Categorieën
6. Nieuwe Rijk Richters

Abimelech, Tola en Amenhotep II

Amenhotep II 1

Inleiding

Abimelech was de eerste koning van Israël. In de tijd van de richteren heerste hij 3 jaar over Israël, 1172-1169. Na hem stond Tola op om Israël te verlossen en richtte 23 jaar, 1169-1146. Wie Tola’s tegenstander was wordt niet gezegd. Maar er was geen onderdrukking en hij verloste Israël meteen na de dood van Abimelech, dus zijn tegenstander zal alleen een inval hebben gedaan.

In mijn herziene chronologie van Egypte is dit de tijd van Amenhotep II (1178-1152). Uit zijn oorlogsverslagen blijkt dat in 1171 verschillende koningen in opstand waren gekomen in Libanon en Syrië, die hij zou hebben verslagen, en dat hij in 1169 opnieuw oorlog voerde in het Midden-Oosten. In zijn oorlogsverslag over 1169 noemt hij een aantal plaatsen in Israël.

In deze post verbind ik Amenhoteps oorlogsverslagen aan Abimelechs koningschap en de inval die Tola afsloeg. Abimelech kwam dan ongeveer tegelijk met zijn Libanese en Syrische collega’s in opstand, maar stierf vlak voordat Amenhotep Israël aanviel. Het was Tola die Amenhoteps inval afsloeg.

Abimelech

Abimelech was een zoon van richter Gideon. De Israëlieten hadden Gideon gevraagd om koning over hen te worden, maar hij wees dat af (Richt 8:22-23). Hij richtte Israël 40 jaar, 1212-1172. Na zijn dood vergaten ze zijn familie (vers 33-35), maar de roep om een koning bleef bestaan, en zo werd Abimelech koning (Richt 9:8-16).

Abimelech heerste 3 jaar over Israël (Richt 9:22). Zijn enige tegenstand kwam bij God vandaan (vers 23), dus Israël was in deze 3 jaar zelfstandig. Een zekere Gaäl, van “de mannen van Hemor, de vader van Sichem”, was zijn belangrijkste tegenstander (vers 28). Abimelech werd uiteindelijk verdreven uit Sichem (vers 41), maar nam wraak. “Hij nam de stad in, en het volk dat daarin was, doodde hij. Hij brak de stad af en bestrooide die met zout.” (vers 45). “Toen alle burgers van Migdal-Sichem dit hoorden, gingen zij de schuilplaats van het huis van El-Berith in.” (vers 46) Abimelech stak de schuilplaats in brand en iedereen kwam om (vers 49). Toen hij Tebez innam (vers 50-51) stierf hij nadat een vrouw een stuk van een molensteen op hem wierp (vers 53-54).

“En toen de mannen van Israël zagen dat Abimelech dood was, gingen zij terug, iedereen naar zijn woonplaats.” (vers 55) De roep om een koning keerde pas veel later terug, in de dagen van Samuel (1 Sam 12:12).

Archeologie van Sichem

Amenhotep II leefde in de Late Bronstijd IB. 2 Als Abimelech zijn tijdgenoot was, viel hij Sichem, Migdal-Sichem en Tebez aan in de Late Bronstijd IB. Van deze drie plaatsen is alleen Sichem met zekerheid geïdentificeerd en opgegraven. Migdal-Sichem, dat logischerwijs het eerder genoemde Beth-Millo is (Richt 9:20), is in elke chronologie een vraagteken, maar er zijn vermoedens. Die passen alleen niet in mijn chronologie.

In de Midden-Bronstijd IIC werd Sichem verwoest en de inwoners uitgemoord. Over bleef een laag van 1,6 meter puin. Hierna lag de stad verlaten, tot ze in de Late Bronstijd IB in één fase opnieuw werd opgebouwd. Dit, het begin van stratum XIV, gebeurde mogelijk kort nadat Thutmose III het land had veroverd (1207); Sichem kan een verdediging zijn geweest tegen Thutmoses vijanden in het noorden. Onder één vloer lag het lichaam van wat waarschijnlijk een ezel was; de kop miste. Ernaast lagen botten van een kleiner dier. Lawrence Toombs, die delen van Sichem opgroef, koppelt dit aan Genesis 33:19, waar de bewoners van Sichem bēnē ḥămôr, “zonen van een ezel”, worden genoemd. In opgravingsgebied Field XIII en daarbuiten lag één groot gebouw, mogelijk een paleis of het huis van een bijzonder rijke inwoner. Het volgende stratum, XIII, komt uit de Late Bronstijd IIA en is de tijd van Lab’ayu, bekend uit de Amarnabrieven (1124-1084). Sichem werd grondig verbouwd; dit stratum is voor Sichem het hoogtepunt uit de Late Bronstijd. 3

Abimelech brak Sichem af (Richt 9:45). Dat klinkt heel grondig, maar dat hoeft niet zo te zijn. Door Abimelechs daden kwam namelijk de vloek van zijn broer Jotham over de inwoners van Sichem (vers 57) en Jotham had alleen de inwoners van Sichem vervloekt, niet de stad: “Maar zo niet, laat er dan vuur uitgaan uit Abimelech, dat de burgers van Sichem en Beth-Millo verteert” (vers 20). Abimelech brak dan stratum XIV af, waarna de nieuwe bewoners de stad ver- of herbouwden.

Migdal-Sichem stond waarschijnlijk buiten Sichem. De inwoners van Migdal-Sichem werden niet namelijk tegelijk met hen gedood, maar hoorden van hun lot (Richt 9:46). Als het inderdaad het door Jotham genoemde Beth-Millo is werd het door hem buiten Sichem gehouden. Het huis van El-Berith wordt wel geïdentificeerd met een tempel in de stad die tot in de IJzertijd in gebruik was. Hier was een schuilplaats zoals in vers 46 staat, 4 maar de datering maakt dat onmogelijk voor mijn chronologie. Ook wordt het huis van El-Berith geïdentificeerd met het heiligdom el-Burnat op de berg Ebal, dat uit de IJzertijd I komt. 5 In mijn chronologie blijft Migdal-Sichem daarom een raadsel. Maar eenzelfde soort tempels als die in Sichem stonden in de Late Bronstijd in Megiddo en waarschijnlijk ook in Hazor, 6 dus het was geen ongebruikelijk ontwerp voor de Late Bronstijd. Ook stonden de tempels in die tijd soms buiten de steden; het is mogelijk dat elk dorp een tempel of ander heiligdom had. 7

Tola

“Na Abimelech stond Tola op om Israël te verlossen. Hij was de zoon van Pua, de zoon van Dodo, een man uit Issaschar, en hij woonde in Samir, in het bergland van Efraïm. Hij gaf drieëntwintig jaar leiding aan Israël. Toen stierf hij en werd begraven in Samir.” (Richt 10:1-2)

Dit is alles wat de Bijbel zegt over Tola. Hij maakte kennelijk weinig indruk; hij wordt soms zelfs overgeslagen. 8 Volgens de Septuagint was Thola, de zoon van Phua, “the son of his father’s brother”. Dit is een vertaling van de naam Dodo; deze is afgeleid van het Hebreeuwse woord dod, dat zowel geliefde als oom betekent.

Het Hebreeuwse woord voor “verlossen” is afgeleid van het werkwoord yasha. Dit wordt ook gebruikt in Richteren 2:16, 2:18, 3:9, 3:15, 3:31, 6:14, enzovoort. Al die verzen gaan over een richter die een onderdrukker het land uit werkt of zal werken. Het lijkt me dat Tola ook iemand het land uit joeg. Dit kan geen jarenlange onderdrukking zijn, want Tola stond direct na Abimelech op. Zijn tegenstander zal alleen een inval hebben gedaan.

Tola woonde en werd begraven in Samir, in het bergland van Eraïm. Dat hij uit Issaschar woonde betekent niet dat Samir ook in Issaschar lag. Een plaats Samir komt in de Bijbel verder alleen voor in het Bergland van Juda, en lag bij Jatthir en Socho (Joz 15:48). Een identificatie van beide Samirs is alleen onmogelijk. Alhoewel het Bergland van Efraïm ook Benjamin omvatte (2 Sam 19:16 in combinatie met 20:6-8 en 20:21), lag de grens van het bergland ten noorden van Bethlehem in Juda (Richt 19:1). Socho in Juda, in de buurt van Samir, lag waarschijnlijk ten zuidwesten van Hebron, 9 ofwel nog verder naar het zuiden. Tola’s Samir lag mogelijk ten noordwesten van Silo. 10 Het is mogelijk Sanur; zie deze site.

Amenhotep II

Dat Amenhotep II in de tijd van Abimelech en Tola heerste, was een conclusie die pas kwam in een tweede fase van het onderzoek. De datering begint bij Amenhoteps vader, Thutmose III. In mijn chronologie is de eerste veldslag van Thutmose “de scherpte van het zwaard” dat de tegenstanders van Debora in verwarring bracht (Richt 4:15); zie hier. Thutmoses regering kan nu worden gedateerd op 1229-1175 en die van zijn zoon en co-heerser Amenhotep op 1178-1152. 1172, toen Abimelech koning werd, is nu jaar 6 of 7, en 1169, toen Abimelech stierf en Tola Israël verloste, is jaar 9 of 10. Amenhotep voerde voor zover bekend drie keer oorlog in het Midden-Oosten, in jaar 3 (1176/5), jaar 7 (1172/1) en jaar 9 (1170/69), en mogelijk ook in jaar 4 (1175/4).

Het bijzondere aan Amenhoteps oorlogen is dat hij zowel in jaar 3 als jaar 7 een “eerste oorlog” had. Volgens een stela in de tempel van Amada in Cusj, gedateerd op III shemu 15 in jaar 3, werd de stela gemaakt “after his majesty had returned from Upper Retenu, when he had overthrown all his foes, extending the frontiers of Egypt on his first victorious campaign. His majesty returned in joy of heart to his father Amon, when he had slain with his own mace the seven princes who had been in the district of Takhshi”, bij Damascus. Deze prinsen werden opgehangen bij de muren van Thebe en Napata. 11 Maar volgens een stela uit Memphis, gedateerd op I shemu 25 in jaar 7, “His majesty had trod Naharin (Mitanni), which his bow has crushed (…) His majesty proceeded to Retenu on his first victorious campaign to extend his frontiers”. 12

Beide eerste oorlogen worden wel met elkaar geïdentificeerd. Er wordt dan gedacht dat Amenhotep twee verschillende jaartellingen had, waarvan de oudste begon toen hij nog een co-heerser was, of dat jaar 3 alleen het begin van de werkzaamheden aan de tempel van Amada beschrijft. De Amada-stela werd dan pas jaren later gemaakt. 13 Dat levert een paar problemen op. Volgens de Amada-stela was Amenhotep alweer terug in Memphis op III shemu 15 (in jaar 3), maar volgens de Karnak-stela bereikte Amenhotep Memphis op dag 27 (in jaar 7). Ook is het vreemd dat de inname van Takhshi en het gevangennemen van haar zeven prinsen, die volgens de Amada-stela bestraft werden in Egypte, niet wordt vermeld in het verslag over de “eerste oorlog” uit jaar 7. De “eerste oorlog” uit jaar 7 zal dus een andere zijn dan de daadwerkelijke eerste oorlog uit jaar 3. 14

De Amada-stela heeft ongeveer dezelfde tekst als een stela uit Elephantine. Deze vermeldt ook de zeven prinsen van Takhshi, maar kreeg en een extra tekst in jaar 4. 15 Als de datum op de Amada-stela al een terugblik is werden deze zeven prinsen dus hooguit in jaar 4 opgehangen. Amenemhab beschreef in zijn tombe Amenhoteps oorlogen direct na de dood van Thutmose III en Amenhoteps troonsbestijging. De tekst is alleen te beschadigd om te zeggen waar die oorlog plaatsvond. 16 Thutmose III stierf op III peret 30 in jaar 54, 17 ofwel 8 januari 1175, toen Amenhotep al 2 jaar en 4 maand geregeerd had; dit was zijn jaar 3. De oorlog tegen Takhshi zal daarom daadwerkelijk uitgevochten zijn in jaar 3. III shemu 15, de datum waarop Amenhotep volgens de Amada-stela weer terug was in Memphis, is 23 april 1175.

Uit de tombe van Qen-amun komt een strijdwagen met de tekst: “Chariot … of his majesty, named ‘She of Amau,’ whose wood was brought from the god’s land in the mountains of Nahrena.” ‘Amau is waarschijnlijk het land Amau dat vermeld wordt door Idrimi en mogelijk het land waar Bileam vandaan kwam, aan de Eufraat (Num 22:5). 18 In de HSV is dit vertaald met “het land van zijn volksgenoten”; het Hebreeuws is bene-‘ammow. Het is mogelijk dat ‘Amau werd verslagen in een andere, vierde, oorlog van Amenhotep. 19 Bileam woonde in Mesopotamië (Deut 23:4), wat een vertaling is van Aram-Naharayim. Het is daarom verleidelijk om de vermelding van ‘Amau te koppelen aan de bergen van Nahrena uit de tekst van de strijdwagen, en aan de bovenstaande vermelding van Naharin op de stela uit Memphis. Naharin staat daar in de introductie op het oorlogsverslag uit jaar 7, maar wordt in de verdere tekst volledig genegeerd. Het zal een eerdere overwinning zijn. Deze oorlog vond mogelijk plaats later in jaar 3 of in jaar 4; Naharin wordt niet genoemd op de Amada-stela, maar in jaar 4 schreef de schrijver van de koning, Min[hotep], in de kalksteenmijn van Tura onder andere over zichzelf: “who erected tablets in the land of Naharin and in the land of Karoy (de regio van Napata in Cusj)”. 20 Hoe dan ook was dit buiten Israël.

Amenhotep II’s tweede “eerste oorlog”

Amenhotep liet twee stelae beschrijven met een verslag van de oorlogen uit jaar 7 en 9. De een is gevonden in Memphis en de ander in Karnak. Beide zijn later beschadigd en werden hersteld onder dynastie XIX. Het herstel gebeurde niet altijd even goed en er bestaan verschillen in de twee teksten, maar het verslag is goed te volgen. 21

De stela uit Memphis begint met de datum I shemu 25 in jaar 7, 3 maart 1171, en Amenhoteps vijf koninklijke namen, gevolgd door de vermelding dat hij Naharin (Mitanni) had verslagen (mogelijk in jaar 3 of 4, zie boven). “His majesty proceeded to Retenu on his first victorious campaign to extend his frontiers, made from the property of them who are not loyal to him, his face terrible like (that of) Bastet, like Seth in the moment of raging. His majesty reached Shamash-Edom. He hacked it up in a short moment, like a lion fierce of face, when he treads the foreign countries.” Amenhotep reisde verder naar het noorden en een dag later, op I shemu 26, 4 maart 1175, stak hij de Orontes over. Na een aantal overwinningen in Syrië en Libanon reisde hij terug naar Egypte. “While his majesty was going south in the midst of the Plain of Sharon, he met a messenger of the Prince of Naharin, carrying a letter of clay at his throat. He took him as a living prisoner at the side of his chariot. His majesty went forth in chariot by a track to Egypt, with the marya as a living prisoner in the chariot alone with him.” 22

Op dag 27 van een niet bewaard gebleven maandnummer in shemu, ofwel 4 april, 4 mei of 3 juni 1171, was Amenhotep terug in Egypte. Volgens de Memphis-stela had hij onder andere kin‘anu buitgemaakt, Kanaänieten. 23 De oorlog duurde een langere tijd, want de verschillende Syrische plaatsen liggen op grote afstand van elkaar. 24 Het kan daarom IV shemu 27 zijn geweest, 3 juni 1171. Voor deze post zijn slechts twee onderdelen van dit verslag belangrijk om te laten zien dat Amenhotep in 1171 geen oorlog voerde in Israël, net als bij zijn andere “eerste oorlog” uit jaar 3 en de mogelijke oorlog uit jaar 4.

Het eerste is de plundering van Shamash-Edom. Deze stad wordt geïdentificeerd met het Shamash-Edom, dat door Thutmose III wordt vermeld in zijn lijst met plaatsen die hij onderwierp na zijn overwinning bij Megiddo; het is Šmš ỉtm (no. 51). Yohanan Aharoni organiseert deze plaatsen in groepen en plaatst Shamash-Edom in de groep van Laïs en Hazor in de Jordaanvallei tot Akko aan de kust, mogelijk aan de doorgaande weg naar het noorden, die hier splitst. 25 Amenhotep voerde dan oorlog in het gebied van de Israëlieten. Maar Shamash-Edom lag volgens Amenhotep slechts een dagmars bij de Orontes vandaan 26 en zal in Syrië hebben gelegen.

Het tweede belangrijke punt is de Sharonvlakte. Hier was Amenhotep op de terugweg. Deze vlakte ligt aan de Middellandse Zee, ten westen van de Westelijke Jordaanoever. De Israëlieten woonden in de tijd van de richteren ongeveer in dit laatste gebied, met een gebied ten noorden en zuiden daarvan. 27 De Sharonvlakte lag toen dus buiten Israël.

Amenhotep en Abimelech

Alhoewel Amenhotep in jaar 7 geen oorlog voerde in Israël, zegt dat wat bekend is over zijn oorlogen genoeg om hem als tijdgenoot van Abimelech te kunnen plaatsen. Er zijn namelijk belangrijke overeenkomsten met de Bijbel.

Thutmose III, de vader van Amenhotep, had onder andere Israël en Syrië veroverd; zie hier. Amenhotep streed in 1171 (jaar 7) tegen “them who are not loyal to him”. Zijn tegenstanders waren dus ooit dienaren van Egypte, die in opstand kwamen. Maar slechts een paar jaar voor 1171 was het grootste deel van Syrië nog in handen van Amenhotep. In 1175 (jaar 3) strafte hij alleen de zeven prinsen van Takhshi en verder streed hij voor zover bekend alleen in Naharin (Mitanni), mogelijk in 1175/4 (jaar 4). De tegenstanders uit 1171 kwamen dus tussen 1175/4-1171 in opstand. Daarnaast streed Amenhotep voor zover bekend tot aan 1169 (jaar 9), niet in Israël.

Gideon weigerde om koning worden, tot aan zijn dood in 1172. Hij besteedde zijn tijd aan afgoderij, in zijn huis wonen en zijn vele vrouwen (Richt 8:24-31). Zijn zoon Abimelech was uit een ander hout gesneden en greep in 1172 naar de macht. Het was volgens hem geen vraag dat er een koning zou opstaan in Israël, alleen wie die koning was (Richt 9:2). Tot aan 1169, toen hij stierf, heerste hij over Israël en was het land zelfstandig. Direct daarna stond richter Tola op om een binnenvallende tegenstander het land uit te werken.

Gebaseerd op deze jaartallen is het een ander in te vullen. Gideon kon geen koning worden zonder zich de woede van Egypte op de hals te halen. Maar toen hij stierf in 1172 was Thutmose overleden en de macht van Egypte verzwakt. Abimelech kan zich hebben aangesloten bij de Syrische opstandelingen, of hij kopieerde hun voorbeeld; in ieder geval kwamen ze ongeveer tegelijk in opstand. Voor wat er gebeurde in 1169 gaan we naar Amenhoteps laatste oorlogsverslag.

In jaar 9 (1169) maakte Amenhotep, naast de prinsen van Retenu en hun broers, 3600 Apiru (Hebreeën) buit, 15.200 levende Shasu, 36.300 Kharu (Kanaänieten), 15.070 levende Neges en 30.652 van hun aanhangers. 28 Neges zijn bewoners van Nuḫašše, 29 een koninkrijk in het noordwesten van Syrië. Dat is opvallend als Amenhotep in jaar 9 alleen binnen het huidige Israël vocht; zie onder voor de identificaties van de plaatsnamen uit die oorlog. Het is daarom mogelijk dat Abimelech een verbond had gesloten met verschillende Syrische koningen en hun legers nog aanwezig waren in Israël, toen kort na Abimelechs dood Amenhotep het land binnenviel. De enige Bijbelse hint in Abimelechs hoofdstuk (Richt 9) naar gebeurtenissen buiten Israël komt uit het verhaal van Jotham, over de bomen (Israël) die een koning wouden. De doornstruik wou wel tot koning gezalfd worden: “Maar zo niet, laat er dan vuur uitgaan van de doornstruik, dat de ceders van de Libanon zal verteren.” (vers 15)

Amenhoteps oorlog uit jaar 9

“Year 9, 3rd month of the first season, day 25 (3 september 1169). His majesty proceded to Retenu on his second victorious campaign, against the town of ’pq (Afek). It came out in surrender to the great victory of Pharaoh – life, prosperity, health! His majesty went forth by chariot, adorned with weapons of warfare, against the town of jḥm (Yehem). Now his majesty captured the settlements of mpsn, together with the settlements of ḫttn, two towns on the west of swk (Socho). Now the Ruler was raging like a divine falcon, his horses flying like a star of heaven. His majesty entered and its princes, its children, and its women were carried off as living prisoners, and all its retainers similarly, all its goods, without their limits, its cattle, its horses, and all the small cattle (which) were before him.” 30

Na gerust te hebben vertrok Amenhotep “by chariot at dawn, against the town of ’trn, as well as mktr-ynt. Then his majesty – life, prosperity, health! – prevailed like the prevailing of Sekhmet, like Montu over Thebes.” Twee dagen later, op het kroningsfeest ofwel IV akhet 1, 9 september 1169, plunderde hij ’nḫrt (Anacharath). Hij maakte vooral vee buit, waaronder 443 stieren en 370 koeien. “His majesty reached hw‘kt. The prince of qb‘-smn, whose name was qq, was brought, his wife, his children, and all his retainers as well. Another prince was appointed in his place.” 31

“His majesty reached the town of Memphis, his heart appeased over all countries, with all lands beneath his soles. List of the plunder which his majesty carried off: princes of Retenu: 127 (of 217 of 144); brothers of princes: 179; Apiru: 3,600; living Shasu (nomaden, vooral ten zuiden van Israël, maar soms Israëlieten): 15,200; Kharu (Kanaänieten): 36,300; living Neges (mogelijk Nuḫašše in noordelijk Syrië): 15,070; the adherents thereof: 30,652; total: 89,600 men; similarly their goods, without limit; all small cattle belonging to them; all (kinds of) cattle, without their limits; chariots of silver and gold: 60; painted chariots of wood: 1,032; in addition to all their weapons and warfare, being 13,050; through the strength of his august father, his beloved, who is thy magical protection, Amon, who decreed him valor.” Toen de prinsen van Naharin (Mitanni), Hatti (het land van de Hethieten) en Shanhar (Babylonië) over Amenhoteps overwinningen hoorden, wedijverden ze met elkaar om Amenhotep gunstig te stemmen, en zo om vrede te smeken, “seeing that there be given to them the breath of life”. 32

Waar voerde Amenhotep II oorlog in jaar 9?

Amenhotep noemt een aantal plaatsen, maar het is niet duidelijk waar hij precies heen ging. Afek en Yehem zijn bekend, en (een) Socho ligt even ten zuiden van Yehem, maar van de rest van de plaatsen is onduidelijk waar ze lagen. Ze worden meestal gezocht in de omgeving van Socho bij Yehem en Galilea. 33 Het probleem dat nu ontstaat in mijn chronologie is dat Galilea in 1169 nog genoot van Debora’s 40-jarige rust (1203-1163). Amenhotep zal ergens anders oorlog hebben gevoerd.

Er zijn twee aanwijzingen dat Amenhotep mogelijk toch oorlog voerde in Israël:

  • De eerste is een scène in Karnak. Hierin leverde hij gevangenen uit Retenu aan Amun. De bijbehorende plaatsnamenlijst is grotendeels verwoest, maar wel leesbaar zijn de eerste drie namen, rtn[…], rtn ?rt en ḫr[…]. De eerste twee zijn [Boven-]Retenu en [Bened]en-Retenu. De derde is volgens Breasted mogelijk Kharu, alhoewel de spelling die hij voorstelt niet gebruikelijk was in die tijd. 34
    Kharu is (het gebied van) de Kanaänieten, waarvoor zie hier, en als Breasteds reconstructie klopt wordt het gescheiden van de rest van Beneden-Retenu.
  • De tweede aanwijzing is een fragment van een plaatsnamenlijst. Drie namen zijn bewaard gebleven, i-ś-q-l-n (Askelon), k-y-n-‘3-nw (Kanaän of de Kanaänieten), en de derde is beschadigd. Ongeveer tweederde van de hiërogliefen is bewaard gebleven, genoeg om ze te kunnen lezen als ỉ3-š3-ỉr, ’I/’Eša-’il of, met een gebruik uit het Middenrijk waarbij 3 vaak werd gelezen als r, ỉ3-šr-ỉr, ’I/’Eš(a)r-’il. Dit is Israël. De schrijwijze van ‘El’ is een vroege vorm, uit de periode voor Amenhotep III. Van de farao’s die oorlog voerden in het Midden-Oosten voor die tijd komen alleen Thutmose III, Amenhotep II en Thutmose IV in aanmerking. 35
    Een vergelijkbare schrijfwijze van Askelon is ỉ-ś-q-3-l-n-3, uit de tijd van Amenhotep II. Hetzelfde geldt voor Kanaän; uit de tijd van Amenhotep II komt k-y-n-‘-nw. De nieuwere spelling van ‘El’ komt al voor onder Thutmose III, maar wordt pas algemeen onder Amenhotep III. 36 Manfred Görg, die als eerste schreef over deze vermelding van Israël, dateerde het fragment door de spellingen van Askelon en Kanaän oorspronkelijk in de tijd van Amenhotep II. 37

Als het fragment met de naam Israël uit Amenhotep II’s tijd komt, was het geen onderdeel van de oorlogen uit jaar 3, 4(?) en 7. Wel kan het de tegenstanders beschrijven uit jaar 9. Een aanwijzing daarvoor zijn de plaatsnamen uit zijn oorlogsverslag. Na Afek en Yehem zijn er kandidaten voor de meeste van deze namen te vinden in Juda en het Bergland van Efraïm.

iśqln (Askelon)

Het eerste deel van Amenhoteps oorlog is weggelaten. De reis van Egypte naar Afek moet namelijk minstens 21 dagen hebben geduurd 38 en na de startdatum van het oorlogsverslag, III akhet 25, was hij op IV akhet 1 al een aantal steden verder dan Afek. III akhet 25 kan dan de datum zijn van de strijd tegen Afek. Is het fragment van de plaatsnamenlijst met Askelon – Kanaän – Israël inderdaad van Amenhotep, dan past een strijd tegen Askelon op de heenreis.

Van Askelon uit de Late Bronstijd I is weinig opgegraven. 39 Of Amenhotep inderdaad Askelon veroverde is op dit moment dus niet na te gaan.

’pq (Afek)

Er waren meerdere Afeks, verspreid van Aser (Joz 19:30) tot Juda (Afeka, Joz 15:53). Amenhoteps Afek wordt algemeen geïdentificeerd met de Romeinse stad Antipatris, in het westen van Israël. 40 Dat is een logische conclusie; de grote hoofdweg vanuit Egypte naar Syrië loopt langs Askelon en via Afek naar Yehem, de volgende stad waar Amenhotep tegen streed 41. Ik ga daarom mee met de identificatie met Antipatris.

In de Late Bronstijd werden in Afek (Antipatris) alleen de acropolis en de omgeving daarvan bewoond. Palace IV werd gebouwd in ongeveer dezelfde als de paleizen uit de Midden-Bronstijd, maar het was kleiner. Het hier op volgende Palace V werd in een andere richting gebouwd en had geen connectie met eerdere paleizen. Deze verandering heeft mogelijk te maken met de verovering van Afek door Amenhotep II. Het paleis had grote bestrate binnenplaatsen met afwateringskanalen. 42

jḥm (Yehem)

Thutmose III hield tijdens zijn eerste oorlog krijgsraad in jḥm, 5 dagen voor zijn strijd bij Megiddo. 43 Amenhotep schrijft de naam op precies dezelfde manier, dus het zal om dezelfde stad gaan.

Israël bezat in de tijd van de richteren ten westen van de Jordaan ongeveer de huidige Westbank, met gebied ten noorden en zuiden daarvan. 44 Zowel Afek (Antipatris) als Yehem lagen ten westen daarvan. Als het fragment van de plaatsnamenlijst met Askelon – Kanaän – Israël uit Amenhoteps tijd komt, zijn Afek en Yehem de twee steden die samen Kanaän voorstellen, en boog Amenhotep daarna af naar Israël.

Thutmose III legde per dag gemiddeld 25 kilometer af en Amenhotep waarschijnlijk ongeveer hetzelfde. 45 Afek en Yehem liggen ruim 30 kilometer uit elkaar. 46 Afek gaf zich over op 3 september 1169; Amenhotep kon de volgende dag, 4 september, in Yehem zijn.

­mpsn (Mizpe) en ḫttn (Hadasa), ten westen van swk (Socho)

Er waren meerdere Socho’s. Naast het Socho in de regio van Arubboth (1 Kon 4:10), in het gebied van Manasse, 47 lagen er twee in Juda, een in het Laagland en een in het Bergland (Joz 15:35, 48). Socho in Manasse is een logische kandidaat voor een locatie in het noorden, maar daar zijn geen plaatsen met de namen mpsn en ḫttn gevonden 48. In Juda lagen, samen in hetzelfde district in het Laagland, de plaatsen Mizpe (Joz 15:38) en Hadasa (vers 37). (Heel indrukwekkend klinkt een plundering van Hadasa’s dorpen niet. Volgens de Mishnah Eruvin had de stad Ḥadasha in Judea slechts 50 inwoners. 49 )

Eerst Mizpe. In de transcriptie van Semitische namen in het Egyptisch verschijnt soms zomaar een n aan het eind, of wordt een n aan het eind juist weggelaten 50. Ook zijn Egyptische spellingen van Semitische namen niet altijd precies in de volgorde. 51 Mizpe heeft een z, maar de Septuagint noemt haar Maspha en Eusebius noemt haar Massepha. 52 De identificatie van ḫttn en Hadasa ligt iets ingewikkelder. De Egyptische kan gebruikt worden voor de Hebreeuwse 53, de t en d zijn inwisselbaar 54 en de t is meestal de Semitische s of z 55.

Van veel Bijbelse plaatsen is onbekend waar ze lagen. Voor Mizpe en Hadasa geldt dat ook, voor zover ik kon vinden. Wel is er een schatting te maken, aan de hand van deze kaart en Jozua 15, waar de steden van Juda één voor één worden opgesomd. Het Laagland van Juda was verdeeld in drie districten:

  • Het eerste begint met Esthaol en Zora (vers 33), steden die later aan Dan werden gegeven (Joz 19:41) en dus aan de noordgrens van Juda lagen. De andere plaatsen in dit eerste district lagen ten zuiden daarvan; Zanoah (Joz 15:34), Jarmuth, Adullam, Socho en Azeka (vers 35) en Gedera (vers 36).
  • Het tweede district is dat waar Hadasa en Mizpe bij hoorden, met onder andere Lachis (vers 39), ten zuidwesten van het eerste district. Dit district zal aan of op de Filistijnse grens hebben gelegen; hier lag onder andere ook Beth-Dagon (vers 41), dat vernoemd zal zijn naar de Filistijnse god Dagon (1 Sam 5:2).
    In Beth-Dagon stond waarschijnlijk een tempel die gewijd was aan Dagon. 56
  • Bij het derde district hoorden onder andere Nezib (vers 43), Kehila en Achzib (vers 44), steden die direct ten zuiden van het eerste district en ten (noord)oosten van Lachis lagen. Maresa (vers 44) lag weer vlak ten noordoosten van Lachis.
    In tegenstelling tot de hierboven gelinkte kaart lag Libna (vers 42) waarschijnlijk niet ten zuidwesten, maar ten zuidoosten van Azeka (maar niet zover oostelijk als Socho). 57 Het derde district lag dan ten oosten van het tweede.

Het district van Hadasa en Mizpe lijkt daarom het westelijk deel van het Laagland te zijn. Als dit de twee steden zijn waarvan de bijbehorende dorpen door Amenhotep werden geplunderd, kunnen ze ten westen of, omdat Lachis ten zuidwesten van het eerste district lag, ten (zuid)westen van Socho in het Laagland hebben gelegen. Het ligt eraan hoe precies Amenhotep was met de windrichtingen.

Socho in het Laagland van Juda lag ruim 40 kilometer ten zuiden van Afek; zie deze kaart. Als Amenhotep in de ochtend van 4 september in Yehem was kon hij, met ongeveer 25 kilometer per dag, een dag later opnieuw langs Afek marcheren en ruim twee dagen later bij Mizpe en Hadasa zijn. Hij plunderde haar dorpen dan in de middag of avond van 6 september.

’trn (Jatthir)

In het noorden is geen kandidaat bekend. 48 In het zuiden kan dit Jatthir zijn (Joz 15:48), in het Bergland van Juda. Jatthir werd aan de priesters afgestaan (Joz 21:14, 1 Kro 6:57). Hier woonde anderhalve eeuw na Abimelech en Tola, aan het eind van Sauls tijd (1052-1011), een van de oudsten van Juda (1 Sam 30:26-27).

Jatthir lag ruim 30 kilometer ten zuiden van Socho in het Laagland; zie deze kaart. Als Mizpe en Hadasa niet volledig ten westen van Socho, maar iets ten zuidwesten daarvan lagen, kon Amenhotep in één dag naar Jatthir marcheren. Hij nam haar dan in op 7 september.

mktr-jnt (migdol van Jutta)

mktr-jnt viel op dezelfde dag als ’trn in handen van Amenhotep. Het kan niet ver weg hebben gelegen. De Egyptische medeklinkergroep mktr is ongetwijfeld een migdal (toren). 58 Als de n Egyptisch is betekent het “naar” of “behorend tot” 59 en blijft jt over. mktr-jnt is daarom mogelijk een migdal die behoorde tot Jutta, in het Bergland van Juda (Joz 15:55).

Jutta lag ongeveer 12 kilometer ten noordoosten van Jatthir. 60 Dat is binnen een halve dag te lopen. Amenhotep kon het dan net als Jatthir op 7 september innemen.

Jatthir en Jutta werden beide afgestaan aan de priesters (Joz 21:16). Deze lijst van priestersteden wordt herhaald in 1 Kronieken, maar daar is Jutta overgeslagen (6:59). Ook Amenhotep noemt ’trn en mktr-jnt samen. Hij maakte hier 34 prinsen buit, 57 merui (onbekend), 231 levende Aziaten, 372 handen, 54 paarden, 54 strijdwagens en hun strijdwapens en alle volwassen mannen (letterlijk elke sterk van arm). 61 De strijdwagens zijn interessant. Slechts decennia eerder, in de tijd van Debora, kon Israël niet op tegen de strijdwagens van hun tegenstanders (Richt 4:3). Als Abimelech zich had aangesloten bij de Syriërs die in opstand waren gekomen tegen Amenhotep, kan hij van hen strijdwagens hebben gekregen.

’nḫrt (Naharoth)

Twee dagen na ’trn en mktr-jnt bereikte Amenhotep ’nḫrt. Wordt Amenhoteps oorlog geplaatst in het noorden, dan is dit waarschijnlijk Anacharath in Issaschar (Joz 19:19). 48 Anacharath lag waarschijnlijk 40 kilometer bij Yehem vandaan, 46 wat met 25 kilometer per dag bijna twee dagreizen is, en dan is de afstand tot Jutta nog niet eens meegerekend. Dat is veel te ver.

Jutta ligt ten noorden van Jatthir en dan kan Amenhotep verder naar het noorden zijn gereisd. In de buurt van Jericho, op de grens tussen Efraïm en Benjamin, lag Naharoth (Joz 16:7). Was dit de bedoelde plaats, dan heeft de Egyptische schrijver de ‘ (ayin) van Naharoth verward met de ’ (alef), en zijn de eerste twee letters omgedraaid. De Egyptische schrijvers maakten soms fouten in buitenlandse plaatsnamen en het omkeren van letters is mogelijk. 51 Ik kan geen andere plaatsnaam vinden op ongever twee dagen reizen afstand van Jutta die lijkt op ’nḫrt. De afstand tussen Jutta en Naharoth is omstreeks 50 kilometer. 62

Uit ’nḫrt maakte Amenhotep 17 maryanu buit, 6 kinderen van prinsen, 68 levende Aziaten, 123 handen, 7 span (paarden), 7 strijdwagens van zilver en goud, samen met al hun strijdwapens, 443 stieren, 370 koeien en al(lerlei soorten) vee “zonder limiet”. 28 Naharoth lag op de grens van Efraïm, en de stam Efraïm was bekend om haar runderen en wilde ossen (Deut 33:17).

hw‘kt (onbekend)

hw‘kt kan ook h3w ‘kt, de omgeving van ‘kt, zijn. 63 In de eerste versie van deze post identificeerde ik het als een afkorting van Aḥṭiruna uit de Amarnabrieven. Aḥṭiruna is mogelijk de Bijbelse naam Ataroth; 64 (een) Ataroth lag naast Naharoth (Joz 16:7). Maar achteraf gezien is dat onlogisch. De Egyptische k kan een West-Semitische k of g zijn, 65 maar helemaal verdwijnen lijkt me wat veel gevraagd.

Ik kan geen Bijbelse plaatsnaam vinden die op hw‘kt of (de omgeving van) ‘kt lijkt. Op dit moment blijft hw‘kt daarom onduidelijk.

qb‘-smn (Silo)

Thutmose III noemt een kb‘-śmn (no. 41) in zijn lange plaatsnamenlijst; dit zal dezelfde plaats zijn. Waar het lag is onbekend. 38 In het noorden wordt qb‘-smn, gelezen als Giboa-Shemen, bij Megiddo geplaatst, maar de plaats zelf is “volkomen onbekend”. 66

qb‘-smn kan “heuvel van acht” betekenen 67 en qb‘ is dan Hebreeuws geba of gibah. Zolang smn het Hebreeuwse shemen is, olie, is dit een mogelijke verwijzing naar Silo, waar de ark van het verbond stond in de richterentijd (Joz 18:1, 1 Sam 1:3). De priesters van de Heer werden namelijk gezalfd met olie (Ex 30:25, 30). Silo ligt op een heuvel en bijna 25 kilometer bij de waarschijnlijke locatie van Naharoth vandaan 68. Het past bij de identificatie van ’trn en mktr-jnt als priestersteden. Het zou verklaren waarom Silo buiten de Bijbel om alleen voorkomt in latere bronnen, 69 terwijl het een belangrijke plaats was voor Israël.

Een andere mogelijkheid is dat qb‘-smn de heuvel van Shalom was, waarbij Shalom een bijnaam van God is. Gideon had in Ofra een altaar gebouwd dat hij “De HEERE is vrede!” noemde (Richt 6:24), in het Hebreeuws is dat YHWH Shalom. De Egyptische n kan gebruikt worden voor de Semitische l 70 en Egyptische spellingen van Semitische namen zijn niet altijd precies in de volgorde. 51 qb‘-smn is dan nog steeds Silo. Het is mogelijk ook de heuvel van God, die Samuel noemt op een reis die Saul af moest leggen. De ligging van deze heuvel van God is ongeveer na te gaan door de reis van Saul beter te bekijken. Dat vraagt nogal veel tekst, omdat de meeste locaties niet heel duidelijk zijn:

  • De reis begon in een niet bij naam genoemde stad in het land van Zuf (1 Sam 9:5-6); dit was de regio van Rama (1 Sam 1:1, 19). Ondanks de afwezigheid van een naam is het mogelijk om te concluderen dat dit Mizpa in Benjamin was.
    Samuel woonde niet in de bewuste stad (1 Sam 9:15) en was onderweg naar Gilgal (1 Sam 10:8). Samuel was toen richter en “ging van jaar tot jaar het land rond, langs Bethel, Gilgal en Mizpa” (1 Sam 7:16). Omdat de stad waarvandaan Saul vertrok niet Gilgal was en ook niet Bethel – hij zou drie mannen tegenkomen die onderweg waren naar Bethel (1 Sam 10:3) – kan het Mizpa zijn. Op deze kaart is het mogelijk om een bijna rechte lijn te trekken van het Mizpa bij Rama, via Bethel naar Silo.
  • “Als u deze dag bij mij weggegaan bent, zult u twee mannen vinden bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, in Zelzah.” (1 Sam 10:2) Dit is een ingewikkelde, want de locatie van Zelzah is voor zover ik kon vinden onbekend, en de Bijbelse informatie over Rachels begraafplaats lijkt zichzelf op het eerste gezicht tegen te spreken.
    Volgens Mattheüs lag Rachels graf in of bij Rama. De kindermoord door Herodus in “Bethlehem en in heel dat gebied” vervulde namelijk een profetie van Jeremia: “Een stem is in Rama gehoord, geklaag, gejammer en veel gekerm; Rachel huilde over haar kinderen” (Mat 2:16-18). 71 Bethlehem en Rama lagen dus in hetzelfde gebied. Dit zal het gebied rondom Jeruzalem zijn, want Herodes hoorde het eerst over Jezus’ geboorte in Jeruzalem (Mat 2:1-3). Zoals te zien is op de vorige gelinkte kaart lagen zowel Rama als Bethlehem op ongeveer 7-8 kilometer bij Jeruzalem (Jebus) vandaan.
    Het punt waarop dit tegengesproken lijkt te worden is Genesis. Rachel werd begraven “langs de weg naar Efrath, dat is het tegenwoordige Bethlehem” (Gen 35:19) Dit was niet ver bij Efrath vandaan (Gen 35:16, 48:7).
    Het gaat hier om de naam Efrath(a). Deze duikt niet alleen op bij Bethlehem, maar op meerdere plekken. Samuels vader was een Efrathiet in Rama (1 Sam 1:1). Naomi en haar gezin waren Efrathieten uit Bethlehem in Juda (Ruth 1:2); over Ruth werd gezegd: “Doe krachtige daden in Efratha en maak uw naam beroemd in Bethlehem.” (Ruth 4:11) Davids vader kwam “uit Efratha, uit Bethlehem-Juda” (1 Sam 17:12). Bethlehem wordt daarnaast “Bethlehem-Efratha” genoemd, “al bent u klein om te zijn onder de duizenden van Juda” (Micha 5:1). Efratha heeft hier dezelfde functie als Juda in “Bethlehem-Juda” en het zal dus een gebied zijn. Dat kan verklaren waarom Jerobeam I, de eerste koning van het tienstammenrijk (931-910/09), “een Efrathiet uit Zereda” was (1 Kon 11:26), en dat David de ark uit Efratha haalde (Ps 132:6), terwijl elders de ark in Baälim-Juda blijkt te staan (2 Sam 6:2).
    Zelzah, waar Rachel begraven werd, lag dan vlak aan de grens van het gebied Efrath(a), in het latere gebied van Benjamin, ergens ten noorden van Rama. Van heel Efrath(a) was Bethlehem kennelijk de belangrijkste stad in haar tijd. De precieze ligging blijft onbekend.
  • Bij Elon-Tabor zou Saul drie mannen ontmoeten, die op weg zijn naar God, in Bethel (1 Sam 10:3). Elon-Tabor betekent “de eik van de hoogte”. 72 Het wordt soms geïdentificeerd met de eik ten zuiden van Bethel, waar Rachels voedster, Rebekka, werd begraven (Gen 35:8), maar dat is erg onzeker. 73 Saul reisde op dit punt hoogstens langs Bethel, want hij zou de drie mannen alleen ontmoeten, niet met hen meegaan.
    Elon-Tabor lag mogelijk vlak bij Bethel. De drie mannen gaven twee van hun drie broden aan Saul, dus veel hadden ze daarna niet meer te eten.
  • “Daarna zult u op de heuvel van God komen, waar garnizoenen van de Filistijnen liggen. En het zal gebeuren, als u daar in de stad komt, dat u een groep profeten tegen zult komen, die van de hoogte afkomt.” (1 Sam 10:5)
    De “heuvel (Gibea) van God” wordt wel geïdentificeerd met Gibea in Benjamin, dat ook wel Gibea van Saul werd genoemd. 74 Het zou verklaren waarom Saul bij de hoogte gezien werd door “ieder die hem sinds jaar en dag kende” (1 Sam 10:11) en zijn oom (vers 14). Maar zie de gelinkte kaart hierboven; Gibea lag ten zuiden van Rama, en Saul reisde vanuit de omgeving van Rama langs Bethel, ofwel naar het noorden. In de tijd van de richteren was Silo de plek waar de Israëlieten eenmaal per jaar naartoe reisden voor het feest voor de Heer (Richt 21:19, 1 Sam 1:3) en als dat feest tijdens de reis werd gevierd, kunnen Sauls kennissen en oom daar toen zijn geweest.
    Al deze tekenen overkwamen Saul binnen 1 dag (1 Sam 10:9). Saul vertrok kort nadat de dageraad was aangebroken (1 Sam 9:26) en de heuvel van God lag dus op maximaal een dagreis, ongeveer 30 kilometer, bij het vertrekpunt vandaan, mogelijk Mizpa in Bethlehem, maar in ieder geval in de buurt van Rama. Het is ruim 17 kilometer van Mizpa naar Silo, vanaf Rama is het 20 kilometer, en onderweg kom je langs Bethel; zie deze kaart. Silo en de “heuvel van God” lagen beide in ongeveer hetzelfde gebied ten noorden van Bethel.
    Op de “heuvel van God” stond volgens Samuel een stad. Als dit Silo was, betekent dit dat het toen stadsmuren had. Stratum VII in Silo, uit de Midden-Bronstijd IIC, was goed flink versterkte stad. Tijdens het opgraven was het bovenste deel van de muur afgevlakt en afgemaakt, dus de stenen basis is waarschijnlijk volledig bewaard. In de IJzertijd werd deze stadsmuur hergebruikt als onderdeel van nieuwe gebouwen, of werd de glacis gesloopt en hergebruikt als vulmiddel onder een vloer. 75 De muur bleef dus zichtbaar tijdens de hele Late Bronstijd, wat het mogelijk maakt dat Silo toen nog steeds een stad werd genoemd.
  • “Ga voor mij uit naar Gilgal.” (1 Sam 10:8) Er waren meerdere Gilgals. Mozes noemt een Gilgal bij de bergen Gerizim en Ebal (Deut 11:29-30), ofwel bij Sichem (Deut 9:7). Jozua’s Gilgal lag tussen Jericho en de Jordaan (Joz 4:19) en bij de grenzen van Juda lag nog een Gilgal (Joz 15:7), dat ook Geliloth wordt genoemd (Joz 18:17) 76. Ten noorden van Bethel kan het het Gilgal bij Sichem zijn; dat ligt, volgens de vorige geklinkte kaart, ruim 13 kilometer ten noorden van Silo.

De heuvel van God lag dus net als Silo ten noorden van Bethel, in dezelfde rchting en in ongeveer hetzelfde zoekgebied. Op de heuvel waren profeten van God, in Silo stond de tabernakel. Ik ga er daarom vanuit dat “heuvel van God” een andere naam was voor Silo. Om terug te keren naar de oorlog van Amenhotep II, als mktr-jnt de migdal van Jutta is, ’nḫrt Naharoth en qb‘-smn Silo, bleef Amenhotep naar het noorden gaan.

Er is nog een aanwijzing voor deze identificatie. Amenhotep noemt nergens de namen van de door hem overwonnen prinsen, behalve bij qb‘-smn; dit was qq. Dit is tegen het Egyptische gebruik in, waarbij namen van tegenstanders in het noorden werden genegeerd. 77 Als qb‘-smn Silo was is qq geen prins of ambtenaar, maar de hogepriester. Hogepriester is in het Hebreeuws kohen gadol, wat af te korten is tot kg. De Egyptische q kan zowel voor de Hebreeeuwse g 70 als k 78 worden gebruikt. Amenhotep nam dan de hogepriester gevangen.

De gevolgen van de identificatie van qq met de hogepriester van Israël staan hier beschreven.

Tola en Amenhotep II

Voegen we nu alle vermoedens samen, dan is er van Amenhoteps reis door Kanaän en Israël de volgende kaart te maken:

De ligging van de hierboven genoemde plaatsen. 79 Alleen Libna past er niet op, omdat dat waarschijnlijk tussen Socho en Maresa in lag 57.

De blauwe cirkels met Zelzah, Elon-Tabor, Mizpe en Hadasa zijn de gebieden waar deze plaatsen waarschijnlijk lagen. (Achteraf gezien had de blauwe cirkel van Mizpe en Hadasa iets hoger gemogen.) De paarse lijnen zijn de mogelijke grenzen tussen de drie districten in Juda’s Laagland. De oranje lijn is de reis van Amenhotep II, volgens bovenstaande reconstructie; dat is uitgezonderd hw‘kt, dat onbekend is gebleven. De bruine lijn tenslotte is de reis van Saul, nodig om de ligging van de heuvel van God te vinden.

In mijn chronologie kan Amenhotep niet in het noorden van Israël hebben gestreden, zoals algemeen wordt gezegd, want Debora’s rust gold nog in dat gebied. Eén opmerking moet ik hierbij maken: Silo lag in Efraïm, en in haar leger vochten mannen uit Efraïm. Dat doet denken dat heel Efraïm genoot van haar rust. Maar deze mannen vormden een specifiek deel van die stam: “Uit Efraïm kwamen zij, hun wortel ligt in Amalek.” (Richt 5:14) Dit Amalekitische deel van Efraïm komt alleen voor in de tijd van de richteren. Abdon werd begraven “in Pirhathon in het land van Efraïm, in het gebergte van de Amalekiet.” (Richt 12:15) Pirhathon lag even ten westen van Sichem en ten noordwesten van Silo; zie deze kaart. Silo was tijdens de hele richterentijd in Israëls handen (Joz 18:1, Richt 18:31, 21:19) en zal buiten het Amalekietengebergte hebben gelegen. Zolang alleen de Israëlieten die last hadden van Debora’s tegenstanders met haar meestreden, kan Silo buiten het gebied van haar rust hebben gelegen.

In september 1169 vocht Amenhotep waarschijnlijk in Israël. In Jatthir woonden priesters en, in ieder geval ruim een eeuw later, een van de oudsten van Juda. In Migdol-Jutta, dat bij Jutta zal hebben gehoord, woonden ook priesters. Als hij tenslotte ook Silo aanviel, de stad van de tabernakel, wist hij waar hij mee bezig was. 1169 is ook het jaar waarin Tola een niet bij naam genoemde tegenstander versloeg, die Israël binnen was gevallen.

De Bijbel geeft te weinig details om iets meer te kunnen zeggen, maar in mijn chronologie kan Tola’s tegenstander daarom worden geïdentificeerd met Amenhotep II.

laatste wijziging: 30 november 2022
23 maart 2024: datering van Amenhotep II’s eerste oorlog bleek ingewikkelder te zijn
september-oktober 2024: grondig herschreven, op verschillende punten uitgebreid, kaart toegevoegd

  1. CC BY-SA 2.0[]
  2. Nava Panitz-Cohen, The Southern Levant (Cisjordan) during the Late Bronze Age, Chapter 36 in The Oxford Handbook of the Archaeology of the Levant (c. 8000-332 BCE) (2013), met aantekeningen gepubliceerd op internet, p. 536[]
  3. Lawrence E. Toombs, Shechem (Place), in Anchor Yale Bible Dictionary, Volume 5, O-Sh (1992), p. 1182[]
  4. Adam Zertal, Shechem, Tower Of (Place), in Anchor Yale Bible Dictionary, Volume 5, O-Sh (1992), p. 1186-1187[]
  5. Adam Zertal, Ebal, Mount, in NEA 1, p. 375-377[]
  6. Zertal, Shechem, Tower Of (Place), op. cit., p. 1187[]
  7. Aaron Greener, Archaeology and Religion in Late Bronze Age Canaan, in Religions, Volume 10 (2019), p. 4 of 17[]
  8. Door Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.7.5-6, en Louis Ginzberg, The Legends of the Jews (1909), Chapter II: Judges, onder aan het stuk over Gideon; in beide gevallen wordt Abimelech opgevolgd door Tola’s opvolger Jaïr.[]
  9. Beitzel (2012), kaart 78 op p. 187[]
  10. Beitzel (2012), kaart 45 op p. 135[]
  11. ANET, p. 247-248, met voetnoten 58-59[]
  12. ANET, p. 245[]
  13. Filip Taterka, The Co-Regency of Thutmose III and Amenhotep II Revisited, in The Journal of Egyptian Archaeology (2019), p. 8-9[]
  14. Edel (1953), p. 158-159[]
  15. Ancient Records, deel II, § 791. Een datum uit jaar 3 is niet bewaard gebleven op de Elephantine-stela, volgens Taterka, op. cit., voetnoot 65 op p. 8[]
  16. Ancient Records, deel II, § 807-808[]
  17. AEC, p. 200[]
  18. W. F. Albright, Some Important Recent Discoveries: Alphabetic Origins and the Idrimi Statue, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research, voetnoot 13 op p. 15-16[]
  19. Edel (1953), p. 159-160[]
  20. Ancient Records, deel II, § 799-800, met voetnoot c[]
  21. ANET, p. 245, met voetnoten[]
  22. ANET, p. 245-246, met voetnoten[]
  23. Yohanan Aharoni, Some Geographical Remarks concerning the Campaigns of Amenhotep II, in Journal of Near Eastern Studies, Vol. 19, No. 3 (Jul., 1960), p. 178[]
  24. Aharoni, op. cit., p. 177[]
  25. Aharoni, op. cit., p. 178. Op p. 178-180 volgt een lange discussie over de identificatie van Shamash-Edom met meerdere Bijbelse plaatsen die Beth-Semes heetten, of met Adama, en een mogelijke identificatie met meerdere ruïnes. Dat is interessant, maar het is zo onzeker dat ik het hou bij de conclusie vanuit Thutmoses en Amenhoteps oorlogsverslagen.[]
  26. Edel (1953), p. 147[]
  27. Beitzel (2012), kaart 43 op p. 129[]
  28. ANET, p. 247[][]
  29. Edel (1953), p. 136[]
  30. ANET, p. 246. De transcriptie van de plaatsnamen in deze oorlog is van Edel (1953), p. 121-125.[]
  31. ANET, p. 246-247. Voor de transcriptie van de plaatsnamen, zie de vorige voetnoot.[]
  32. ANET, p. 247, met voetnoten[]
  33. ANET, voetnoten 34-37 en 42-43 op p. 246-247, en Beitzel (2012), kaart 44 op p. 133[]
  34. Simons (1937), p. 45 voor de scène, p. 129 voor de lijst[]
  35. Wolfgang Zwickel en Pieter van der Veen, The Earliest Reference to Israel and Its Possible Archaeological and Historical Background, in Vetus Testamentum 67 (2017), p. 129-131. Op p. 132 worden Haremheb en Ramses II aangewezen als mogelijke eigenaren van de lijst, ook al is de schrijfwijze die van eerdere tijden. Dat gebeurt op basis van het idee dat Israël nog niet bestond voor de tijd van Amenhotep III, behalve als er een “even more distant proto-Israelite ancestral group” was, “whose possible descendants would become what we today know as Israel”. Waarom deze “proto-groep” niet gewoon Israël is ontgaat me. In de Bijbel is Israël al vanaf Genesis één afgezonderde groep (Gen 46:3, Ex 1:6-7).[]
  36. Peter van der Veen, Christoffer Theis en Manfred Görg, Israel in Canaan (Long) Before Pharaoh Merenptah? A Fresh Look at Berlin Statue Pedstal Relief 21687, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections, Vol. 2:4 (2010), p. 16. Dit artikel gaat veel uitgebreider in op de vraag of hier Israël gelezen kan worden; het antwoord is ja. Bovendien heeft geen andere locatie in de buurt van Askelon en Kanaän naam die ook maar lijkt op Israël (p. 20).[]
  37. Van der Veen, Theis en Görg, op. cit., p. 20. Zij drieën dachten later aan Ramses II, doordat de combinatie Askelon – (Pe-)Kanaän – Israël ook voorkomt in de tijd van Merenptah, maar een oudere datering blijft een mogelijkheid (p. 15). Door de schrijfwijze van Askelon, Kanaän, en ‘El’ ga ik daarvoor.[]
  38. Edel (1953), p. 157[][]
  39. Lawrence E. Stager, Ashkelon, in NEA 1, p. 107[]
  40. Robert North, Ap(h)eq(a) and ‘Azeqa, in Biblica, Vol. 41, No. 1 (1960), p. 57, met voetnoot 3, en p. 63[]
  41. Beitzel (2012), kaart 43 op p. 129 voor de hoofdweg en kaart 44 op p. 133 voor de ligging van Yehem (dat daar Jaham wordt genoemd), even ten noorden van Socho[]
  42. Pirhiya Beck en Moshe Kochavi, Aphek (in Sharon), in NEA 1, p. 68[]
  43. Ancient Records, deel II, § 419, 425[]
  44. Beitzel (2012), p. 128, kaart 42[]
  45. Edel (1953), p. 153[]
  46. Beitzel (2012), kaart 44 op p. 133[][]
  47. Beitzel (2012); vergelijk de ligging van Socho op kaart 65 op p. 167 met kaart 40 op p. 123 voor de ligging in Manasse[]
  48. Edel (1953), p. 157, en Beitzel (2012), kaart 44 op p. 133[][][]
  49. Mishnah Eruvin 5.6, met dank aan Bible Atlas, Hadashah, voor de verwijzing[]
  50. James (2017), p. 110, 111, 115, 117[]
  51. James (2017), p. 111[][][]
  52. Eusebius, Onomasticon, Section M, Josue[]
  53. James (2017), p. 110[]
  54. James (2017), p. 115[]
  55. James (2017), p. 118[]
  56. A. F. Rainey, The Toponymics of Eretz-Israel, in Bulletin of the American Schools of Oriental Research 231 (1978), p. 6[]
  57. Beitzel (2012), kaart 12 op p. 49[][]
  58. James (2017), p. 112[]
  59. James (2017), p. 120[]
  60. Beitzel (2012), kaart 41 op p. 125[]
  61. ANET, p. 247, met voetnoten 38-39[]
  62. Ik kon geen kaart vinden waar beide plaatsen samen op staan, maar wel kaarten van beide met Bethlehem in Juda erop. Naharoth lag waarschijnlijk even ten noordwesten Jericho; het lag dan ruim 26 kilometer ten noodoosten Bethlehem, zie deze kaart. Bethlehem ligt ook ruim 26 kilometer ten noordnoordoosten van Jutta; zie deze kaart. Een rechte lijn is iets korter.[]
  63. ANET, p. 247, voetnoot 42[]
  64. Israel Finkelstein, The Shephelah and Jerusalem’s western border in the Amarna period, in Ägypten und Levante / Egypt and the Levant, Vol. 24 (2014), p. 266, 268[]
  65. James (2017), p. 123, 126[]
  66. James (2015), p. 238, voetnoot 3[]
  67. Edel (1953), voetnoot 67 op p. 157[]
  68. Zie deze kaart, waar Naharoth Naarah wordt genoemd[]
  69. Aharon Kempinski, Shiloh, in NEA 4, p. 1364[]
  70. James (2017), p. 108[][]
  71. Pulpit Commentary, commentaar op 1 Samuel 10:2[]
  72. Kingcomments, commentaar op 1 Samuel 10[]
  73. Pulpit Commentary, commentaar op 1 Samuel 10:3[]
  74. Cambridge Bible for Schools and Colleges, en Ellicott’s Commentary for English Readers, commentaar op 1 Samuel 10:5[]
  75. Israel Finkelstein, Shlomo Bunimovitz, Zvi Lederman, Salo Hellwing en Moshe Sadeh, Excavations at Shiloh 1981-1984: Preliminary Report, in Tel Avi 12:2 (1985), p. 130-131[]
  76. Met dank aan Cambridge Bible for Schools and Colleges, commentaar op Joshua 15:7[]
  77. James (2015), p. 238. Naast qq zijn er slechts twee uitzonderingen. De eerste is de Hyksos-koning Apepi, genoemd als wr (grote) van Retenu op een stela van Kamose, koning uit dynastie XVII, maar Apepi was toen ook een farao. In een brief uit de late dynastie XIX wordt Qazardi vermeldt, hoofd van Aser, maar dit is geen koninklijk document. James noemt als uitzondering ook Perehu en zijn vrouw Eti van Punt, genoemd door Hatshepsut, maar Punt lag in Afrika.[]
  78. James (2017), p. 114-115[]
  79. Kaart van Mapsland.com, vrij om te gebruiken. De ligging van de meeste plaatsen komt van deze kaart en deze kaart, uitgezonderd Askelon van deze kaart, Yehem van Beitzel (2012), kaart 44 op p. 133, waar het Jaham heet, en Jatthir en Jutta van deze kaart. Omdat alles op het oog is gedaan kan het zijn dat de plaatsen net een paar millimeter verderop lagen, maar het gaat hier om de indruk.[]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *