Categorieën
Assyrië Koningstijd

De tien stammen in Assyrië

Deportatie van de tien stammen door de Assyriërs 1

Inleiding

Na de val van Samaria (722) “voerde (de koning van Assyrië) Israël weg naar Assyrië. Hij liet hen wonen in Halah en in Habor, aan de rivier Gozan en in de steden van Medië.” (2 Kon 17:6)

Dit zijn drie plekken; Habor en Gozan horen bij elkaar. Uit de eerste twee locaties zijn teksten bekend waarin Israëlieten worden vermeld. De steden van Medië kunnen geïdentificeerd worden met twee steden in het westen van Iran, maar uit die regio is weinig bewaard gebleven en al helemaal niks over Israëlieten.

De Assyrische koning kende de gedeporteerde Israëlieten (2 Kon 17:27) en alhoewel in de onderstaande bronnen niet de priesters uit dat vers genoemd worden, blijkt dat hij de experts op andere terreinen onder de Israëlieten kende. 2

Halah

Halah is Ḫalaḫḫu, in het centrum van het grote Assyrische rijk. 3 Dit is het noorden van Irak. In de buurt van Halah bouwde Sargon zijn nieuwe hoofdstad, die hij naar zichzelf Dur-Šarruken (Fort Sargon) noemde. 4 Er werkten veel mensen mee in de bouw, en een aantal van hen kwam uit Samaria.

Uit Sargons correspondentie met zijn gouverneurs en hoge ambtenaren over de bouw komt onder andere deze tekst: “What the king, my lord, wrote to me: ‘Provide all the Samarians ([LÚ.Sa]-mir-i-na-a-a) in your charge with work in Dur-Šarruken.’ – I subsequently sent word to the clan leaders, saying: ‘Collect all the carpenters and potters; let them come and direct the deportees who are in Dur-Šarruken.’ But they did not agree to send them. Surely, if I had sent [threatening] letters to the clan leaders, saying: ‘If indeed you do not send me experts to work for me, all the people who are here [will face dire consequences],’ they would have promptly sent the experts to work for me. Now (however), following the king, my lord’s instructions, I strictly […] do not argue with any of the clan leaders. I have appointed the carpenters and potters […].” 5

Habor, aan de rivier Gozan

Deze woorden worden weleens anders vertaald; Gozan is dan de stad en Habor de rivier waar de stad aan ligt. Als je kijkt naar de Assyrische bronnen is die laatste vertaling de juiste. Gozan is namelijk Guzana aan de rivier de Khabur, in het noordoosten van Syrië. 3 De ruïne van Gozan heet tegenwoordig Tell Halaf. 4

Uit Gozan komt een verkoopcontract van een badhuis. Het komt uit het jaar 700 en de tekst is gevonden in Assur, in het Archive N18 dat niks te maken heeft met de betrokken partijen. In dit contract worden twee Samaritanen vermeld en twee mannen met Gods Naam Yāu verwerkt in die van hen. De vader van de eerste Samaritaan heeft dan weer een Akkadische naam:

“Instead of his seal he impressed his fingernail. Fingernail of Sama’, Samarian, son of Šamaš-bel-ketti, from Guzana, owner of the bath being sold.
A bath with its beams and doors, and the wall between Ribṣiṣi and Hallabeše, (property) of Sama’ in the city of Guzana – Qišeraya, chief […]ean, has contracted and bought it for fifty shekels of silver. The money is paid completely. The bathroom in question is acquired and purchased. Any revocation, lawsuit or litigation is void.
Whoever in the future, at any time, whether Sama’ or his sons, his grandsons, his brothers, his relatives or any litigant of his who seeks a lawsuit or litigation with Qišeraya and his sons, shall place ten minas of refined silver and one mina of pure gold in the lap of Adad (stormgod) who resides in Guzana; shall tie four white horses at the feet of Sîn (maangod) who resides in Harran; and shall return the money tenfold to its owner. He shall contest in his lawsuit and not succeed.
Witness Abba-…aya, scholar; witness Zanbalâ, Arab; witness Abarrâ, scholar of the temple of Adad; witness Uširihiuhurti, Egyptian; witness Adda-bi’di, merchant; witness Adad-ahu-uṣur, of the temple; witness Haia-ereš; witness Gabrî; witness Adda-sakâ son of Huiri; witness Palṭi-Yāu, visitor; witness Mizi-Yāu, visitor; witness Ah-abi, visitor; witness Mini-ahhe, leather worker of Il-nemeqi; witness Ṣiranû and Alara, his …s; witness Buraya, chief beer brewer of the governor of Guzana; [witness …]aya; witness Ni…ni; witness Nabû-ahu-[…], keeper of the tablet.
Month Tishri (VII), first day, eponym year of Metunu (6 september 700). One shekel of silver for his fingernail.” 6

“Hallabeše the Samaritan, a […] of the king” wordt vermeld in een anonieme brief aan koning Esarhaddon van Assyrië (680-669). Hallabeše legt een getuigenis af over de schrijver Tarṣî, zijn vrouw Zazâ en hun zoon, allen uit Guzana, en beschuldigt hen van het misbruiken van hun relatie met een lid van de koninklijke familie. Op de plek van […] stond zijn beroep. 7

Hallabeše, een naam die zowel voorkomt in het verkoopcontract als de brief aan Esarhaddon, is een Libische naam. In het contract wordt bovendien gezegd dat getuige Uširihiuhurti een Egyptenaar was. Het is mogelijk dat zij uit Samaria kwamen en samen met de Israëlieten gedeporteerd werden; Hosea, de laatste koning van Israël, was een bondgenootschap aangegaan met koning So van Egypte (Osorkon III). Tussen Egypte en Assyrië werd in de tweede helft van de 8e eeuw regelmatig gehandeld. 8

Dur-Katlimmu

Dur-Katlimmu is de oude naam van het huidige Tell Sheikh Hamad; het lag 160 kilometer verderop aan de rivier Habor (Khabur). 9 Als je afgaat op de namen woonden hier nog meer Israëlieten.

In het Red House, een huis van de elite, zijn kleitabletten gevonden waarop mensen voorkomen met Yāu in hun naam, de al genoemde variant van Gods Naam. In 656 was Rapâ-Yāu getuige in een juridisch document. In 602 werd een veld verkocht dat naast dat van Hazaqi-Yāu lag; een van de getuigen was Dadi-larim, de zoon van Ahzi-Yāu. In een ongedateerde brief tenslotte wordt [m]Ia-a-ú-ra-qu-ut genoemd. 10

De steden van Medië

“de steden van Medië” liggen waarschijnlijk in het westen van Iran, in de huidige provoncie Hamadan. In 716 creëerde Sargon hier twee nieuwe provincies, met als hoofdsteden Kišessim (Najafehabad), dat hij Kar-Nergal noemde, en Harhar (Tepe Giyan), dat hij Kar-Šarruken noemde. Het weer werkte tegen, er was zoveel sneeuw en kou dat alles vertragin opliep, en het contact met de rest van Assyrië ging regelmatig verloren. Ook was er onrust; al in 715 kwam er een opstand die zo groot was, dat de gouverneurs machteloos waren. Sargon deporteerde 4820 mensen en stuurde zijn leger eropaf, maar pas in 713 werd het er weer rustig. Deze twee steden zijn waarschijnlijk “de steden van Medië”. Waarschijnlijk pas vanaf dat moment herplaatste Sargon hier duizenden mensen. 11

Uit deze regio is maar weinig bewaard gebleven, en tot op heden niks wat bewijst dat hier Israëlieten woonden. 12 Ondanks dat schreef een zekere B. Oded in 2010 dat hij bewijs vond van Israëlieten in Medië. 13 Details kon ik niet vinden, dus of dat waar is weet ik niet.

Samaritaanse strijdwagens

Ook op militair terrein hield Sargon wat over aan de plundering van Samaria. In de worden van zijn Kalhu Prism: “I gathered from their midst 200 chariot (troop)s for my royal contingent. The rest of them I settled within Assyria.” In de Dur-šarruken Annals en de Dur-Šarruken Display Inscription zijn het niet 200 strijdwagens, maar 50. 14

Het deel van het leger dat direct onder zijn bevel stond, bestond onder andere uit Samaritaanse strijdwagens. Deze waren groter dan de andere, hun wielen hadden een diameter van tot twee meter. Hierop reden vier mannen, een wagenmenner, boogschutter en twee schilddragers. Deze strijdwagens werden gebruikt om van dichtbij te schieten op vijandelijke boogschutters. Ze waren niet snel, maar deden het goed voor de intimidatie. Een van deze strijdwagens is afgebeeld op een muurdecoratie van Assurbanipals paleis in Ninevé: 15

Een aantal mensen die op deze strijdwagens reden, worden vermeld in ongeveer 710-708 vermeld in een administratieve tekst uit Kalhu: “Ibba-dalâ, Dalâ-ahi, Yāu-gâ, Atamru, Ahi-idri, Abdi-Milki, Bel-duri, Narmenâ, Gabbê, Sama’, Ahi-idri, Bahî, Ahi-Yāu: 13 (from) Samaria, command of Nabû-belu-ka’’in.” 16

“Third Men of Samaria” worden samen met “Third Men of Hatti” en ander militair personeel vermeld in een andere administratieve tekst uit Kalhu. Zij kregen voedsel toebedeeld en zullen bij het Samaritaanse contingent horen. 17

In 709 kocht Šumma-ilani, een wagenmenner uit het koninklijke contingent, in Ninevé een slaaf. Een van de getuigen was de wagenmenner Nabdi-Yāu, die gezien zijn naam ook een Samaritaan kan zijn. 16

De rabsake

Een van de gedeporteerden, of een zoon van een gedeporteerde, komt voor in de Bijbel. Het is de rabsake, die namens Sanherib, de koning van Assyrië, Hizkia en de belegerde inwoners van Jeruzalem toesprak (in 687/6) (2 Kon 18:17). De HSV vertaalt zijn Assyrische 18 titel met commandant.

Het eerste dat opvalt is dat de rabsake, ook al stond hij in Assyrische dienst, Judees sprak. Een rabsake bleef gewoonlijk aan het hof en trok er nooit op uit met het leger. Dat deze rabsake toch het paleis verliet voor specifiek deze campagne, komt waarschijnlijk omdat hij Judees sprak. 19 Hij kende de gebruiken van Juda (2 Kon 18:22) en gebruikte in zijn speech veel uitdrukkingen die ook voorkomen in Neo-Assyrische inscripties. Dat geldt onder andere voor de titel “de grote koning, koning van Assyrië” (vers 19), de manier waarop hij over Egypte sprak (vers 21, 24) en het gebruik van het woord “vertrouwen” (vanaf vers 19). Voor de precieze details en meer overeenkomsten, zie een paper van Chaim Cohen. 20

Volgens de Talmoed, in Sanhedrin 60a.18, zei een zekere rabbi Shmuel ooit: “as Rabshakeh was an apostate Jew.” Dit is niet alleen een suggestie om een uitzondering op het daar behandelde onderwerp te verklaren 21, maar wordt gepresenteerd als een feit. Dat hij (de zoon van) een bij de val van Samaria (722) gedeporteerde Israëliet was is mogelijk door zijn speech; hij probeert het Judeese vertrouwen op God af te breken en maakt de tempel in Jeruzalem onbelangrijk (2 Kon 18:22). In het tienstammenrijk werd God niet op één plek aanbeden, maar op de vele offerhoogten die Hizkia had afgebroken (2 Kon 18:4). 22

Het is niet vreemd om een gedeporteerde Israëliet aan het hof van een koning van Assyrië te vinden. De Arameeër Ahiqar was adviseur van Esarhaddon, de koning van Assyrië. Nehemia diende aan het hof van Artaxerxes I, de koning van Perzië, en werd gouverneur van Juda omdat de koning hem vertrouwde (Neh 2:1-9). De Assyriërs stelden uit de landen die ze veroverden, de beste mensen aan in het leger, zoals de hierboven genoemde Samaritanen en een regiment Filistijnen, en in de administratie en zelfs aan het hof, zoals Daniël en Mordechai. Anderen werden handwerkslieden, arbeiders of schrijvers, die vaak andere talen spraken. De rabsake kan zijn positie hebben bereikt omdat hij Judees sprak. 23

laatste wijzigingen:
6 februari 2023: toegevoegd het stuk over de rabsake en de Israëlieten in Medië

  1. By Joelholdsworth, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=2131901[]
  2. Karen Radner, The “Lost Tribes of Israel” in the Context of the Resettlement Programme of the Assyrian Empire, in Beihefte zur Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, Band 511, The Last Days of the Kingdom of Israel (2019), p. 113[]
  3. Eckhart Frahm, Samaria, Hamath, and Assyria’s Conquests in the Levant in the Late 720s BCE. The Testimony of Sargon II’s Inscriptions, in Beihefte zur Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, Band 511, The Last Days of the Kingdom of Israel (2019), p. 74, f. 56[][]
  4. Radner, op. cit., p. 105[][]
  5. Radner, op. cit., p. 117-118[]
  6. Radner, op. cit., p. 119[]
  7. Radner, op. cit., p. 120[]
  8. Charles Draper, Two Libyan Names in a Seventh Century Sale Document From Assur, in Journal of Ancient Egyptian Interconnections, Vol. 7:2 (2015), p. 4-5, met dank aan Radner, op. cit., p. 121[]
  9. Radner, op. cit., p. 122[]
  10. Radner, op. cit., p. 121, met voetnoot 70[]
  11. Radner, op. cit., p. 110[]
  12. Radner, op. cit., p. 106-107[]
  13. Yigal Levin, How Did Rabshakeh Know the Language of Judah?, in Marbeh Ḥokmah: Studies in the Bible and in the Ancient Near East in Loving Memory of Victor Avigor Hurowitz (2015), p. 333[]
  14. Radner, op. cit., p. 114[]
  15. Radner, op. cit., p. 114-116, afbeelding op p. 115[]
  16. Radner, op. cit., p. 116[][]
  17. Radner, op. cit., p. 117[]
  18. Levin, op. cit., p. 327[]
  19. Levin, op. cit., p. 325-326, 327, 330-331[]
  20. Chaim Cohen, Neo-Assyrian Elements in the First Speech of the Biblical Rab-šāqé, in Israel Oriental Studies IX (1979), p. 32-48[]
  21. Zoals in Levin, op. cit., voetnoot 27 op p. 331-332.[]
  22. Levin, op. cit., p. 335[]
  23. Levin, op. cit., p. 331-332[]