Jakobs weerzien met Jozef 1
Inleiding
Het jaar van de exodus is duidelijk: 1446. Maar daarna arriveer je bij een van de belangrijkste vragen voor de oudere Egyptische chronologie: hoelang woonden de Israëlieten in Egypte? Was dat 430 jaar (1876-1446), 215 jaar (1661-1446), 400 jaar (1846-1446) of 210 jaar (1656-1446)?
Dit is belangrijk, want met een goede chronologie is het misschien mogelijk om Jozef te vinden in de Egyptische bronnen. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat een onderkoning (vizier) die Egypte redde van zo’n heftige hongersnood, nergens vermeld wordt. Maar de enige manier om hem te vinden is door een correcte chronologie, zowel van Egypte als van de Bijbel. Als Jozef wordt gevonden geeft dat een prachtig ankerpunt voor een tijd waarin nauwelijks zekere jaartallen zijn.
De periodes van 430 en 400 staan zo genoemd in de Bijbel, 215 en 210 zijn interpretaties. Om niet meteen uit te leggen waar dit allemaal vandaan komt spring ik direct naar de twee belangrijkste verzen voor deze kwestie:
“De verblijfsduur van de Israëlieten, de tijd dat zij in Egypte gewoond hadden, was vierhonddertig jaar. En het gebeurde na verloop van vierhonddertig jaar, op deze zelfde dag gebeurde het: alle legers van de HEERE zijn uit het land Egypte vertrokken.” (Ex 12:40-41)
Dit zijn de meest duidelijke verzen die zeggen dat de Israëlieten 430 jaar in Egypte waren. Toch wordt door wat Paulus schreef in zijn brief aan de Galaten, meestal begrepen dat de 430 jaar dat de Israëlieten in Egypte woonden, begonnen te tellen toen Abraham in Kanaän aankwam. Maar Abraham was geen Israëliet.
De Israëlieten waren nakomelingen van Jakob. “Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling” (Deut 26:5). Het waren Syriërs die naar Egypte gingen en daar uitgroeiden tot een nieuw volk, de Israëlieten. Met andere woorden, iedereen die de 430 jaar start met Abrahams aankomst in Kanaän negeert dat hij geen Israëliet was. Zijn zoon Izak was dat niet, en diens zoon Jakob ook niet. Maar Jakobs nakomelingen, waarvan de eerste generaties met hem mee gingen, waren dat wel. Alleen zij, en niet hun voorouders van drie generaties terug, woonden volgens de twee verzen uit Exodus 12 voor de volle 430 jaar in Egypte.
Als dit klopt zijn er een paar dingen die om uitleg vragen.
Genesis 15:13
“Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.”
Er staat “in een land”, niet in meerdere landen. Dit is duidelijk enkelvoud. 400 jaar lang zouden Abrahams nakomelingen wonen in één land dat niet van hen is. Daar kan het verblijf in Kanaän dus niet bij worden opgeteld.
Deze onderdrukking kan niet zijn begonnen voor Jakobs dood. Abraham zou in vrede leven en sterven (Gen 15:15), en God was met Izak (Gen 26:24). Terwijl Jakob en zijn familie van volk naar volk, van koninkrijk naar volk zwierven, liet God geen mens toe hen te onderdrukken (Ps 105:10-14a). Toen Laban hem bijvoorbeeld bedroog liet God het Laban niet toe om hem kwaad te doen (Gen 31:7). Nadat Jakobs zonen Sichem hadden geplunderd en de mannen ervan vermoord, lag Gods verschrikking over de steden die hen omringden, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden (Gen 35:5). De enige uitzondering is het moment dat Izak kwaad werd gedaan door een koning van Egypte, maar daar werd Egypte voor gestraft met de 7-jarige hongersnood (Ps 105:14b-16), en dit is op geen enkele manier te verenigen met wat voor berekening aan de hand van deze 400 jaar dan ook.
Hier is de herkomst van de 210 jaar. In het Hebreeuws staan de 400 jaar aan het eind van het vers, na het onderdrukken. Deze zin kan je daarom lezen als een tangconstructie. De 400 horen dan niet alleen bij het onderdrukt worden, maar ook bij het vreemdeling zijn. Het onderdrukken is dan een bijzin, slechts een deel van de 400. De 400 beginnen op deze manier bij Izaks geboorte en Israël was 210 jaar in Egypte. Maar dan kom je in de knoop, want de 430 jaar bevatten zo ook de 5 jaar voor Abraham vanuit Haran naar Kanaän vertrok.
Als Israël 430 jaar in Egypte verbleef beginnen de 400 precies 30 jaar nadat Jakob en zijn familie aankwamen in Egypte. Exodus 12:40 zegt letterlijk “dertig jaar en vierhonderd jaar”. Toen was de familie nog welkom, want het was de familie van de vizier die Egypte redde van de hongerdood. Ik weet niet wat er na 30 jaar gebeurde waardoor de sfeer omsloeg. In ieder geval begonnen de 400 jaar onderdrukking met de eerste stappen die uiteindelijk leidden tot de slavernij waardoor de Israëlieten het uitschreeuwden (Ex 2:23). Dat kan alleen zijn gebeurd als Jozef geen vizier meer was, zodat er niemand meer was die kon bevelen dat Israël niet onderdrukt mòcht worden. (13 februari 2022: het is inderdaad mogelijk dat Jozef aan het begin van deze 400 jaar afgezet was.)
Je kan wat er na 30 jaar gebeurde denk ik vergelijken met de Tweede Wereldoorlog. De eerste acties van de Duitsers tegen de Joden waren niet heel heftig, maar het eindigde met een massale vernietiging, tot alleen nog de zeer dorre beenderen van het volk over waren (Ez 37:1-2).
Handelingen 7:6
“En zo sprak God uit dat zijn (Abrahams) nageslacht bijwoner zou zijn in een vreemd land en dat ze hen tot slaven zouden maken en slecht zouden behandelen, vierhonderd jaar lang.”
Ook volgens Stefanus, de eerste christelijke martelaar, is “een vreemd land” enkelvoud. Ook hier wordt alleen het land van de slavernij bedoeld, ofwel Egypte, en niet Kanaän.
Genesis 15:15
“Maar ú zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden.”
Dit is Gods belofte aan Abraham dat hij vrede zou kennen. Met andere woorden, het begin van de 400 jaar onderdrukking moet na zijn dood worden gezocht. En omdat hij pas 115 jaar voor Jakobs tocht naar Egypte stierf, passen de 400 niet in de tijd die overblijft als je rekent dat Israël slechts 215 (of 210) jaar in Egypte woonde – 115 plus 215 (of 210) is namelijk 330 (of 325). Daar mist 70 (of zelfs 75) jaar.
Dit vers rekent af met de interpretatie dat Israël 215 jaar in Egypte verbleef. In die berekening begonnen de 400 jaar onderdrukking op het moment dat Izak uitgelachen werd door zijn halfbroer Ismaël (Gen 21:8-9). Uitgelachen worden is niet hetzelfde als onderdrukken. Sara treedt er juist krachtig tegenop: ze laat Ismaël en zijn moeder uit het tentenkamp sturen en beëindigt zo elke kans op een begin van de onderdrukking (Gen 21:10-12). Later heeft Izak onenigheid met de Filistijnen (Gen 26:15, 18-21), in wiens land hij op dat moment woonde. Soms wordt dat ook naar voren geschoven als onderdrukking, maar dat is het niet. Onenigheid met je buren is iets heel anders dan onderdrukt worden. Izak en Rebekka werden zelfs beschermd door de Filistijnse koning (Gen 26:11).
Een andere reden om de 400 jaar alleen in Egypte te plaatsen, is dat de Israëlieten alleen onderdrukt werden als ze God ontrouw waren (Richt 2:13-14, 2 Kro 12:5-8, 25:20-22, etc.). Izak was God niet ontrouw toen hij klein was en in de onenigheid met de Filistijnen was God nog steeds met hem (Gen 26:3-6). De Israëlieten werden God pas ontrouw in Egypte, waar ze de Egyptische goden gingen aanbidden (Ez 20:7).
Genesis 15:16
“De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.”
Het Hebreeuwse woord voor generatie, dor, betekent ook periode en woning; in Genesis 6:9, waar het verhaal van de zondvloed begint, is dor vertaald met tijd. Toch lijkt het hier over generaties te gaan, want een periode keert niet terug naar een land waar het eerder woonde.
De 400 zijn mooi onder te verdelen in 4 periodes van 100 jaar. Het enige probleem is dat 100 jaar alleen in Abrahams geval een generatie was, toen hij menselijk gezien al onvruchtbaar was (Gen 17:17).
Er is een andere uitleg mogelijk.
De slavernij, toen de Israëlieten niet langer alleen onderdrukt werden maar ook aan het werk gezet, begon pas na de dood van Jozef en zijn broers, toen er nog 337 jaar over waren van de 400, en na de groei van de volgende generaties. In Abrahams tijd was een generatie langer dan nu; zowel Izak als Ezau trouwden toen ze 40 waren (Gen 25:20, 26:34) en Jakob pas op zijn 84e. Vier generaties van 50 jaar is 200. De slavernij kan dus 200 jaar hebben geduurd.
Met zulke leeftijden kan een jongen die aan het begin van deze 200 jaar aan het werk werd gezet een nakomeling in de vierde generatie hebben die met Jozua Kanaän binnentrok.
Galaten 3:16-17
“Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt … aan uw Nageslacht, dat is Christus. … Het verbond, dat eertijds door God rechstgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen.”
Deze verzen van Paulus zijn de grootste reden dat vaak wordt gezegd dat Israël slechts 215 jaar in Egypte verbleef. Het woord “beloften” staat niet voor niets in het meervoud: God deed meerdere beloften aan Abraham (Gen 12:2-3, 13:14-17, 15:5, 15:7-21, etc.) en herhaalde ze aan Izak (Gen 26:3-4, 24) en Jakob (Gen 28:13-14, 46:3-4).
Paulus zegt dat er tussen de beloften en de wet 430 jaar zitten. Deze periode kan geen andere zijn dan de 430 jaar die de Israëlieten in Egypte doorbrachten. De laatste van deze beloften was degene die Jakob kreeg in Berseba, tijdens de reis naar Egypte (Gen 46:2-3). Dit was nog steeds een van de beloften die ook aan Abraham gegeven waren. Het is vanaf dit punt dat de 430 jaar begonnen te tellen. Dit kan je vinden in de eerste belofte; “in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Gen 12:3). Dat gold ook voor Izak en Jakob. Zonder deze drie was het volk Israël nooit ontstaan, en was Jezus, de ultieme zegen van God, niet geboren. De wet kwam tenslotte 430 jaar na het rechtsgeldig maken van het verbond, niet 430 jaar na het verbond.
Als dit niet klopt, of iemand niet zint, is er een andere uitleg.
Een aantal quotes van het Oude Testament in het Nieuwe komen rechtstreeks uit de Septuagint, een Griekse vertaling uit de derde eeuw v.Chr.. Dit vraagt om een paar voorbeelden:
- Volgens Stefanus ging Jakob met 75 mensen naar Egypte (Hand 7:14), maar dat waren er 70 (Gen 46:26-27). Het verschil zit in Genesis 46, waar de Septuagint drie kleinzonen van Jozef en twee van hun zonen toevoegt.
- Paulus citeert “en hij (Jakob) boog zich in aanbidding neer, terwijl hij leunde op het uiteinde van zijn staf” (Hebr 11:21) uit de Septuagint-versie van “Toen boog Israël (Jakob) zich neer aan het hoofdeinde van het bed” (Gen 47:31).
- Jezus zei: “er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen.” (Mat 4:7) Dit is de Septuagint-versie van “U moet de HEERE, uw God, vrezen” (Deut 6:13). Jezus zal geen Grieks hebben gesproken in Israël, dus degene die Hem citeerde gebruikte hier de Septuagint.
- Lukas schrijft in Jezus’ stamboom dat Selah, een voorvader van Abraham in de 7e generatie, de zoon was van Kenan, de zoon van Arfachsad (Luk 3:35-36). In de Hebreeuwse Genesis is Selah de zoon van Arfachsad, niet de kleinzoon (Gen 10:24, 11:12-14); Kenan komt alleen voor in de Septuagint.
Het is juist de Septuagint die in de twee verzen uit Exodus 12 over de 430 jaar “het land Egypte en het land Kanaän” heeft. “het land” en “en het land Kanaän” zijn hier toegevoegd. In deze telling verstreken 215 jaar vanaf Abrahams aankomst in Kanaän tot het vertrek van de familie naar Egypte; de andere 215 blijven over voor Egypte. Op deze manier kon Paulus zeggen dat er 430 jaar verstreken tussen de belofte aan Abraham en de wet.
Als we dus de Septuagint-versie van Exodus 12:40 omarmen, waarom dan niet ook een correctie van bed naar staf en het toevoegen van “en Hem alleen” in het vers uit Deuteronomium? Waarom zou je Kenan niet toevoegen? Of wat moet je denken van Jozefs twee achterkleinkinderen die volgens de Septuagint in leven waren toen Jakob naar Egypte reisde? Jozefs zonen waren toen maximaal 9 jaar oud (Gen 41:50). Waarom zou je het ene detail van de Septuagint zomaar accepteren en de rest wegberedeneren?
De citaten uit de Septuagint doen niks af aan het geloof. Als je kijkt naar het vers uit Deuteronomium zullen de toevoegingen uitleg zijn geweest, want Mozes schreef nogal compact 2. Voor de schrijvers van het Nieuwe Testament ging het erom duidelijk te maken wat bedoeld werd, de precieze woorden waren kennelijk niet zo van belang. Maar het is het accepteren van een uitleg van het origineel, in de plaats van het origineel, waar verschillen ontstaan.
Genealogie
Wat vaak als extra argument geldt voor een kort verblijf in Egypte, van 215 (of 210) jaar, is genealogie. Dat geldt met name voor de stambomen van Mozes en David.
Het weerleggen van deze argumenten zou deze post bijna verdubbelen in lengte, dus dat staat in twee ander posts.
Conclusie
De conclusie van deze post is vast niet verrassend meer: ik denk dat de Israëlieten 430 jaar in Egypte hebben doorgebracht.
De Joden in de tijd van Jezus waren het ook niet eens over de duur. Zoals al gezegd begon Paulus de 430 met Gods belofte aan Abraham; Stefanus daarentegen plaatst de hele 400 jaar onderdrukking in één land (Hand 7:6). Josephus hinkt op dezelfde twee benen. Hij begint de 430 met het moment dat Abraham Kanaän binnentrok, 3 maar schrijft ook dat de Israëlieten 400 jaar slaven waren onder de farao’s. 4
Het is mogelijk dat de Joden op een gegeven moment vergeten waren hoe lang hun voorouders in Egypte waren, ze dat alleen nog in de wet van Mozes konden lezen en dat gingen interpreteren. Zo konden dezelfde meningsverschillen ontstaan als nu. Onder koning Josia (640-609) was het wetboek kwijtgeraakt (2 Kon 22:8-13) en was het zelfs gewoon geworden dat er een beeld van Asjera in Gods tempel stond (2 Kon 23:6). Nadat het wetboek was gevonden werd het aan Josia voorgelezen; hij wou er onmiddellijk naar handelen en begon een grote geestelijke schoonmaak in Juda (2 Kon 23). Als al vergeten kon worden dat God door afgoderij woedend was op Juda (2 Kon 22:16-17), terwijl afgoderij zo vaak veroordeeld wordt dat je er niet overheen kan lezen, kan een detail als de lengte van het verblijf in Egypte helemaal vergeten zijn.
laatste wijziging: 13 februari 2022
- By Illustrators of the 1897 Bible Pictures and What They Teach Us by Charles Foster, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=11747071[↩]
- De Bijbel staat vol met vermeldingen van Mozes als schrijver van de Torah. Zie bijvoorbeeld Ex 17:14, 24:4 en 34:27, Num 33:1-2, Deut 4:44 en 31:9-11, Jozua 8:32, 2 Kro 34:14, Ezra 3:2 en 6:18, Neh 13:1, Mal 4:4, Mat 19:8, Mark 7:10, 12:19 en 12:26, Lukas 16:29 en 24:27, Joh 1:17, 1:46 en 5:45-47, Hand 3:22 en 15:21, Rom 10:5 en 2 Kor 3:15. Zie ook dit artikel van Jeff Sanders.[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.15.2[↩]
- Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 2.9.1[↩]