Israël

Oostelijke muren van Jeruzalem. De onderste muur komt uit de Bronstijd, en zijn in mijn chronologie de muren uit de tijd van David en zijn opvolgers. De muur daarboven komt uit de late IJzertijd, de tweede helft van de koningstijd. De bovenste twee muren zijn modern, om de grond tegen te houden. 1

Introductie

Voor een op de Bijbel gebaseerde chronologie van Egypte is het natuurlijk nuttig om een goed uitgewerkte chronologie van de Bijbel te hebben. Vandaar dat hieronder, en in verschillende gelinkte blogposts, de chronologie van de Bijbel wordt besproken.

Meestal wordt die chronologie aangepakt vanaf het punt waarop een door niemand betwiste connectie is met de huidige jaartelling, de koningstijd. Maar ik wil het andersom doen, om net als op de hoofdpagina over Egypte te beginnen bij het begin. Voor het onderwerp van dit blog, de relatie tussen Egypte en Israël, beginnen we daarom met de zondvloed.

Voor een lijst met bewijs voor Bijbelse personen, zie hier.

Van de zondvloed tot Abraham

De eerste koning van Egypte die in de Bijbel wordt genoemd, leefde in de tijd van Abraham (Gen 12:15). Het is daarom belangrijk om te weten wanneer de zondvloed was, om zo een jaartal te hebben waarop Egypte, met alle geschiedenis van voor dynastie I, nog niet bestond. Alleen na dit jaartal kan Narmer (Menes), de eerste koning van I, de twee Egyptes hebben verenigd.

  • Noach, 3898-2948
    Hij vervloekte zijn kleinzoon Kanaän (Gen 9:25). Ondanks dat geloofden de eerste Kanaänieten, of in ieder geval de eerste bewoners van Tyrus, in God.

Noach was 600 toen de vloed opkwam (Gen 7:6). De precieze datum is 17 chesjvan (Gen 7:11), herfst 3298, en op 27 chesjvan in het jaar dat Noach 601 was, herfst 3297, was de Aarde opgedroogd (Gen 8:14). In beide verzen staat de tweede maand. Dit zal de tweede maand vanaf tisjri zijn geweest, in de herfst; in de tijd voor de exodus begon het Hebreeuwse jaar niet met nisan, in de lente, maar met tisjri (Ex 12:1-2, 34:22). Het is mogelijk dat het jaar in die tijd langer of korter duurde dan nu. Dat klinkt misschien vreemd, maar tijdens of na de zondvloed veranderde er veel aan de wereld. De Hebreeuwse maanden zijn gebaseerd op de stand van de maan, zodat elke maand 29 of 30 dagen duurt. Maar tijdens de zondvloed duurden de maanden precies 30 dagen (Gen 7:11, 7:24, 8:3-4). 2

Noach leefde na de zondvloed nog 350 jaar (Gen 9:28). Hij was 500 toen hij de vader werd van Sem, Cham en Jafeth (Gen 5:32). Sem wordt altijd als eerste genoemd, maar kan niet de oudste zijn. Zijn zoon Arfachsad werd namelijk 2 jaar na de zondvloed geboren, toen Sem 100 was (Gen 11:10); Noach was dus 502 bij zijn geboorte. Sem was de middelste. Jafeth was namelijk de oudste (Gen 10:21) en Cham de jongste (Gen 9:24). Sem staat vooraan omdat hij een voorvader is van Abraham, en daarmee van Jezus.

De zeven volken die Egypte bewoonden, maar al heel snel niet meer onderscheiden werden, stammen af van Mitsraïm (Gen 10:13-14), de tweede zoon van Cham (Gen 10:6). Als Mitsraïm de helft van een tweeling was kan hij nog in 3298 geboren zijn, anders op zijn vroegst in 3297; heel veel maakt dat niet uit. Hij wordt soms geïdentificeerd met Narmer (Menes), zoals in het Book of Sothis, maar dat kan zelfs niet als hij net als zijn neef Arfachsad meer dan 400 jaar oud werd. Hij streed dan met zijn nakomelingen om de macht. Ik denk eerder dat Narmer van hem afstamde. Mitsraïm betekent namelijk Egypte.

De genealogie tussen Noach en Abraham staat in Genesis 11. De leeftijden zijn makkelijk door een rekenmachine te halen. Voor de redenen om in plaats van de MT-versie van de leeftijden in Genesis 5 en 11 voor de leeftijden uit de Septuagint te kiezen, waar ook de extra Kenan (Luk 3:36) in staat, zie hier.

  • Sem, 3396-2796
  • Arfachsad, 3296-2731
  • Kenan, 3161-2701
  • Selah, 3031-2571
  • Heber, 2901-2397
  • Peleg, 2767-2428
  • Rehu, 2637-2298
  • Serug, 2505-2175
  • Nahor, 2375-2167
  • Terah, 2296-2091
    Hij was niet 70, maar 130 jaar bij de geboorte van Abraham.
De ingang van de Grot van de Aartsvaders, waar Abraham, Sara, Izak, Rebekka, Jakob en Lea begraven liggen. 3

De aartsvaders

Net als veel volken hebben de Israëlieten een stamvader. In tegenstelling tot veel stamvaders is het mogelijk om deze stamvader en zijn directe familie precies te dateren. De eerste koning van Egypte die in de Bijbel wordt genoemd, leefde in Abrahams tijd (Gen 12:15), wat een tweede belangrijk ankerpunt is voor de chronologie.

  • Abraham, 2166-1991
    Hij was 100 toen Izak geboren werd (Gen 21:5) en werd 175 (Gen 25:7).
    Hij was 75 (2091) toen God hem riep en hij vanuit Haran naar Kanaän vertrok (Gen 12:4), maar was al eerder geroepen, toen hij nog in Mesopotamië woonde (Hand 7:2). De koning van Egypte wordt vermeld voor hij 10 jaar in Kanaän had gewoond (Gen 16:3), dus tussen 2091-2081. Deze koning kwam mogelijk uit het begin van dynastie I en was dan Djer of een opvolger, want Djer voerde een oorlog in het gebied Syrië-Kanaän en Abraham leefde zijn hele leven in Kanaän in vrede (Gen 15:15). Als dat klopt is de farao uit Genesis 12 mogelijk Djer. Abraham, Izak en Jakob leefden in de Vroege Bronstijd IB, II en III. Voor Abraham is die datering gebaseerd op de identificatie van Sodom en Gomorra, voor Jakob op de identificatie van Jozef met Imhotep. Mijn datering van Sodom en Gomorra betekent dat Genesis 14 minstens 3600 jaar oud is, in de algemeen geaccepteerde chronologie zelfs minstens 4200 jaar oud; zie onder aan die post.
    De berg Sinaï was mogelijk in zijn tijd al de berg van God. Hier offerde hij dan bijna zijn zoon Izak (Gen 22:1-2), en aanbad Melchizedek God (Gen 14:18-20).
  • Sara, 2156-2029
    Ze was 10 jaar jonger dan Abraham (Gen 17:17) en werd 127 (Gen 23:1).
  • Ismaël, 2080-1943
    Abraham was 86 toen hij geboren werd (Gen 16:16), en hij werd 137 (Gen 25:17).
    Ezau ging in 1929 naar Ismaël om met zijn dochter te trouwen (Gen 28:9). Ismaël was toen alleen al 14 jaar overleden. Voor mijn verklaring, zie hier.
  • Izak, 2066-1886
    Izak was 60 bij Jakobs geboorte (Gen 25:26) en werd 180 (Gen 35:28).
    Toen er een hongersnood kwam zei God dat hij niet naar Egypte moest trekken, maar in het gebied van de Filistijnen (Avvieten) moest blijven, waar God hem zou zegenen (Gen 26:1-6). Izak werd dus niet gezegend als hij naar Egypte trok, wat kan betekenen dat het daar niet veilig was. In dat geval is dit, tussen 1986-1966, de tijd van Qa‘a, de laatste koning van dynastie I. In Qa‘a’s tijd werd het onrustig en werd er vijandig naar het gebied Syrië-Israël gekeken.
    In tegenstelling tot Abraham (Gen 15:15) zegt de Bijbel nergens dat Izak in vrede leefde. Zijn rijkdom veroorzaakte juist spanningen in het land van de Filistijnen (Gen 26:12-16). Peribsen, uit het midden of de tweede helft van dynastie II, voerde oorlog in Setjet (Syrië-Israël); dat is dankzij Psalm 105:10-16 alleen mogelijk toen Jakob bij Laban zat (1929-1909). Dat past bij de plaatsing van Qa‘a tussen 1986-1966.
  • Jakob, 2006-1859
    Hij was 130 toen hij naar Egypte ging (Gen 47:9) en werd 147 (Gen 47:28). Hij lijkt zijn eerste 12 kinderen in 7 jaar te hebben gekregen, maar dat kan iets langer hebben geduurd.
    Volgens een Joodse legende streed Jakob tegen een koning van de Ninevieten, die vele koninkrijken en landen had veroverd. Dit is te dateren tussen 1901-1898 en dat is de periode dat Sargon van Akkad (1943-1888) zijn grote rijk uitbreidde naar het westen, en niet verder ging dan Kanaän; zie hier.
    Mummificatie duurde in Jakobs tijd 40 dagen (Gen 50:3). Dat is een clue voor de mogelijke oorsprong van de Egyptische kalender van 365 dagen.
  • Jozef, 1915-1805
    Hij werd onderkoning van Egypte, een functie die tegenwoordig vizier wordt genoemd, toen hij 30 was (Gen 41:46). Dit moet in 1885 zijn geweest, want voor Jozefs familie naar Egypte kwam waren de 7-jarige overvloed (Gen 41:29-30), 1885-1878, en de eerste 2 jaar van de 7-jarige hongersnood (Gen 45:6), 1878-1871, al verstreken.
    Hij werd mogelijk uit zijn functie gezet in 1846.
    De geschiedenis van Jozef past alleen in dynastie III, en zijn farao is Djoser (1890-1871). Dat past bij de datering van de aartsvaders in de Vroege Bronstijd IB-III; de Vroege Bronstijd III was de tijd van Djoser.
    De 7-jarige hongersnood is identiek aan degene die kwam onder Djoser en Neferkasokar. Jozef is Imhotep, Djosers vizier, en Rachel is Imhoteps moeder Kheredu-ankh; Jozefs schoonvader heette mogelijk Osirsobek. Potifera en Potifar, Jozefs eigenaar respectievelijk schoonvader, waren in deze periode namelijk nog geen namen, maar net als het woord farao aanduidingen; ze betekenen “hij die gegeven is door Ra”, de zonnegod van Egypte, en zeggen alleen dat ze gewone Egyptenaren waren.
    De hongersnood is mogelijk ook herinnerd in Ugarit, een stad aan de noordwestelijke kust van Syrië.

Job leefde waarschijnlijk in de tijd dat het goed ging met de Israëlieten in Egypte; zie hier.

Voor de Daniël die in Ezechiël 14:14, 14:20 en 28:3 wordt vermeld, en tussen Noach en Job in leefde, zie hier.

De Moabieten, de nakomelingen van Abrahams neef Lot, heten in een van Bileams profetieën “zonen van Seth” (Num 24:17). Dat is de reden om te denken dat zij en de Ammonieten buiten de Bijbel om meestal Suteeërs werden genoemd en vallen een aantal vermeldingen van hen in de Bijbel op hun plaats.

Israël in Egypte

De Israëlieten woonden tot op de dag af 430 jaar in Egypte (Ex 12:40-41), en niet 400, 215 of 210, zoals de relevante verzen ook worden geïnterpreteerd. Ze vertrokken op 15 nisan (Num 33:3), 25 maart 1446, uit Gosen naar het Beloofde Land. Jakobs familie arriveerde op de dag af 430 jaar eerder, op 15 nisan, 8 april 1876, in Egypte. 40 jaar later (Num 14:33), op 10 nisan (Joz 4:19), 29 maart 1406, arriveerden de Israëlieten in het Beloofde Land.

Gosen lag in de oostelijke Delta en werd eeuwen later ook Rameses genoemd.

De introductie van een serie posts over de exodus en Israëls verblijf in Egypte, met de vraag in welke Egyptische periode dit zich afspeelde. Hierin wordt gelinkt naar een aantal pagina’s over de exodus, die naar mijn mening het einde van het Middenrijk inluidde. De Israëlieten werden door Amenemhat I (1590-1565) kort na 1586/5 onderworpen aan de eerste fase van de slavernij.

Mozes en Jozua leefden in de Midden-Bronstijd IIB. De berg Sinaï is de Har Karkom, in het zuiden van het huidige Israël, en niet een van de vele andere aangewezen bergen op het schiereiland, in Jordanië en Saudi-Arabië. De Har Karkom is de enige heilige berg in de Bronstijd in deze regio. Paulus schrijft wel dat de Sinaï in Arabië lag (Gal 4:25), maar het Sinaïschiereiland was toen ook een deel van Arabië. De Joden die de Septuagint vertaalden noemden Gosen zelfs “Gesem in Arabië” (Gen 45:10, 46:34).

De farao’s uit het boek Exodus

Tijdens de exodus werd er oorlog gevoerd in Kanaän (Ex 13:17), waarschijnlijk door Iaḫdun-Līm, een tijdgenoot van Samsi-Adad I van Assyrië (1445-1413). Ook woonden tijdens de exodus al Kanaänieten in Egypte, in de buurt van Israël; zie hier.

Van de exodus naar Salomo

Vanaf de exodusdatum is het mogelijk om in een keer over te stappen naar Salomo. Dat hij regeerde tussen 971-931, en 931 het jaar is waarin zijn koninkrijk zich splitste, is onomstotelijk aangetoond door onder andere Roger C. Young, die bouwt op het werk van Edwin R. Thiele en Leslie McFall. 4 Zie de links uit de voetnoot voor een uitgebreide discussie. Het vers voor deze overstap is 1 Koningen 6:1:

“Het gebeurde nu in het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit het land Egypte, in het vierde jaar van het koningschap van Salomo over Israël, in de maand Ziv (dat is de tweede maand), dat hij het huis van de HEERE bouwde.”

De tempelbouw begon in het 480e jaar, niet na afloop van 480 jaar. Het 480e jaar was nog maar net begonnen; de exodus was op 15 nisan (Num 33:3), en de tempelbouw begon op 2 iyar (2 Kro 3:2), 24 april 967.

Een tweede manier om vanuit de koningstijd bij 1446 uit te komen is de cirkel van sabbats- en jubeljaren uit Leviticus 25. Deze begon in 1406, met de aankomst in Kanaän. 5 Het 17e jubeljaar was dat van Ezechiël 40:1. In de koningstijd komen nog een paar van deze jaren voor; zie hier.

De richters

Tussen de exodus en Salomo kwamen de verschillende leiders en richters, die God had aangesteld. Deze periode begon met de roeping van Mozes in 1446, en eindigde met de dood van Samuel in 1013. De eerste twee leiders waren:

  • Mozes, 1446-1406
    Hij was de leider van Israël tot vlak voor de intocht in Kanaän (Deut 34:4). Zijn wet is, zoals weleens wordt gezegd, geen kopie van de wetten van Hammurabi van Babylon (1429-1387), want Hammurabi leefde later. Hammurabi bouwde op eerdere wetboeken uit Mesopotamië, zoals die van Lipit-Ishtar van Isin I (1571-1561).
    Gods tegenstander, de farao van de exodus, is waarschijnlijk Nehesy I van dynastie XIV.
    Mozes schreef de eerste vijf boeken van de Bijbel (Luk 16:31). Van deze vijf kan worden bewezen dat Leviticus al bestond in 1406; zie hier.
  • Jozua, 1406-1379
    Hij leidde Israël 27 jaar en veroverde het in 5 jaar (1406-1401). Hij versloeg onder andere Jabin, de koning van Hazor, die mogelijk Ibni-Addu van Hazor is, een tijdgenoot van Hammurabi van Babylon (1429-1387).
    Voor de mogelijkheid dat de Kanaänieten die voor Jozua vluchtten in Avaris in Egypte ging wonen, zie hier.

Uit het boek Jozua is een post over bewijs voor de gebeurtenissen uit dit boek, onder andere de doortocht door de Jordaan en de val van Jericho. Het boek Jozua is heel oud; er is bewijs dat het is geschreven door Jozua of een tijdgenoot.

Na Jozua’s dood kwamen de richters, die door God werden geroepen als Israël terugkeerde naar Hem en bevrijd moest worden van een onderdrukker. Voor een uitgebreide chronologie is een andere post geschreven, hier gaat het alleen om de jaartallen. Soms richtten meerdere richters tegelijkertijd, of waren er meerdere onderdrukkers. Dankzij de chronologie van de richters kan worden berekend dat de Bijbel om een periode van 223 jaar vraagt waarin Egypte zich niet meer met Israël bemoeide; dat past uitstekend zolang de exodus het einde van het Middenrijk betekende, en de eerste richters tijdens de Tweede Tussenperiode richtten.

Voor de waarschijnlijke reden waarom de Egyptenaren van dynastieen XVIII en XIX in de Bijbel Filistijnen worden genoemd, zie hier.

  • Cusjan Risjataïm, 1369-1361
    Hij kan worden geïdentificeerd met Muti-Chursjana, die in 1376 verslagen werd door Samsu-iluna van Babylon (1402-1365).
  • Othniël, 1361-1321
    Voor de mogelijkheid dat in zijn tijd de overgebleven Kanaänieten tot herendiensten werden gedwongen (Richt 1:28, 30, 33, 35) en dit een bevolkingstoename in Avaris verklaart, zie hier.
  • de Moabieten, 1321-1303
    In hun tijd zat Egypte in de Tweede Tussenperiode, en hadden de Moabieten vrij spel om Israël binnen te dringen.
    Voor een reden waarom God deze onderdrukkers later Ammonieten noemde (Richt 10:11), zie hier.
  • Ehud, 1303-1223
    Zijn rust correspondeert met de tijd dat voor Israël in Egypte geen oorlogen geregistreerd staan. Apepi (ca.1326-1286) van dynastie XV bleef voor zover bekend alleen in Egypte en zijn opvolger Khamudi (ca.1286-1276) had zijn handen vol aan de oorlog die leidde tot zijn nederlaag tegen Ahmose I (1290-1265) van dynastie XVIII. Ahmose en zijn opvolgers, Amenhotep I (1265-1244), Thutmose I (1244-1232) en Thutmose II (1232-1229), lieten Israël links liggen.
    Voor de belegering van het aan de stam Simeon toegewezen Saruhen in Ehuds tijd, zie hier.
  • de Filistijnen (Egyptenaren), 1223
    Bij de Filistijnen wordt geen onderdrukking genoemd, en er staat niet dat Israël rust kreeg (Richt 3:31). In een ander vers wordt gezegd dat ze niet zomaar een inval deden, maar Israël onderdrukten; zie hier. In mijn chronologie is Samgars tegenstander Hatshepsut (1228-1208).
  • Samgar, 1223
    Volgens Josephus stierf hij binnen een jaar. 6
  • Jaël, 1223-(voor 1207)
    Ze was Samgars opvolger (Richt 5:6) en richtte dan in het zuiden, terwijl de Kanaänieten het noorden van Israël onder de duim hielden. Voor de argumenten die leidden tot deze conclusie, zie hier.
  • de Kanaänieten, 1223-1203
    Zij waren een deel van de Aziaten die in opstand kwamen tegen Thutmose III (1229-1175). Moab en Ammon werden in deze periode overheerst door Hatshepsut (1228-1208).
  • Debora, 1203-1163
    Debora noemt in haar lied de eerste veldslag van Thutmose III, op 8 maart 1207 (Richt 5:19). Haar 40-jarige rust is een reden om Amenhotep II’s tweede oorlog (1169) in het zuiden van Israël te plaatsen.






  • Filistijnen (Egyptenaren), waarschijnlijk 1146/2-1124
    Thutmose IV (1152-1142) veroverde Israël. Voor afbeeldingen van twee door Thutmose IV gevangen genomen mensen die waarschijnlijk Israëlieten zijn, zie hier.
  • Bedan is een richter die maar in één vers voorkomt (1 Sam 12:11). Hij verloste Israël van de Filistijnen, waarschijnlijk in 1124.
  • de Midianieten, 1219-1212
    Zij plunderden Israël tot aan Gaza (Richt 6:4) in de tijd van de Aziatische opstanden onder Thutmose III. Hatshepsut sloeg deze opstanden niet neer.

  • Gideon, 1212-1172
    Dat hij een tijdgenoot was van Debora is mogelijk. Ze worden mogelijk genoemd door Amenhotep II (1178-1152).

  • koning Abimelech, 1172-1169
  • Tola, 1169-1146
    Hij stond op om Israël te verlossen, maar in de Bijbel staat niet waarvan. In mijn chronologie verloste hij Israël van Amenhotep II. Een bevestiging van vermoedens uit die post is Psalm 78:59-69.
  • Jaïr, 1146-1124

Israël werd in 1124 in handen gegeven van de Filistijnse stadsvorsten. Dit is de tijd van Amenhotep III (1142-1105), Akhenaten (1105-1088), Neferneferuaten (1089-1086) en Smenkhkare (1086-1084). In hun tijd heersten in Israël de stadsvorsten die bekend zijn uit de Amarnabrieven. Het zuiden van Israël, waar vechter Simson richtte, had toen te maken met aanvallen van de ‘Apiru (Hebreeën) die verenigd waren onder één leider, maar in het noorden, waar Jefta en zijn opvolgers richtten, was het rustiger.

Voor een afbeelding van een door Amenhotep III gevangen genomen Israëliet, en de identificatie van de Shasu van yhw3 met de Israëlieten van Yahweh, zie hier.

  • de Ammonieten, 1124-1106
    Voor de mogelijkheid dat hun koning uit Moab kwam, zie hier. Voor hun identificatie met de Suteeërs uit de Amarnabrieven, zie hier.
  • Jefta, 1106-1100
  • Ebzan, 1100-1093
  • Elon, 1093-1083
  • Abdon, 1083-1075
  • de Filistijnen (Egyptenaren), 1124-1084
  • Simson, 1104-1084
    Zijn geschiedenis past uitstekend in de tijd van de Amarnabrieven. Voor een kaart waarop de Egyptische onderdrukking uitstekend naast de Ammonitische past, zie hier.

De koningen

  • Saul, 40 jaar, 5 april/25 juni 1052-1011
    In 1051 veroverde Seti I (1052-1043) Israël op Saul. Saul vocht ook tegen Ramses II (1043-977) en versloeg hem bij Beth-Sean in 1026. Ramses II had in jaar 8 (1036/5) Salem (Jeruzalem) al geplunderd, wat beschreven is door Asaf.
    De dreigingen van tien tegenstanders waar Asaf over schrijft in Psalm 83, kan te maken hebben met Sauls eerste oorlogen. Een van deze tegenstanders was Assyrië, onder Tukulti-Ninurta I, die de zonen van Lot hielp. De zonen van Lot zijn te identificeren met de Suteeërs.
    Saul was niet Lab’ayu uit de Amarnabrieven, zoals David Rohl denkt.
    Een van de raadselachtige verzen in de Bijbel is 1 Samuel 13:1, waar Saul 1 jaar oud was toen hij koning werd om 2 jaar te regeren (1 Sam 13:1). Leeftijden worden in de Bijbel soms gebruikt om periodes aan te geven. Ahazia van Juda (841) was zowel 22 (2 Kon 8:26) als 42 (2 Kro 22:2) toen hij koning werd; het was 42 jaar sinds het koningshuis van Achab, waar hij geestelijk gezien bij hoorde, op de troon kwam. Saul regeerde 1 jaar (1052-1051) voordat Israël werd veroverd door Seti I en het duurde tot aan de dood van Samuel voordat hij pas alleenheerser werd, voor 2 jaar (1013-1011).
  • David, 40 jaar, 1011-971
    Voor de bewijzen van zijn bestaan, zie hier.
    In zijn tijd leefde Tachpenes, vrouw van de farao (1 Kon 11:19-20), waarschijnlijk Tent-hapi, wiens dochter dezelfde naam heeft als een van van Ramses II. De plaatsnamen in Mozes’ verslag van de exodus (Ex 1:11) zijn ook een reden om Ramses II in Davids tijd te plaatsen.
    Davids laatste oorlog (1 Sam 21:15-22) verloor hij bijna van Seti II (968-962), toen Seti nog een kroonprins was; dit is de oorlog die vermeld wordt op de Israël Stela van Merenptah (977-968).
    Davids tegenstander Hadadezer, de koning van Zoba in Syrië (2 Sam 8:3-12, 10:15-19) was aan Assyrië bekend in de tijd van Assur-rabi II, koning van Assyrië (1009-970).
  • Isboseth, 2 jaar, 1006-1004
    In de tijd dat David 7,5 jaar regeerde deed Isboseth er 2 (2 Sam 2:10-11). Dit zijn naar mijn idee de laatste 2 van de 7,5; toen Isboseth was begraven (2 Sam 4:12) kozen zijn onderdanen David tot koning (2 Sam 5:1). In dat geval duurde het 5 jaar voordat Isboseth, vanuit zijn machtsbasis Mahanaïm, over heel het tienstammenrijk regeerde (2 Sam 2:8-9). Isboseth was 40 jaar toen hij koning werd en op deze manier past die leeftijd het beste binnen Sauls regering.
  • Salomo, 40 jaar, 971-931, co-regent vanaf 973
    Voor de bewijzen van zijn bestaan, zie hier.
    Zijn Egyptische schoonvader was Seti II (968-962). Hij schreef met koning Vaphres van Egypte, wat een afkorting is van Seti’s prenomen, en met koning Necho van Egypte, ofwel Siptah (962-956). De koningin van Sjeba die bij hem op bezoek kwam was Tausret van Egypte (956-951/0).
    Salomo’s grenzen (1 Kon 4:21, 24) zijn een reden om te denken dat Egypte in zijn regering verzwakt was, naar mijn idee door de onderdrukking door Irsu.
    Gebaseerd op een van de bouwbeschrijvingen van Tiglath-Pileser I van Assyrië (959-922) en zijn hervormingen van de Assyrische koninklijke inscripties, ontmoette hij Salomo in al diens macht en aanzien; zie hier. Tiglath-Pileser I geeft bovendien de reden dat Salomo zijn gebieden in Syrië ergens voor zijn dood weer kwijtraakte; zie hier.

Na de scheuring van het rijkUitgebreide chronologie

  • Jerobeam I, 931-910/09
    Hij was een vriend van Sisak (1 Kon 11:40). Ramses III noemt in zijn plaatsnamenlijst dan ook geen plaatsen in het tienstammenrijk.
    Zijn vrouw Ano was een Egyptische prinses, en mogelijk een dochter van Amenmesse (967-962/1); zie hier.
  • Nadab, 910/09-909/8
  • Baësa, 909/8-886/5
  • Ela, 886/5-885/4
  • Zimri, 885/4
  • Tibni, 885/4-881/0
    Hij was mogelijk een neef van Ela.
  • Omri, 885/4-874/3
    Ook hij was mogelijk een neef van Ela.
  • Achab, 874/3-853
  • Ahazia, 853-852
  • Joram, 852-841
    De “koningen van de Egyptenaren” uit zijn tijd (2 Kon 7:6) waren Ramses XI (876-minstens 841), en Amenemope (854-845) of Osorkon (845-839).
    Voor de moord die Hazaël van Damascus in Jorams tijd pleegde om koning te worden (2 Kon 8:14-15), zie hier.
  • Jehu, 841-814/3
    Hij stamde mogelijk af van Omri. Voor zijn macht en het verlies van het Overjordaanse aan Hazaël van Damascus, zie hier.
  • Joahaz, 816/5-800/799
    Voor de verlosser waardoor Israël onder de macht van de Syriërs vandaan kwamen (2 Kon 13:5), zie hier.
  • Joas, 800/799-784/3
    In 798/7 viel Shoshenq I ook Israël aan. Voor de identiteit van degene die de steden van Joas’ vader Joahaz roofde (2 Kon 13:24), zie hier.
  • Jerobeam II, 785/4-745, co-regent vanaf 796/5
    Hij veroverde Damascus en Hamath, mogelijk op Osorkon II.
  • Zacharia, 745-744
  • Sallum, 744
  • Menahem, 744-734/3
  • Pekahia, 734/3-732/1
  • Pekah, 751/0-731/0
    Hij stamde mogelijk af van Omri.
  • Hosea, 731/0-722
    Hij vroeg hulp aan koning So van Egypte, waarschijnlijk Osorkon III (727-699/8), en volgens een versie van de Bijbel ook aan Adramelech, mogelijk Piye (743-712), tegen de Assyriërs.

Val van Samaria: 722

Na de val van Samaria werden verschillende Israëlieten gedeporteerd naar Assyrië (2 Kon 17:6). Voor het bewijs, zie hier.

  • Hizkia, 715-686, co-regent vanaf 728/7
    In zijn tijd profeteerde Jesaja over Pami (715-709/1) en de komst van de Cusjieten naar Egypte.
  • Manasse, 697/6-643/2
  • Amon, 643/2-641/0
  • Josia, 641/0-609
    Hij sneuvelde tegen Nekau II (610-595) (2 Kon 23:29).
  • Joahaz, 609
    Nekau II voerde hem af naar Egypte (2 Kon 23:34).
  • Jojakim, 609-598
    Hij werd aangesteld door Nekau II (2 Kon 23:34).
    Daniël, Hananja, Misaël en Azarja kwamen uit het koninklijk geslacht van Juda (Dan 1:3-6). Het is mogelijk dat ze zonen waren van Jojakim; zie hier.
  • Jojachin, 598-597, co-regent vanaf 609/8
    Jojachin werd vrijgelaten in de 12e maand van het 37e jaar van zijn ballingschap, op de 25e (2 Kon 25:27) of 27e (Jer 52:31) dag, 1 en 3 maart 561. Voor een verklaring voor het verschil in dag, en zijn vermeldingen op rantsoenlijsten uit Babylonië (2 Kon 25:30), zie hier.
  • Zedekia, 597-587
    In zijn tijd profeteerde Ezechiël uitgebreid over farao Apries (Wahibre) (589-568). Jeremia noemde farao Hofra (Jer 44:30), een andere naam voor Apries.

Val van Jeruzalem: 587

Bonus: Noachs voorouders

Als eenmaal het jaar van de zondvloed is gevonden, is het heel simpel om de leeftijden van Noachs voorouders in Genesis 5 door een rekenmachine te halen. Zo kan het jaar van de schepping, 5560, worden berekend:

  • Lamech, 4086-3333
  • Metuselach, 4273-3304
  • Henoch, 4438-weggenomen door God 4073
  • Jared, 4600-3638
  • Mahalaleël, 4765-3870
  • Kenan, 4935-4025
  • Enos, 5125-4220
  • Seth, 5330-4418
  • Adam, 5560-4630

Albert Welleweerd deed onderzoek naar hoe de ogenschijnlijk miljoenen jaren oude aarde past binnen de Bijbelse geschiedenis, en wat het verband is tussen al die miljoenen jaren en de Bijbelse chronologie. Alhoewel hij wat kort door de bocht is wat betreft de Egyptische chronologie klinkt de rest heel aannemelijk.

laatste wijziging: 19 april 2024

  1. By Ian Scott, CC BY-SA 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=44995476[]
  2. https://www.my3bc.com/30066/a-study-of-noahs-flood-genesis-6-8-lesson-2-facts-and-figures-from-the-flood/[]
  3. By CyberCop, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=52980809[]
  4. Roger C. Young, When did Solomon Die?; Roger C. Young, Inductive and Deductive Methods as Applied for OT Chronology; Roger C. Young, Three Verifications of Thiele’s Date for the Beginning of the Divided Kingdom; Roger C. Young, Evidence for Inerrancy from an Unexpected Source: OT Chronology[]
  5. Roger C. Young, The Talmud’s Two Jubilees and Their Relevance to the Date of the Exodus; Rodger C. Young, Evidence for Inerrancy from a Second Unexpected Source: The Jubilee and Sabbatica Years

    Daar kan je een opmerking uit de Seder Olam aan toevoegen: de Israëlieten woonden 850 jaar in hun land, dat zijn complete jubeljarencycli (Seder Olam Rabbah, Tractate 11). De Seder Olam Rabbah werd geschreven in de tweede eeuw n.Chr.. In die tijd rekenden de rabbi’s het vijftigste jubeljaar (Lev 25:11) kennelijk als een volledig extra jaar mee, terwijl, als je naar de pas in de vorige eeuw uitgepuzzelde chronologie kijkt, het jubeljaar een deel van het 49e in de cyclus was.

    In ieder geval zijn 850 jaar 17 jubeljaren. De cyclus begon na het jaar van de aankomst (Lev 25:1), op 1 tisjri ofwel 12 september 1406, en 17 cycli van 49 jaar later was het 573. Dit is, zoals de Seder Olam zegt, het jubeljaar van Ezechiël 40:1 (waar nieuwjaar op de 10e van de maand viel, zoals in een jubeljaar, Lev 25:9).[]

  6. Flavius Josephus, Antiquities of the Jews, 5.4.3[]