Categorieën
Richters

Debora en Gideon als tijdgenoten

Gideon en Debora, in de Residentie van München, het paleis van de vorsten van Beieren 1

Inleiding

De chronologie van de richters is nogal onduidelijk. Dat komt omdat vanuit alleen de Bijbel niet genoeg aanwijzingen zijn om alle richters en onderdrukkers te dateren, en omdat als je hun jaren bij elkaar optelt, er te veel jaren zijn voor de beschikbare periode. Een deel hiervan is naar mijn mening te verklaren als Debora en Gideon tijdgenoten waren. In deze post hoop ik vanuit de Bijbel te laten zien dat dat mogelijk is.

Het leiderschap

Volgens mijn dateringen versloeg Gideon de Midianieten 9 jaar voordat Debora de Kanaänieten definitief (Richt 4:24) het land uit werkte. Hun 40-jarige rustperiodes zijn daarom grotendeels dezelfde tijd; 1203-1163 voor Debora en 1212-1172 voor Gideon. Israël had dan in die periode twee bevrijders. Maar waar over Debora duidelijk staat dat ze het leiderschap had, bedankte Gideon voor de eer.

Debora is anders dan de andere richters, en niet alleen omdat ze de enige vrouw onder hen is. Ze was namelijk de enige die niet pas werd aangesteld toen God iemand uitkoos om een onderdrukker te verjagen of een vorige richter stierf, maar gaf al leiding aan Israël voordat de onderdrukkers waren verjaagd (Richt 4:3-4).

Toen Gideon de Midianieten had verslagen werd hem gevraagd om over Israël te heersen, maar hij bedankte daarvoor: “de HEERE zal over u heersen.” (Richt 8:22-23) Hij lijkt zich nooit druk gemaakt hebben om het leiderschap, want hij “ging weg en woonde weer in zijn huis”, en kreeg maar liefst 71 zonen (Richt 8:29-30).

Debora in Gideons plaats

Het is daarom mogelijk dat toen Gideon weigerde om over Israël te heersen, de Heer Debora uitkoos als een moeder in Israël (Richt 5:7). Als dat klopt vallen een paar dingen op. Ze vochten allebei in en bij de Jizreëlvallei en verzamelden ongeveer dezelfde stammen voor de strijd. In Gideons leger zaten mannen uit Abiëzer (oostelijk Manasse), (westelijk) Manasse, Efraïm, Aser, Zebulon en Naftali (Richt 6:34-35, 7:22-24); Debora’s leger bestond uit Machir (westelijk Manasse), Efraïm, Benjamin, Zebulon, Naftali en Issaschar (5:13-15).

Er is een groot verschil in moed bij hun oorlogen. Het grootste deel van Gideons leger was bang en ging liever naar huis (Richt 7:3). Pas toen er alleen mannen uit Zebulon over waren en de Midianieten op de vlucht sloegen, kwamen de andere stammen in actie (7:22-24). In Debora’s leger, dat eerst alleen bestond uit Zebulon en Naftali (4:6), aarzelde alleen haar generaal, Barak (4:8-10). Ze waren niet bang, ook al trokken ze naar het lijkt ongeoefend ten strijde tegen een professioneel leger met maar liefst 900 strijdwagens (4:2-3).

Ondanks de afgoderij waar Gideon aan begon (Richt 8:24-27) dacht Israël tijdens zijn leven nog aan God, Die hen gered had (8:33-34). Als Debora inderdaad richter werd nadat Gideon de eer afsloeg, was hij toen nog in leven en daardoor de kracht van God nog voelbaar in het land, en durfden ze daarom de strijd tegen de Kanaänieten aan.

21 maart 2022: Hier vond ik later een aanwijzing voor. Gideon zal in Debora’s leger hebben gestreden, want God zond hem ook tegen Debora’s onderdrukker. In 1 Samuel 12:9-11 koppelt Samuel de onderdrukking door Sisera namelijk aan de bevrijding door Gideon; zie hier voor mijn interpretatie van deze raadselachtige verzen. Dat kan alleen als Gideon en Debora tijdgenoten waren en Gideon de Midianieten al had verslagen. Dat was namelijk zijn eerste grote opdracht (Richt 6:14). Gideon is dan een van de wetgevers uit Machir in Debora’s leger (Richt 5:14).

Kanaänieten en Midianieten

Als je let op de strijdende stammen lijken de Kanaänieten alleen in het noorden van Israël hebben geheerst, het gebied van het latere tienstammenrijk. De Midianieten daarentegen zaten helemaal tot aan Gaza (Richt 6:4). Als Gideon en Debora tijdgenoten waren drongen de Midianieten ook door in het gebied van de Kanaänieten.

Dat iemand over een gebied heerst betekent niet automatisch dat het veilig is. Joas van Israël (800/799-784/3) kon eerst niks doen tegen bendes uit Moab (2 Kon 13:20). Maar de 900 Kanaänitische strijdwagens en het geweld waarmee ze de Israëlieten onderdrukten (Richt 4:3) is het niet waarschijnlijk dat ze de Midianieten tolereerden. Het is daarom mogelijk dat ze eerst alleen de meest noordelijke stammen van Israël onder de duim hielden, Naftali en Zebulon, voordat Gideon de Midianieten versloeg en het leiderschap afsloeg, zodat de Kanaänieten dankzij de afwezigheid van leiderschap in Israël hun macht verder konden uitbreidden naar het zuiden. Gideons afgoderij werd tenslotte niet alleen een valstrik voor zijn huis (zie Richt 9), maar ook voor hem (Richt 8:27). En de meest gebruikelijke straf in de Bijbel voor afgoderij is in handen vallen van buitenlanders.

Het land dat 40 jaar rust had na Gideons overwinning op de Midianieten (Richt 8:28) is dan niet het volledige door hen geplunderde deel van Israël. Deze interpretatie gaat niet tegen de Bijbel in. De Bijbel zegt vaker dat er iets met een volledige groep gebeude, terwijl een paar verzen later uitzonderingen blijken te zijn. In de vijfde plaag stierf al het vee van de Egyptenaren (Ex 9:6), maar bij de zevende plaag waren er nog dieren over (Ex 9:19). De kinderen van Jehoram (848-841) werden weggevoerd, maar de jongste zoon bleef over (2 Kro 21:17).

De tijden van Samgar en Jaël

Er is meer te vertellen over het begin van Debora’s richterschap dankzij haar lied (Richt 5). Dit heeft te maken met Samgar, een richter die in 1223 de Filistijnen had verslagen (Richt 3:31), met Jaël, de moordenares van Debora’s belangrijkste tegenstander (Richt 4:21-22), Jaëls man Heber en, vooropgesteld dat Debora en Gideon tijdgenoten waren, de grote afwezigheid van de zuidelijke stammen in Richteren 4-8. Als je dit uitwerkt tot één geheel kom je op nog een paar overeenkomsten met de tijd van Gideon.

Van Samgar is erg weinig bekend. Het enige verhalende vers zegt dat hij de Filistijnen versloeg, maar niet waar dat gebeurde of dat de Filistijnen Israël onderdrukt hadden. Er staat zelfs niet of hij daarna richter werd. Doordat dat allemaal afwezig is kan je de conclusie trekken dat de Filistijnen alleen een inval deden, die door hem werd afgeslagen.

De enige keer dat in Richteren 4-8 iets wordt gezegd over de zuidelijke stammen, gaat dat tussen de regels door. De Keniet Heber, de man van Jaël, had zich afgezonderd van de andere Kenieten en woonde bij Kedes (Richt 4:11) in Naftali (vers 6). De Kenieten woonden in het zuiden van Juda (Richt 1:16, 1 Sam 27:10, 30:29). Tussen Hebers huis en Jabin, de koning van de Kanaänieten die Israël onderdrukten, was er vrede (Richt 4:17). Het hoe en waarom van die vrede wordt nergens uitgelegd, maar als het klopt dat de Kanaänieten alleen of vooral het noorden onderdrukten, zal dat de reden zijn voor Heber om in het onderdrukte noorden te gaan wonen. De naam Keniet betekent metaalsmid 2; Heber kan een opzichter zijn geweest van de smeden die de 900 strijdwagens onderhielden. 3

Er wordt niet gezegd of Jaël al getrouwd was met Heber toen hij vanuit Juda naar het noorden verhuisde. Maar als de Kanaänieten inderdaad alleen het noorden onderdrukten past wat Debora zingt over de geschiedenis die voorafging aan de strijd, alleen in een gebied waar de Kanaänieten het niet voor het zeggen hadden – het zuiden. Debora plaast in haar lied Jaël naast Samgar: “In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, in de dagen van Jaël,” (Richt 5:6) en als je dat samenvoegt met de afwezigheid van de zuidelijke stammen kan je concluderen dat Samgar het zuiden bevrijdde dat nog tijdens de bevrijding van de Kanaänieten onafhankelijk was, en zowel Samgar als Jaël het zuiden leidden totdat Debora opstond. Het kan dan daarom Jaël zijn die, in de hoop dat het zuiden vrij zou blijven, namens haar mans familie vrede sloot met de Kanaänieten.

Richteren 5:6 is het enige vers waaruit blijkt dat Samgar en Jaël leiding gaven. Het was geen goede tijd; in hun dagen “lagen de wegen verlaten, en zij die de paden bewandelden, gingen kronkelwegen. De dorpen lagen verlaten in Israël, ze lagen verlaten, totdat ik, Debora, opstond, tot ik opstond, een moeder in Israël. Koos men nieuwe goden, dan was er strijd in de poorten. Werd er ook een schild of speer gezien onder veertigduizend in Israël?” (Richt 5:6-8) Debora zocht nieuwe wetgevers voor Israël, en zij praatten “over de rechtvaardigde daden van de HEERE, de rechtvaardige daden voor Zijn dorpen in Israël.” (vers 9-11) Het was dus Debora die na de onveiligheid en afgoderij onder Samgar en Jaël opstond als “een moeder in Israël” om haar kinderen op het goede pad te krijgen. God was met haar; de dorpen werden weer bevolkt. “Toen daalde het volk van de HEERE af naar de poorten” (vers 11) en riepen ze Debora en Barak op tegen de Kanaänieten (vers 12-15a).

Ruben, Gilead (oostelijk Manasse), Dan en Aser wordt verweten dat ze niet meestreden. (Richt 5:15b-17) Dat de zuidelijke stammen niet meevochten was kennelijk geen probleem. Naar mijn idee wordt er in Richteren 4-8 alleen indirect over het zuiden gesproken omdat dat gebied Gods rechtvaardige daden al kende. Het noorden moest dat nog leren.

Een paar dingen blijven onduidelijk. Waarom de tijd van Jaël eindigde voordat ze stierf, wat ze met Samgar te maken had, waarom hun tijd onveilig was. Als Gideon een tijdgenoot van Debora was is de opmerking dat de Midianieten tussen 1219-1212 elk jaar helemaal tot aan Gaza de oogsten verwoestten en het vee doodden en Israël door hen zeer verarmde (Richt 6:3-5), een antwoord voor de derde vraag. Nadat Samgar en Jaël de geestelijke armoede in het zuiden niet verbeterden en Gideon daar in het noorden ook geen poging toe deed, liet God dan Debora opstaan om als een moeder Israël terug te brengen naar hun Vader.

De olijfboom en de wijnstok

In een blog gaat Unravelations in op het verhaal dat Jotham, de enige zoon van Gideon die aan de slachting ontkwam, aan zijn broer vertelde, koning Abimelech (1172-1169). De bomen, die symbool staan voor de Israëlieten, vroegen achtereenvolgens de olijfboom, vijgenboom en wijnstok om koning over hen te worden, maar alle drie weigerden. Tenslotte zeiden de bomen tegen de doornstruik: weest u koning over ons! (Richt 9:8-15)

De doornstruik is de slechte koning Abimelech. Een van de andere drie is Gideon, die afwees om over Israël te heersen: “de HEERE zal over u heersen.” (Richt 8:22-23) De olijfboom staat volgens Bullinger, die geciteerd wordt door Unravelations, voor het religieuze leiderschap van Israël (Rom 11), ofwel Gideon (Richt 8:24-27), de vijgenboom voor het nationale leiderschap (Luk 13) en de wijnstok voor het geestelijke leiderschap (Joh 15). De laatste twee zijn vanuit Richteren 8-9 onbekend. Als Debora en Gideon tijdgenoten waren kunnen dit Jaël en Debora zijn. Jaël zal, gezien het verbond dat ze sloot, een nationale leider zijn geweest; Debora richtte zich op geestelijk leiderschap (Richt 5:9-11).

Conclusie

Uit de bovenstaande fragmenten krijg ik de indruk dat Samgar na zijn overwinning op de Filistijnen, het leiderschap in het zuiden op zich nam. Josephus schrijft dat na Ehuds dood Samgar uitgekozen werd als opvolger, maar in het eerste jaar al stierf. 4 Waarom Jaël hem opvolgde is onbekend. Ondanks de vrede die Jaël met de Kanaänieten sloot kon ze helaas niet voorkomen dat de Midianieten het zuiden binnenvielen.

Wanneer Debora opstond als richter is niet duidelijk. Het kan gebeurd zijn tussen 1212, Gideons overwinning, en 1207, haar overwinning op de Kanaänieten. In de tijd waarin ze opstond wordt tenslotte geen strijd genoemd (Richt 5:7-8). Zij kreeg voor elkaar wat Samgar, Jaël en Gideon niet lukte, of waar in ieder geval Gideon geen poging toe deed (Richt 8:24-27): ze bracht Israël terug naar God.

Als Debora en Gideon inderdaad tijdgenoten waren vullen hun geschiedenissen zich naar mijn mening elkaar uitstekend aan.

laatste wijziging: 22 maart 2022

  1. By José Luiz Bernardes Ribeiro, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=62466444[]
  2. William H. Shea, New light on the Exodus and on constructing of the tabernacle: Gerster’s Protosinaitic inscription No. 1, in Andrews University Seminary Studies, Spring 1987, Vol. 25, No. 1, p. 88[]
  3. Tikva Frymer-Kensky, Who Was Yael?[]
  4. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.4.3[]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *