arakhin 12a, wordt deze nieuwjaarsdag geïnterpreteerd als een jubeljaar. 3

Dit vers is geschreven door Ezechiël, een priester (Ez 1:3). In het oude Midden-Oosten waren priesters verantwoordelijk voor de tijdrekening. Zolang zij de telling van de sabbats- en jubeljaren bijhielden was het een uitstekend systeem om bij te houden hoeveel tijd er was verstreken sinds de intocht in Kanaän. Volgens de Talmud, Sanhedrin 40a,b, werd de sabbats- en jubeljarencyclus in de tijd van de richters gebruikt om duidelijk te krijgen wanneer iets gebeurde. Dit systeem werd ook gebruikt in het Book of Jubilees uit de 2e eeuw v.Chr., en door de Samaritanen. Het verklaart hoe Jefta (1106-1100) wist dat Israël precies 300 jaar in Kanaän woonde (Richt 11:26) en de schrijver van 1 Koningen 6:1 dat toen Salomo zijn tempelbouw begon (967), dat 479 jaar na de exodus was. 4

Het een-na-laatste jubeljaar

Volgens de Talmud, in Megillah 14b, was het 18e jaar van Josia (623/2) een jubeljaar. In dat jaar werd het wetboek teruggevonden in de tempel (2 Kon 22:3, 8). Dit is precies 49 jaar voor Ezechiëls jubeljaar. 5

Er bestaat veel discussie over of het jubeljaar een deel van elk zevende sabbatsjaar was, of een apart jaar in de cyclus, dat na elk zevende sabbatsjaar kwam. Dat eerste is wat in de oudste Joodse bronnen staat, de laatste mening kwam pas later. Josia’s jubeljaar was precies 49 jaar voor dat van Ezechiël, wat betekent dat het jubeljaar een deel van het zevende sabbatsjaar was. 6

Van Ezechiël en Josia naar 1406

Het jubeljaar van Ezechiël, dat begon op 3 oktober 574, was volgens de Talmud, Arakhin 12b, en de Seder Olam 7, het 17e jubeljaar. Dit getal werd niet naderhand berekend, want het past niet bij de chronologie van de Seder Olam. Het moet een herinnering zijn. Zolang dat klopt begon het eerste jubeljaar op 10 tisjri in 1358, ofwel 1 oktober. Het jubeljaar was zoals bleek bij de datering van Josia’s jubeljaar, het 49e van een cyclus; het 1e jaar van de 1e cyclus begon daarom op 1 tisjri 1406, ofwel 12 september. De exodus was 40 jaar eerder, in 1446. 1446 is ook het jaartal voor de exodus dat berekend kan worden vanuit het al genoemde 1 Koningen 6:1. De enige manier om te verklaren dat beide berekeningen uitkomen op 1446, is dat de telling van de sabbats- en jubeljaren begon in 1406 en sindsdien door de priesters nauwkeurig werd bijgehouden. Het betekent dat de wetten die gaan over deze tellingen al bestonden in 1406. 8

Volgens Wikipedia werd Leviticus pas geschreven in de 6e eeuw v.Chr.. Door de sabbats- en jubeljaren wordt dat onmogelijk. In die eeuw leefde Ezechiël, die het jubeljaar niet eens bij naam noemt; het was toen al duidelijk bekend. Er is bovendien Bijbels bewijs voor een sabbatsjaar in Zedekia’s tijd (zie onder), dat past bij de jubeljaren van Ezechiël en Josia. Er is slechts één theorie die al deze “toevalligheden” verklaart: dat het boek Leviticus al bestond in 1406. 9

Mozes wordt 36 keer in Leviticus genoemd als degene die Gods woorden hoorde die in het boek staan. Het laatste vers van Leviticus is: “Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï.” (Lev 27:34) Als Leviticus inderdaad al in 1406 bestond is er geen andere reden te bedenken voor deze 36 vermeldingen van Mozes, dan dat hij inderdaad de schrijver is, zoals Jezus zegt (Luk 16:31). 10

Sabbatsjaren in de Bijbel: Zedekia

Sabbatsjaren worden niet direct genoemd in de Bijbel. Wel horen er een aantal gebeurtenissen bij, die passen bij de chronologie zolang de telling begon in 1406. Daarom volgt hieronder een overzicht van deze gebruiken en hun datering. Sabbatsjaren begonnen volgens de Talmud, Rosh Hashanah 2a, op 1 tisjri. 11

In de tijd dat Nebukadrezar, de koning van Babel, Jeruzalem belegerde (590-28 juni 587) (Jer 34:1), zei God dat iedereen zijn Hebreeuwse slaaf en slavin vrij moest laten, zoals na zeven jaar dienst moest gebeuren. Iedereen liet daarop zijn Hebreeuwse slaven vrij. (vers 8-14) Alhoewel deze zeven jaar oorspronkelijk los van de sabbatsjaren geteld werden (Deut 15:12), hoorden ze in Jeremia’s tijd daar wel bij, want iedereen liet de slaven tegelijk vrij. Tijdens de belegering van Jeruzalem was er dus een sabbatsjaar. 12

Teruggerekend vanaf Ezechiëls jubeljaar in 574/3 was dit het sabbatsjaar dat begon op 1 tisjri 588, ofwel 28 september. Het eindigde op de dag voor 1 tisjri 587, ofwel 16 september.

Volgens de Seder Olam, traktaat 30, en de Talmud werden zowel de eerste als tweede tempel in Jeruzalem verbrand in het laatste deel van een sabbatsjaar. 13 Jeruzalem viel op 28 juni 587, in het laatste deel van het sabbatsjaar.

Sabbatsjaren in de Bijbel: Hizkia

In Hizkia’s tijd werd Jeruzalem belegerd door Sanherib, de koning van Assyrië. Hizkia ging naar de tempel en bad, waarna God de profeet Jesaja naar hem toe stuurde met de boodschap dat Jeruzalem bevrijd zou worden. Als teken daarvan kon Juda dat jaar eten wat vanzelf opkwam, het tweede jaar wat toen vanzelf opkwam, en in het derde jaar kon weer gezaaid en geoogst worden (2 Kon 19:29, Jes 37:30). In het eerste jaar kan de oogst verwoest zijn door de Assyriërs, maar het is onlogisch dat het tweede jaar niet gezaaid mocht worden. Het zal een sabbatsjaar zijn. 14

Hizkia’s chronologie is een ingewikkelde, maar alle details passen zolang Sanherib Juda twee keer aanviel, de eerste keer in 702/1, toen Hizkia een groot tribuut betaalde, en de tweede keer 15 jaar later (687/6), toen God het enorme Assyrische leger doodde; zie hier. Gerekend vanaf Ezechiëls jubeljaar is het bedoelde sabbatsjaar 686/5.

Sabbatsjaren in de Bijbel: Josia

Zoals hierboven uitgelegd was Josia’s 18e jaar (623/2) een jubeljaar. In de Bijbel is bewijs dat het een sabbatsjaar was, want toen werd de wet voorgelezen aan de Judeeërs (2 Kon 23:1-2). Dat is een van de verplichtingen uit een sabbatsjaar (Deut 31:10-11). Gerekend vanaf het jubeljaar van Ezechiël is 623/2 opnieuw een sabbatsjaar. 15

Sabbatsjaren in de Bijbel: Josafat

Josafat liet in jaar 3 de wet voorlezen en onderrichten in alle steden van Juda (2 Kro 17:7-9). Dit was dus ook een sabbatsjaar. Jaar 3 was 868/7; gerekend vanaf Ezechiëls jubeljaar is 868/7 een sabbatsjaar. Daarnaast was het het 11e jubeljaar. 16

Nadat Achab was gesneuveld (tussen 1 nisan en 1 tisjri 853) keerde Josafat terug naar Jeruzalem, waar hij streng werd toegesproken door de ziener Jehu. “Opnieuw trok hij eropuit onder het volk, vanaf Berseba tot het bergland van Efraïm toe, en deed hen terugkeren tot de HEERE, de God van hun vaderen.” (2 Kro 19:1-4) Ook dit zal een sabbatsjaar zijn. Gerekend vanaf Ezechiëls jubeljaar is dit het sabbatsjaar 1 tisjri 854-1 tisjri 853.

Sabbatsjaren in de Bijbel: Jefta en Jozua

Mozes had geboden dat Israël eens in de zeven jaar, “op de vastgestelde tijd van het jaar van de kwijtschelding”, bij elkaar moest komen voor God om de wet voor te lezen (Deut 31:10-11). Het gaat hier dus mogelijk om sabbatsjaren.

Voor de volksvergadering in de tijd van Jefta, zie hier. Voor de volksvergaderingen uit de tijd van Jozua en de eerste twee na zijn dood, zie hier.

Sabbatsjaren in de Bijbel: de intocht in Kanaän

Toen Israël aankwam in Kanaän moest het land rust krijgen (Lev 25:2). Het betekent dat ze aankwamen in wat voor hen een sabbatsjaar was, want de Kanaänieten hadden wel geoogst (Joz 2:6). Israël wachtte dan tot 1 tisjri met zaaien en oogsten.

Gerekend vanaf het 17e jubeljaar in 574/3 is 1 tisjri 1406, ofwel 12 september, de datum waarop Israël voor het eerst zaaide in Kanaän.

Latere sabbatsjaren

Toen de Joden na de Babylonische ballingschap teruggekeerden naar Juda werden er opnieuw sabbatsjaren gehouden. Volgens Ben Zion Wacholder, geciteerd op Wikipedia, zijn de bekende jaren 331/0, 163/2, 135/4 en 37/6 v.Chr., en 41/2, 55/6, 69/70, 132/3, 433/4 en 440/1 n.Chr., aangevuld met 748/9 n.Chr.. Al deze jaren sluiten keurig op elkaar aan in stappen van zeven. Ze sluiten alleen niet aan op de sabbatsjaren van voor de val van Jeruzalem in 587. Ze kwamen allemaal precies twee jaar te vroeg.

De oplossing daarvoor ligt naar mijn idee bij Nehemia. Hij was landvoogd van Juda vanaf jaar 20 van Artaxerxes (I) (Neh 2:1), ofwel 445/4, en keerde terug naar Artaxerxes in jaar 32 (Neh 13:6), ofwel 433/2. In het laatste deel van zijn periode als landvoogd werden de Israëlieten onderwezen uit het wetboek en werd het verbond tussen God en de Joden vernieuwd (Neh 9-10). Ze beloofden onder andere: “Wij zullen het zevende jaar het land braak laten liggen” (Neh 10:31), wat hoort bij een sabbatsjaar. De Israëlieten hadden lang zonder de wet geleefd (Neh 8:14-15) en het is mogelijk dat ze sinds de ballingschap de juiste telling van de sabbatsjaren kwijt waren geraakt.

Sinds Israël in 1948 n.Chr. weer een land werd, zijn er weer sabbatsjaren. Volgens Wikipedia was het eerste sabbatsjaar 1951/2. Dit sluit direct aan op de telling die al minstens in 331/0 v.Chr. in gebruik was.

  1. Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=60228901[]
  2. Rodger C. Young, Evidence for Inerrancy from a Second Unexpected Source: The Jubilee and Sabbatical Cycles, in Bible and Spade 21.4 (2008), voetnoot 18 op p. 121-22[]
  3. Young (2006a), p. 1 in de online-versie[]
  4. Young (2006a), p. 7-8 in de online-versie[]
  5. Young (2006a), p. 2-4 in de online-versie[]
  6. Young (2006a), p. 5-7 in de online-versie[]
  7. Traktaat 11, waar 850 jaar wordt genoemd. Dit wordt uitgelegd als 17 periodes van 49 jaar plus 17 jaar.[]
  8. Young (2006a), p. 10-12 in de online-versie[]
  9. Young (2006a), p. 12 in de online-versie[]
  10. Rodger C. Young, Evidence for Inerrancy from a Second Unexpected Source: The Jubilee and Sabbatical Cycles, in Bible and Spade 21.4 (2008), p. 120, en voetnoot 16 op p. 121 voor het vers uit Lukas[]
  11. Rodger C. Young, The Talmud’s Two Jubilees and Their Relevance to the Date of the Exodus, in Westminster Theological Journal 68 (2006), p. 71-83, p. 6 in de online-versie, waar Rosh Hashanah 1a wordt geciteerd, maar volgens de online Talmud is dat 2a[]
  12. Young (2006a), p. 9 in de online-versie[]
  13. Rodger C. Young, Three Verifications of Thiele’s Date for the Beginning of the Divided Kingdom, in Andrews University Seminary Studies, Vol. 45, No. 2 (2007), p. 13 in de online-versie, zie voetnoot 31 voor de precieze plekken in de Talmud en Youngs opmerking over een vertaalfout, waardoor in een paar van deze passages het jaar na het sabbatsjaar wordt genoemd[]
  14. Rodger C. Young, The Talmud’s Two Jubilees and Their Relevance to the Date of the Exodus, in Westminster Theological Journal 68 (2006), p. 71-83, voetnoot 11 op p. 6 in de online-versie[]
  15. Rodger C. Young, Three Verifications of Thiele’s Date for the Beginning of the Divided Kingdom, in Andrews University Seminary Studies, Vol. 45, No. 2 (2007), p. 13 in de online-versie[]
  16. Rodger C. Young, Three Verifications of Thiele’s Date for the Beginning of the Divided Kingdom, in Andrews University Seminary Studies, Vol. 45, No. 2 (2007), p. 13-14 in de online-versie[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *